direct naar inhoud van 3.3 Natuur, landschap en archeologie
Plan: Stichtse Putten OCMNL te Zeewolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BPOCMNL-VS01

3.3 Natuur, landschap en archeologie

3.3.1 Natuur

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. In verband met de voorgenomen ontwikkeling zijn ecologische onderzoeken uitgevoerd, namelijk een ecologische toetsing, een voortoets Natuurbeschermingswet en een Mitigatieplan.

Ecologische toetsing

Voor de voorgenomen ontwikkeling is allereerst een ecologische toetsing uitgevoerd (Ecogroen Advies BV, Ecologische toetsing realisatie OCSB, Zeewolde, van 20 augustus 2010), zie ook Bijlage 5 Ecologische toetsing.

Hierbij is getoetst aan de volgende wetgeving:

  • Flora- en faunawet;
  • Natuurbeschermingswet 1998;
  • Nota Ruimte (EHS).

Het plangebied ligt langs de rijksweg A27 op een afstand van 200 meter van het Eemmeer en wordt omringd door gebied dat is aangewezen als EHS. Binnen het gebied zijn enkele gebouwen aanwezig en is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een vijver. De bebouwing wordt omringd door groenstructuren in de vorm van erfbeplanting, gazon en enkele populierenrijen. De geplande nieuwbouw gaat fungeren als operationeel centrum. Op de locatie komt geen opstelplek voor alarmdiensten. Binnen de beoogde plannen worden de huidige bebouwing en groenstructuren verwijderd en wordt de vijver gedempt.

Toetsing Flora- en faunawet

Mitigerende (verzachtende of inpassings-) en compenserende maatregelen zijn voor zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden niet noodzakelijk. Als gevolg van de plannen gaat een exemplaar van de middelhoog beschermde Rietorchis en haar groeiplaats verloren. Voor deze soort moet een ecologisch werkprotocol worden gevolgd, waarmee de functionaliteit van de vaste verblijf- en rustplaats/groeiplaats gewaarborgd blijft.

Tevens zijn binnen het plangebied broedlocaties aangetroffen van twee vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats. Het betreft hier een nestlocatie van Kerkuil en Huismus. Als gevolg van de werkzaamheden voor het OCMNL-gebouw gaan deze nestlocaties verloren. Daarnaast kunnen als gevolg van de werkzaamheden broedende vogels binnen of in de omgeving van het plangebied worden verstoord. Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Activiteiten die plaatsvinden op locaties waar nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn, worden niet toegestaan. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van deze soorten te worden gestart. Voor de aanwezige soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Indien de werkzaamheden wel plaatsvinden in de broedperiode van vogels, wordt gewerkt volgens een ecologisch werkprotocol.

Toetsing Natuurbeschermingswet 1998

Effecten op de broedvogelsoort Visdief zullen als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase van het OCMNL-gebouw niet optreden.

In het onderzoek Voortoets Natuurbeschermingswet - de verdiepingsslag - (zie hieronder) is inzichtelijk gemaakt wat de functie van de plassen van de Stichtse Putten is in relatie tot de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Dit is gekwantificeerd met behulp van recente vogeltelgegevens.

Toetsing Nota Ruimte, de Ecologische Hoofdstructuur

Aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS moet bij de plannen worden voorkomen. Onduidelijk is echter nog of dit ook geldt voor ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de EHS plaatsvinden (de zogenoemde externe werking). Voorzichtigheidshalve wordt in dit geval nog wel uitgegaan van externe werking en is de EHS-toets nader uitgewerkt.

In het kader van de EHS zijn mitigatievoorstellen gedaan. Deze maatregelen zijn nader weergegeven in het Mitigatieplan (zie hieronder).

Voortoets Natuurbeschermingswet (verdiepingsslag)

Naar aanleiding van de ecologische toetsing is aanvullend onderzoek uitgevoerd om inzichtelijk te krijgen wat de functie van de plassen van de Stichtse Putten is in relatie tot de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever en om te bezien of het OCMNL-gebouw hierop een effect heeft. Dit is onderzocht in de verdiepingsslag (ARCADIS, OCMNL Zeewolde voortoets Natuurbeschermingswet - verdiepingsslag -, van 25 maart 2011), zie hiervoor Bijlage 6 Voortoets Natuurbeschermingswet. In verband met de getrokken conclusies in de ecologische toetsing van Ecogroen is bij deze verdiepingsslag uitsluitend gekeken naar de relatie tussen slaapplaats en foerageergebied (slaaptrek) tussen de gebieden Eemmeer & Gooimeer Zuidoever en Stichtse Putten, voor de soorten Aalscholver, Smient, Grauwe gans, Kleine zwaan, Nonnetje, Tafeleend en Kuifeend.

