direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sellingen Dorp, Westerkamp tussen 17 en 23
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.WZ1402-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemers hebben de gemeente verzocht een vrijstaande woning te mogen oprichten op het perceel gelegen aan de Westerkamp te Sellingen tussen de huisnummers 17 en 23. Om dit mogelijk te maken is een wijzigingsplan opgesteld als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit een gedeelte het perceel kadastraal bekend gemeente Vlagtwedde, sectie F, nummer 6220, plaatselijk bekend Westerkamp te Sellingen, gelegen tussen de huisnummers 17 en 23.

2.2 Vigerend bestemmnigsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Sellingen van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 29 oktober 2013. Het vastgestelde bestemmingsplan heeft vanaf donderdag 9 januari 2014 tot en met woensdag 19 februari 2014 ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan Sellingen is derhalve op 20 februari 2014 in werking getreden. In genoemd bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’. Hieronder is een uitsnede van de vigerende verbeelding opgenomen. De pijl duidt het perceel aan waarop onderhavig wijzigingsplan betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.WZ1402-on01_0002.jpg"
figuur 1: Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Sellingen Dorp'

2.3 Toelichting bestaande situatie

Het perceel ligt aan de Westerkamp te Sellingen. De Westerkamp is, naast de Dorpsstraat, de belangrijkste doorgaande weg in Sellingen. De Dorpsstraat vormt het hart van Sellingen, de Westerkamp sluit hierop in westelijke richting aan. Het karakter van de Westerkamp wordt hoofdzakelijk gevormd door vrijstaande woningen en enkele bedrijven.

Hoofdstuk 3 Gewenst ontwikkeling

Zoals in hoofdstuk 2.2 is aangegeven, is de huidige bestemming ‘Agrarisch-Cultuurgrond’. Het oprichten van een woning past niet binnen deze bestemming. De algemene wijzigingsregels van het bestemmingsplan Sellingen bieden echter de mogelijkheid om de bestemming 'Agrarisch- Cultuurgrond', te wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2', mits:

  • het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1';
  • na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van respectievelijk artikel 15 of 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • wordt gemotiveerd dat de toe te voegen woning past binnen de door de provincie vastgestelde nieuwbouwruimte, dan wel de daarvoor in de plaats komende intergemeentelijke afspraken over woningbouwcapaciteit.

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft ligt binnen het gebied dat in het bestemmingsplan Sellingen is aangeduid met de ‘wro-zone-wijzigingsgebied 1’. De woning wordt, conform de omliggende woningen, gebouwd in één bouwlaag met kap. Derhalve zullen de bepalingen van artikel 15 ‘Wonen – 1’ van het bestemmingsplan Sellingen op de onderhavige wijziging van toepassing worden verklaard.
Vanuit het provinciaal beleid geldt dat in Vlagtwedde nog slechts woningen voor eigen behoefte mogen worden gebouwd. De gemeente Vlagtwedde heeft haar beleidskeuzes uitgewerkt in de Beleidsnotitie Inzet Contingent (16-05-2010) en vervolgens vastgesteld op 12 mei 2011. Voor het aantal woningen zijn de afspraken die op regionaal niveau tussen de 7 Oost-Groninger gemeenten zijn gemaakt leidend. Op basis van dit plan kunnen tot het jaar 2020 maximaal 218 woningen aan de bestaande voorraad worden toegevoegd. De gemeente kiest ervoor om de contingenten flexibel in te zetten en voorrang te geven aan concrete bouwplannen en aan particuliere ontwikkelingen boven die van commerciële ontwikkelingen (projectlocaties). Woningbouw zal daardoor in veel gevallen plaatsvinden op open plekken in bestaand bebouwd gebied.
Onderhavig wijzigingsplan biedt de planologische mogelijkheid voor de bouw van één woning op een open plek in bestaand bebouwd gebied.
Geconcludeerd kan worden dat de bouw van de woning aan de Westerkamp in overeenstemming is met de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 25 van het bestemmingsplan Sellingen.

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Geluid

Om te bepalen of de voorkeursgrenswaarde van 48 decibel (dB) kan worden gehaald heeft het Noordelijk Akoestisch Adviesbureau een geluidsonderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat niet kan worden voldaan aan de genoemde voorkeursgrenswaarde. Ter plaatse van de te bouwen woning bedraagt de geluidsbelasting 56 dB. De waarde ligt echter de maximaal toegestane waarde van 63 dB voor nog te bouwen woningen in bestaand stedelijk gebied. Om de woning te mogen bouwen dient derhalve een hogere waarde van 56 dB te worden verleend. Het onderzoek d.d. 18 april 2014 is als Bijlage 1 aan deze toelichting gehecht.

4.2 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In de Wet milieubeheer is de normstelling op het gebied van luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. De wet is enerzijds gericht op het voorkomen van negatieve effecten voor volksgezondheid.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling indien:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit of;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

In het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is exact vastgelegd welke typen projecten “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Het gaat onder andere om woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning. Het gaat dan ook om een ontwikkeling die niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in en nabij het plangebied. Toetsing van het plan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en Milieuzonering'' (herziene versie, 2009). Deze richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als een de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.

Beoordeling
De woning wordt gebouwd in het lint van de Westerkamp en wordt aan beide zijden en aan de overzijde omgeven door woningen, geen bedrijf zijnde. Op het perceel Westerkamp 15 is een loonbedrijf gevestigd. Hiermee dient rekening te worden gehouden. De te bouwen woning wordt echter niet dichterbij het loonbedrijf gerealiseerd dan de reeds bestaande woningen. Derhalve vormt de te bouwen woning geen belemmering voor de uitoefening van het loonbedrijf en zullen anderzijds de bewoners van de te bouwen woning geen onevenredige hinder ondervinden die door het bedrijf kan worden veroorzaakt. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het plangebied.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden grenzen gesteld aan de risico's, waarbij wordt gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving. Daarbij worden twee verschillende normen gehanteerd: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) . Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 per jaar als grenswaarde . Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.
Ten aanzien van het GR geldt er geen grenswaarde, maar een oriënterende waarde. Nieuwe ontwikkelingen binnen invloedsgebied, die een toename teweeg brengen van het groepsrisico, moeten woorden verantwoord ten opzichte van deze oriënterende waarde. Door deze verantwoordingsplicht zal een bestuurlijke afweging en keuze worden gemaakt waarin de nieuwe ontwikkeling wordt afgewogen tegen aspecten als risico's, zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en economische belangen.

Op risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water geldt de Circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. In beide toetsingskaders zijn de bovengenoemde normen voor het PR en het GR verankerd.
Per 1 juli 2012 is de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen veranderd. Op basis van het Besluit transportroutes externe veiligheid moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Het rijk stelt het basisnet vast voor de rijksinfrastructuur. In de gemeente Vlagtwedde ligt geen infrastructuur dat deel uitmaakt van het basisnet. Provincies kunnen voor provinciale wegen een basisnet vaststellen. De Provincie Groningen heeft een basisnet vastgesteld.

Op 20 april 2010 heeft de Provincie Groningen een basisnet vastgesteld en opgenomen in de Omgevingsverordening. Op grond van dit beleid geldt dat langs verschillende rijks- en provinciale wegen PR 10-6-contouren zijn vastgelegd, waarbinnen geen kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast geldt langs deze wegen een zogenaamde plasbrandaandachtszone (PAG):een zone van 30 meter waarin geen objecten mogen worden geprojecteerd waar verminderd zelfredzame personen voorkomen (bijvoorbeeld scholen of verzorgingstehuizen).  