Uit het onderzoek blijkt dat de realisatie van het OCMNL door de strategische inpassing niet zal resulteren in significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Op basis van het uitgevoerde bronnen- en veldonderzoek wordt geconcludeerd dat voor vier niet-broedvogelsoorten van het Natura 2000-gebied (licht) negatieve effecten door incidentele aanvaringen niet kunnen worden uitgesloten. Voor deze soorten – Aalscholver, Grauwe gans, Tafeleend en Kuifeend – zijn de twee gebieden (mogelijk) complementair. Voor Aalscholver en Grauwe gans zijn tijdens de slaaptrek vliegroutes tussen de twee gebieden vastgesteld. Voor Tafeleend en Kuifeend is slaaptrek tussen de gebieden waarschijnlijk. Voor de overige instandhoudingsdoelen is geen sprake van een complementaire relatie tussen de twee gebieden.

Door de gekozen plaatsing van het gebouw, het beperken van lichtgebruik en het inpassen van strategisch geplaatste opgaande beplanting (verminderde lichtuitstraling gebouw, behoud/versterking corridor), worden de mogelijke negatieve effecten op deze vliegroutes tegengegaan.

Doordat (licht) negatieve effecten niet geheel zijn uit te sluiten, zal een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 moeten worden aangevraagd. De in het onderzoek genoemde uitgangspunten voor de inrichting moeten worden vastgelegd in een voorwaardenpakket bij de aan te vragen vergunning.

Mitigatieplan

Naar aanleiding van de ecologische toetsing en de verdiepingsslag is het mitigatieplan opgesteld (ARCADIS, OCMNL Zeewolde mitigatieplan, van 28 maart 2011), zie ook Bijlage 7 Mitigatieplan. Om tot een integraal mitigatieplan te komen, is de mitigatie die noodzakelijk is vanuit de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever gecombineerd met de mitigatie ten behoeve van de beschermde flora en fauna en de doelen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Ecologische Verbindingszone (EVZ). De uit de onderzoeksresultaten volgende mitigatievoorstellen zijn in dit integrale mitigatieplan samengevoegd. Op basis daarvan is een natuurinclusief inrichtingsplan opgesteld.

Inrichtingsuitgangspunten

De uitgangspunten voor het inrichtingsplan komen voort uit de eisen en wensen vanuit Natura 2000 (Natuurbeschermingswet), de Flora- en faunawet en de EHS. Om aan de inrichtingsuitgangspunten te voldoen kan worden gestuurd met:

1. de locatie van het OCMNL-gebouw;

2. de inrichting van de omgeving, en;

3. het beperken van verstoring/uitstraling.

1. Locatie en inpassing OCMNL-gebouw

Door het gebouw zover mogelijk in het zuidelijke deel van het plangebied, en vooral niet in het westelijke deel te plaatsen, blijven de bestaande corridors en vliegroutes van vogels gehandhaafd en onverstoord. De belangrijkste vliegroutes van en naar de plassen van Stichtse Putten lopen parallel aan de A27 langs de bosrand en vanuit het zuidwesten langs de overgang tussen akkerland en Stichtse Putten. Door het gebouw op deze locatie te zetten wordt ook gebruik gemaakt van bosje ten zuiden van het plangebied aan de rand van het Eemmeer, dat daardoor als hoogtegeleiding voor vogels dienst kan doen. Tevens kunnen de bestaande corridors worden verbreed en verbeterd. De belangrijkste corridor voor grond- en/of oevergebonden soorten is namelijk langs de watergangen parallel aan de A27.

2. Inrichting van de omgeving

Mitigatieplan Kerkuil: De verstoringsdruk in de toekomstige situatie zal in de nabijheid van het gebouw naar verwachting dusdanig hoog zijn, dat alleen de noordwestelijke helft van het plangebied geschikt blijft als broedlocatie voor Kerkuil. De nestkast zal in de toekomstige situatie dan ook alleen functioneel zijn als het op voldoende afstand van dagelijkse bedrijvigheid wordt aangebracht in een apart op te richten voorziening in het noordwestelijke deel van het plangebied, of als onderdeel van een mogelijk op te richten dubbellaagse parkeervoorziening waarbij parkeren voldoende van de nestlocatie wordt afgescheiden, of op een op te richten nestkastpaal. De nestlocatie moet qua zichtlijnen worden afgeschermd door lijnvormige beplanting. Voor het nest is een luwe ruimte nodig. De omgeving van de nestlocatie mag niet vrij toegankelijk zijn, alleen beperkt toegankelijk voor onderhoud, controle et cetera.

Mitigatieplan Huismus: Het waarborgen van de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats van Huismus kan worden behaald door op voorhand te mitigeren. Huismussen accepteren namelijk gemakkelijk kunstmatige broedvoorzieningen zoals speciale dakpannen en neststenen. In de nieuwbouw kunnen speciale neststenen worden gebruikt zodat vervangende broedgelegenheid ontstaat. Indien de nieuwbouw (met nieuwe broedgelegenheid) nog niet gerealiseerd is voor aanvang van het nieuwe broedseizoen, moeten ter voorkoming van schade aan Huismussen ook tijdelijke mussenkasten op geschikte plaatsen in de nabije omgeving worden opgehangen. Wanneer het plaatsen van neststenen in het gebouw niet mogelijk of ongewenst is, dan moeten permanente mussenkasten worden geplaatst. Net als bij Kerkuil is dat mogelijk via het oprichten van een apart gebouwtje of integratie in de parkeervoorziening. Door overmitigatie in de vorm van het plaatsen van een flink aantal broedvoorzieningen is de kans op spoedige bezetting groter.

Mitigatieplan Buizerd: Om te voorkomen dat Buizerd gaat nestelen in een van de overgebleven bomen binnen het plangebied die op de kaplijst staan, wordt aangeraden om die boom buiten het broedseizoen te verwijderen. Als Buizerd een van de bomen op de kaplijst al wel weer in gebruik heeft als nestlocatie, dan moet een aanvullend mitigatieplan worden gemaakt alvorens de boom met het nest te verwijderen. Het verwijderen van een nest moet altijd buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het nest van een Buizerd is jaarrond beschermd, zodat vervangende nestgelegenheid moet worden aangeboden.

Met de uitvoering van de bovenstaande mitigatieplannen worden geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden.

Corridor: Behoud van vliegroutes van Natura 2000-soorten Aalscholver, Grauwe gans, Tafeleend en Kuifeend is vereist. De (in)richting van de corridor moet ervoor zorgen dat de vogels die corridors zoveel mogelijk volgen en daardoor niet in de buurt van het gebouw komen. Voor de corridor wordt daarom gekeken naar het plangebied in combinatie met de ruimere omgeving (ook buiten de plangrenzen). De bomenrijen die momenteel de vliegroutes (mede) bepalen moeten blijven staan. Het belangrijkste uitgangspunt is dat de bestaande corridor behouden blijft. Om het functioneren zeker te stellen wordt de zone aangevuld met een aantal elementen (natuurtypen). Deze elementen betreffen: een waterloop (minimaal 10 meter breed), moeraszone (minimaal 10 meter breed), overgangszone met natte ruigte en struweel (minimaal 10 meter breed). Daarnaast gelden de volgende eisen voor het gebruik. De corridor moet om goed te kunnen functioneren niet veel betreden worden door mensen, door inpassing van een lijnvormige waterpartij parallel aan de corridor zelf wordt de corridor robuuster. Afscheiding van verstorende factoren (mensen, parkerende auto's) kan in combinatie met grondwallen worden gerealiseerd. De waterpartij kan samen met het terrein voor 'warm parkeren' de bufferzone vormen tussen de feitelijke corridor en dagelijkse bedrijvigheid, en heeft ook een functie voor de corridor zelf. Door via een duidelijk pad de looproute aan te geven, wordt voorkomen dat (pauzerende) mensen de corridor verstoren.

Vanuit de Natuurbeschermingswet zijn de bovenstaande maatregelen nodig. Bij de Natuurbeschermingswetvergunning worden deze uitgangspunten vastgelegd. Door de maatregelen wordt de corridor verbeterd waardoor het leefgebied wordt geoptimaliseerd.