In het plangebied komen geen risicovolle inrichtingen voor. Buiten het plangebied, bij zwembad de Barkhoorn, worden in beperkte mate gevaarlijke stoffen opgeslagen. Ten opzichte van deze inrichting gelden echter geen relevante contouren voor het PR en het GR. De inrichting levert geen belemmeringen op voor de inrichting van het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Binnen het plangebied zijn geen spoorlijnen of waterwegen aanwezig waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt en ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een dergelijke spoorlijn of waterweg. Over de N976 (Dorpsstraat/Westerkamp) worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-contour ligt niet buiten de weg. Op grond van het provinciale basisnet geldt dat in een zone van 30 m langs de N976 geen nieuwe kwetsbare objecten met verminderd zelfredzame personen mogen worden geprojecteerd. Langs deze wegen worden geen nieuwe objecten mogelijk gemaakt met verminderd zelfredzame personen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.WZ1402-on01_0003.jpg"
Figuur 2 Aangewezen route vanwege op basis van het Provinciaal Basisnet Groningen

Verantwoording groepsrisico
Zoals gesteld veroorzaakt de N976 geen plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Het aantal transporten gevaarlijke stoffen is daarvoor te laag. Er wordt dus voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico, zoals bedoeld in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Crnvgs). In 2014 wordt de risicobeoordeling van het vervoer gevaarlijke stoffen geregeld in het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) en zal de circulaire komen te vervallen.
Het plangebied ligt binnen 200 meter vanaf de transportroute en daarom moet het aspect externeveiligheid worden beoordeeld. Vooruitlopend op het Bevt wordt het groepsrisico als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N976 niet verantwoord. Verantwoording is namelijk niet noodzakelijk omdat de verandering van de dichtheid van personen kleiner is dan 10 % en omdat de dichtheid van personen en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden. Door de onderhavige planontwikkeling wordt een verblijfsobject in de vorm van een woning bijgevoegd. Het aantal aanwezige personen dat in een woning aanwezig is wordt geschat op 2,4. Omdat de ruimtelijke ontwikkeling slechts om 1 woning gaat is de toename van het groepsrisico verwaarloosbaar. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N976 staat het vaststellen van het wijzigingsplan niet in de weg.

Transport door buisleidingen
Binnen of nabij het plangebied zijn geen hogedruk aardgastransportleidingen aanwezig.

Conclusie externe veiligheid
Geconcludeerd wordt dat in het plangebied geen saneringssituaties aanwezig zijn. Het plangebied is van minimaal 2 zijden goed bereikbaar. Nabij de locatie zijn voldoende primaire en secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig, waardoor de hulpdiensten zich voldoende kunnen voorbereiden op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen. Ook de zelfredzaamheid van de aanwezigen binnen het plangebied wordt als voldoende beoordeeld.

4.5 Bodem

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft Klijn Bodemonderzoek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn vervat in het “Verkennend bodemonderzoek Westerkamp 19/21 te Sellingen” d.d. 21 maart 2014. De conclusie van het onderzoek luidt dat er op basis van de onderzoeksresultaten vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen zijn ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag van een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Het onderzoek is als Bijlage 2 aan deze toelichting gehecht.

4.6 Water

Op 21 mei 2014 is de Watertoets uitgevoerd. Aangezien de bebouwde oppervlakte in het stedelijk gebied met meer dan 150 m2 toeneemt dient de normale procedure te worden gevolgd. Het waterschap Hunze en Aa’s zal nader aangeven op welke wijze met het hemelwater in het plangebied dient te worden omgegaan. Het hemelwater dat op de verharding terecht komt mag niet via de riolering worden afgevoerd. Daarom wordt achter de woning een sloot gegraven met een oppervlakte van 75 m2 ( 3 m x 25 m). Deze sloot heeft geen directe verbinding met het oppervlaktewater, aangezien er op korte afstand geen aansluitend oppervlaktewater aanwezig is. De sloot zal derhalve fungeren als wadi, de zanderige bodem leent zich namelijk uitstekend voor infiltratie. De sloot zal dan ook niet altijd vol water staan. In onderstaande situatieschets is de plek van de sloot weergegeven. De watertoets is als Bijlage 3 aan deze toelichting gehecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.WZ1402-on01_0004.jpg"
figuur 3: situatieschets te realiseren sloot