Gebouw en parkeervoorzieningen: Het is gewenst om de te verharden delen van het terrein (gebouw, parkeerterrein) het liefst zo compact mogelijk uitvoeren. De (bufferzone van de) corridor wordt groter. De verbinding blijft behouden, ook tijdens de aanlegwerkzaamheden. De verbinding wordt versterkt. Door toegenomen passeerbaarheid wordt de natuur ontsnipperd. Het Flevolandschap heeft aangegeven mee te willen denken over de inrichting van het terrein, met name de verbreding van de verbinding, alsmede het toekomstig beheer hiervan.

Het bovenstaande is geen vereiste, maar een mogelijkheid om in het kader van de EHS de corridor geschikt te houden voor de doelsoorten van de ecologische verbindingszone.

3. Beperkingen verstoring/uitstraling

Parkeervoorziening en ontsluiting: Het volgende is gewenst. Om het parkeerterrein kan een wal worden aangebracht om lichtverstoring als gevolg van indraaiende en stilstaande auto's te voorkomen. Daarnaast werkt een wal geluiddempend. Ontsluiting van het parkeerterrein is het best op de locatie die het minste effect heeft op EHS, het meest oostelijke punt. Op die locatie kan al het verkeer worden geconcentreerd. Terreinverlichting kan worden uitgevoerd in natuurvriendelijk groen licht, maar wel naar beneden gericht met zo min mogelijk verstrooiing omdat vleermuizen hier anders last van hebben. Het terrein voor 'warm parkeren' kan worden voorzien van (inheemse) struiken en bomen(rijen) om verstoring door bedrijvigheid en verlichting te bufferen. Onder Gooimeerdijk Oost ten zuiden van het plangebied kan een faunapassage worden aangebracht om deze passeerbaar te maken. Dit is een extra ontsnipperingsmaatregel vanwege de verwachte verkeerstoename (zie Bijlage 2 voor verkeersbewegingen OCMNL).

Het bovenstaande is geen vereiste, maar een mogelijkheid om in het kader van de EHS de corridor geschikt te houden voor de doelsoorten van de ecologische verbindingszone.

Gebouw: Het volgende is vereist. Het onderste deel van het gebouw stijgt niet uit boven de hogere bomen. Hierbij moet zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande opgaande begroeiing om uitstraling van licht vanuit dit deel van het gebouw te dempen. Verlichting in de toren doorgaans alleen aan tijdens kantooruren gebruiken (8.00-18.00 uur). Zoveel mogelijk gebruik maken van de bestaande opgaande begroeiing om uitstraling van licht van het onderste deel van het gebouw te dempen. Spiegeling van de ruiten en uitstraling van licht vanuit het gebouw zoveel mogelijk beperken door geen spiegelglas toe te passen en zoveel mogelijk matte materialen te gebruiken. Geen contourverlichting, of hoogstens in natuurvriendelijk groen licht uitgevoerd zodat dit niet leidt tot effecten op vogels (geen licht in het spectrum geel-rood). Inzetten op zichtbaarheid van de toren uit belangrijke vliegrichtingen door oriëntatie van de donkere gebouwzijde op het zuiden.

Vanuit de Natuurbeschermingswet zijn de bovenstaande maatregelen nodig. Bij de Natuurbeschermingswetvergunning worden deze uitgangspunten voor de uitvoering van het gebouw vastgelegd.

In het "Mitigatieplan" is een uitvoeringsprotocol opgenomen met werkprotocollen voor de Rietorchis, broedvogels in het algemeen en verlichting. Met de uitvoering van deze protocollen wordt voldaan aan de Flora- en faunawet.

3.3.2 Landschap

Ontstaansgeschiedenis

De geschiedenis van het landschap in de omgeving van het plangebied gaat niet ver terug. In 1967 werd de dijk rondom Zuidelijk Flevoland gesloten en in 1968 viel de polder droog. Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit vruchtbare kleigronden. Op de kleigronden heeft zich binnen Zeewolde vooral de akkerbouw gevestigd. Op de zandgronden zijn hoofdzakelijk bossen aangelegd. Deze aanleg van bossen geeft aan dat in Zuidelijk Flevoland de grond, in tegenstelling tot de overige Flevopolders, niet hoofdzakelijk bestemd is voor de landbouw. Vanaf het begin is rekening gehouden met een sterke recreatieve ontwikkeling van Zuidelijk Flevoland. De ligging in de nabijheid van grootstedelijke gebieden op het "oude land" heeft hieraan bijgedragen.

Kwaliteiten en karakteristieken

De belangrijkste kwaliteiten van het buitengebied van Zeewolde zijn de grote schaal van het open agrarisch landschap, de natuurgebieden en het water. Het landschap in het buitengebied is, met uitzondering van de bosgebieden, zeer open van karakter. Dit is een direct gevolg van de ruimtelijke inrichting en de spaarzame, maar wel gestructureerd aangelegde beplanting. De ruimtelijke inrichting van het buitengebied is gebaseerd op een orthogonaal patroon van tochten, vaarten en kavels.

Het plangebied ligt in een gebied, met gevarieerde functies, zoals dijken, bochtige wegen, groene en blauwe structuren, besloten randen van bossen, water en verspreidliggende bebouwing voornamelijk ten behoeve van agrarische bedrijven. De verkaveling van het gebied is grootschalig.

Er lopen verschillende infrastructurele lijnen door de omgeving. De belangrijkste zijn de doorgaande wegen en de Hoge Vaart. Ten noordwesten van het plangebied ligt de A27. De lijnen geven door hun lengte, de ligging in het landschap en de samenhang met begeleidende groensingels structuur aan het landschap. Op enkele plaatsen, zoals nabij het plangebied, accentueren deze structuurlijnen de overgang tussen open en besloten gebieden.

Het plangebied ligt in de Stichtse Putten. Dit is een bos-, moeras- en plassengebied. Dit gebied is niet open. Op de locatie is reeds bebouwing aanwezig.

Relatie met het oude land

Het plangebied en de omgeving vormen een overgang van het "oude" naar het "nieuwe" land, en andersom.

Op het "oude" land ligt aan de overzijde van het Eemmeer het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland. Het beleid voor Nationale Landschappen beperkt zich tot het gebied binnen de grenzen van het Nationaal Landschap.

Voor het Nationaal Landschap Arkemheen-Eemland is een onderverdeling gemaakt in "open gebied / open landschap" en "overgangsgebied". Het grootste deel van het Nationaal Landschap behoort tot de zone "open gebied/open landschap". Het Eemmeer behoort tot de zone "overgangsgebied". De zichtlijnen in het open gebied zijn op verschillende plaatsen langer doordat zij doorlopen in het overgangsgebied. In het "overgangsgebied" wordt extra aandacht besteed om de kernkwaliteiten van het "open landschap" te behouden. Deze buffer is redelijk breed. De afstand tussen het open landschap en het gebied buiten het Nationaal Landschap is zo groot dat bij ontwikkelingen buiten het Nationaal Landschap de invloed op de kernkwaliteiten beperkt zal zijn.

Vanuit Arkemheen-Eemland kijkend naar het noorden, zijn op bepaalde plaatsen de bosstroken en windturbines van Flevoland reeds zichtbaar. Ook het OCMNL-gebouw zal vanaf bepaalde plekken zichtbaar zijn, maar het zal niet opvallend aanwezig zijn aangezien het gebouw wordt geplaatst in een bosstrook en nabij windturbines. De ontwikkeling van het OCMNL-gebouw doet geen afbreuk aan de zichtlijnen vanuit het Arkemheen-Eemland op de omgeving aan de noordzijde. Op de plek van het gebouw is de zichtlijn reeds korter door de bosstrook van de Stichtse Putten. De invloed van het gebouw is beperkt door de aanwezigheid van de reeds bestaande zichtbarrières. Voor de zichtbaarheid van een object is het volume van belang, dus naast de hoogte is ook de breedte van invloed op de zichtbaarheid van een object. Het OCMNL-gebouw is een smal gebouw. Op een grotere afstand is de invloed van het gebouw op het landschap/horizon hierdoor beperkt. Omgekeerd benadrukken zichtbare punten buiten open gebieden ook weer de weidsheid van dat open gebied omdat deze meetbaar wordt. In dit geval zijn dat bijvoorbeeld de al bestaande windturbines. Door deze punten zijn de tussenliggende gebieden meetbaar en dat typeert de maakbaarheid van het landschap.

Landschappelijke visie bij ontwikkeling

Aan de voorgenomen ontwikkeling ligt een landschappelijke visie ten grondslag. Deze visie is gebaseerd op een analyse van de aanwezige waarden. Dit is opgenomen in hoofdstuk 3 van het experimentenkader, zie hiervoor Bijlage 3.

Op hoger schaalniveau kan de locatie voor het OCMNL worden gezien als poort tussen het "oude" en "nieuwe" land waarbij het gebouw als landmark fungeert. Het landmark markeert ook de overgang van de toekomstige stedelijke ontwikkelingen van Almere naar het landelijk gebied. Door het gebouw aan de zijde van Zeewolde te plaatsen worden de uitstraling, de vorm en de unieke elementen van het gebouw benadrukt.

Op het middelste schaalniveau is onder meer rekening gehouden met de lijnstructuren in de omgeving. De locatie in de Stichtse Putten bevat niet de archetypen van het landschap van Flevoland. Wel wordt door middel van de vorm van het gebouw verwezen naar de rechte lijnen en de verkaveling van Flevoland. Door middel van het OCMNL worden dus de typische kenmerken van het landschap van Flevoland benadrukt waardoor het landschappelijke casco wordt versterkt.

Op lager schaalniveau worden de landschappelijke kwaliteiten versterkt door middel van de positionering en het ontwerp van het gebouw. Het gebouw is ingepast in de landschappelijke omgeving. De vormgeving van het gebouw is geïnspireerd op het Flevolandse landschap, het gebouw verbeeldt namelijk in een driedimensionale compositie de rechte lijnen van het polderlandschap.

3.3.3 Archeologie

Archeologische waarden worden in toenemende mate in de planvorming betrokken. Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Zeewolde is het plangebied opgenomen als gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied komen geen archeologische monumenten voor. Tevens zijn in het plangebied geen monumenten met de status rijksmonument of gemeentelijke monument.

Gezien de hoge verwachtingswaarde is een archeologisch vooronderzoek vereist dat een inventariserend veldonderzoek omvat. In verband met de plaatselijke bodemgesteldheid is geadviseerd om het booronderzoek op deze locatie niet handmatig uit te voeren. Dit zou namelijk risico's met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid en de kwaliteit van het onderzoek. In de gemeentelijke richtlijnen is bepaald dat de boringen met behulp van een zogenaamd Aqualocksysteem dienen te worden uitgevoerd.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (ARCADIS, Inventariserend veldonderzoek archeologie met een mechanische aqualockboor, OCBS Zeewolde, van 2 september 2010), zie hiervoor Bijlage 8 Inventariserend veldonderzoek archeologie.

Uit het onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van een kleiige veenlaag, meestal zonder zichtbare plantenresten, bevestigt dat het gebied periodiek overstroomd werd, waarbij veen en klastische afzettingen werden gemengd tot een tamelijk homogene laag. Een andere verklaring is dat het veen van elders is aangevoerd en hier is afgezet onder invloed van oppervlaktewater. Maar het in diverse boringen aangetroffen veenlaagje met geringe zandbijmenging tussen kleiig veen en zand, alsmede de aanwezigheid van een klein veenlaagje (met zichtbare plantenresten) op het zand in een boring wijzen er op dat veen hier ter plekke groeide. Mogelijk is de zandbijmenging in de onderste veenlaag door verstuiving van elders afkomstig. Vaak is dit een kenmerk van (menselijke) bewoning in de nabijheid. Door frequente betreding van een nederzettingsgebied, houtkap of beakkering verdwijnt de vegetatie en kan zand verstuiven. Een mogelijke verstuivingsbron kan bijvoorbeeld het terrein zijn waar waarnemingen van een mesolithische/vroeg-neolithische nederzetting zijn aangetroffen.

Het onderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied waarschijnlijk een podzolbodem heeft gekend, die vermoedelijk door activiteit van het oppervlaktewater vrijwel overal tot in de C-horizont is verspoeld. Dit betekent dat bewoningsresten uit de steentijd niet in een intacte archeologische context zijn te verwachten. Het gemeentelijk beleid stelt dat vervolgonderzoek niet aan de orde is indien tijdens het verkennende booronderzoek geen archeologische indicatoren in een intacte podzol worden aangetroffen. Ook aan andere voorwaarden waaronder vervolgonderzoek is vereist, wordt niet voldaan. Het gebied wordt daarom niet behoudenswaardig geacht.

Aanbevolen wordt om geen nader onderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. De implementatie van deze aanbevelingen is afhankelijk van het oordeel van het bevoegd gezag van de gemeente Zeewolde. Indien onverhoeds toch archeologische waarden worden aangetroffen tijdens grondwerkzaamheden dan dient dit direct te worden gemeld aan het bevoegd gezag van de gemeente Zeewolde.