4.7 Ecologie

Normstelling en beleid

Gebiedsbescherming
Het wettelijk kader ten aanzien van beschermde natuurgebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet. In deze wet is de bescherming geregeld van natuurgebieden die zijn aangewezen onder de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen (de zogenaamde Natura 2000-gebieden) en gebieden van nationaal belang: Beschermde Natuurmonumenten. Ten aanzien van activiteiten in de omgeving van deze gebieden, dient te worden beoordeeld of deze activiteiten (significant) negatieve effecten kunnen veroorzaken.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)
Naast gebieden die zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet, dient rekening te worden gehouden met het provinciale beleid ten aanzien van gebieden die zijn gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS heeft als doel natuurgebieden te vergroten en te verbinden. Voor ontwikkelingen binnen de EHS geldt het ''nee-tenzij principe'', hetgeen betekent dat ontwikkelingen geen afbreuk mogen doen aan de natuurlijke kenmerken van het gebied. Indien vernietiging of verstoring van de EHS plaats vindt, dient compensatie plaats te vinden.

Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde plant- en diersoorten te verstoren of te vernietigen. Artikel 75 van de wet voorziet in aantal gevallen in een mogelijkheid tot ontheffing.

Toetsing en uitgangspunten wijzigingsplan

Gebiedsbescherming
Op circa 6 km ten noorden van Sellingen is het Natura-2000 gebied Lieftinghsbroek gelegen. Gelet op de afstand van het plangebied tot het gebied en de beperkte ontwikkeling van het plan, namelijk de bouw van één woning, zijn significante effecten uitgesloten.
Het dorp Sellingen wordt aan de noord-, west- en zuidzijde omsloten door de Ecologische Hoofdstructuur. Het onderhavige plangebied is gelegen binnen de kern Sellingen en voorziet niet in ontwikkelingen die de natuurwaarde van de EHS kunnen aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0048.WZ1402-on01_0005.jpg"
figuur 4: Begrenzing van het EHS gebied rond Sellingen

Soortenbescherming
Buro Bakker te Assen heeft een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De conclusie van het onderzoek is dat er geen nesten, verblijfplaatsen of beschermd leefgebied van zwaarder beschermde soorten zijn aangetroffen. De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling.
Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd.
De aanwezigheid van de licht beschermde diersoorten zal niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is niet in het geding. Voor deze soorten geldt een algehele vrijstelling. De zorgplicht is voor deze soorten wel van kracht. Het onderzoek van buro Bakker is als Bijlage 4 aan deze toelichting gehecht.

4.8 Archeologie

Normstelling en beleid
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is de Wet op de archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze nieuwe wet maakt onderdeel uit van de (gewijzigde) Monumentenwet. De kern van Wamz is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De Wamz verplicht gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Dit kan bijvoorbeeld door middel van een omgevingsvergunningenstelsel.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Uit de Archeologische Monumentenkaart (AMK) blijkt dat in de omgeving van Sellingen een aantal terreinen van (hoge) archeologische waarde zijn gesitueerd. Het betreft onder andere de kern van het dorp. Ter bescherming van deze archeologische waarden wordt een dubbelbestemming opgenomen.
Het ‘moederplan’, bestemmingsplan Sellingen, vermeldt ten aanzien van het aspect archeologie dat Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt op deze locatie, waarbij bodemingrepen aan de orde zijn, moet archeologisch onderzoek plaatsvinden.

Uit een karterend booronderzoek is gebleken dat binnen het plangebied intacte archeologische resten verwacht worden vanaf de steentijd tot en met de nieuwe tijd. Derhalve dient voor aanvang van de geplande werkzaamheden een archeologisch booronderzoek plaats te vinden. Het booronderzoek dient zich te richten op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals vuursteen en aardewerk. Tevens dient de opbouw van de bodem in kaart te worden gebracht.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan door het bevoegd gezag worden bepaald of verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is.Ten aanzien van de bovengenoemde, nog te verrichten werkzaamheden, is door Libau een programma van eisen opgesteld. Het programma van eisen is als Bijlage 5 aan deze toelichting gehecht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving