direct naar inhoud van Artikel 3: Agrarisch - Bedrijf
Plan: Sellingen Dorp
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0048.BP0906-vo01

Artikel 3: Agrarisch - Bedrijf

3.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. agrarisch bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. agrarisch bedrijven met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarisch bedrijf’;
    • 3. bedrijfswoningen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' al dan niet met ruimte voor:
      • een aan-huis-verbonden beroep;
      • een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1;
      • mantelzorg;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. woonstraten en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water;

met de daarbijbehorende:

  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2. Bouwregels
3.2.1. Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt de volgende regel:

  • gebouwen en overkappingen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd.

3.2.2. Hoofdgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • b. er mogen geen kassen, tunnelkassen en torensilo's worden gebouwd;
  • c. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen; ;
  • e. bedrijfsgebouwen dienen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • f. de goot- en bouwhoogte van een gebouw en overkappingen mogen ten hoogste de in de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • g. de dakhelling van een gebouw mag ten minste 20º bedragen;
  • h. de dakhelling van een gebouw mag ten hoogste 60° bedragen.

3.2.3. Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m² bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijbehorende bouwwerk mag ten hoogste 3,50 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een bijbehorende bouwwerk mag ten hoogste 60° bedragen.

3.2.4. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. silo's, platen en bassins mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het ter plaatse aangegeven bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van perceelafscheidingen buiten het bouwvlak mag ten hoogste 1,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op het bouwvlak mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van reclamemasten mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10,00 m bedragen.

3.3. Afwijken van de bouwregels
3.3.1. Bevoegdheid

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in 3.2.1 in die zin dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd.

3.3.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4. Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestvergisting en naar de aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
  • c. het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden);
  • d. het opslaan van niet-agrarische producten, anders dan in gebouwen;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • f. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan logiesverstrekking in de bedrijfswoning, de bijbehorende bouwwerken en in karakteristieke vrijstaande, oude boerderijschuren bij de bedrijfswoning, waarbij niet meer dan 3 of, in geval van deelname aan het project 'Sprong over het veen', 6 logieseenheden per agrarisch bedrijf mogen worden gevestigd;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, niet zijnde boomgaarden op erven bij woonhuizen en boerderijen;
  • j. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, bijbehorende bouwwerken , voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1, indien:
    • 1. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 90 m² bedraagt met dien verstande dat delen van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan niet worden gebruikt voor het wonen ook mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    • 2. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    • 3. detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • k. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  • l. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, met uitzondering van mantelzorg;
  • m. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • n. het gebruik van gronden en bouwwerken zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de gevels van kassen met minder dan 95% wordt gereduceerd.

3.5. Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1. Bevoegdheid

Er kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.4 onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in Bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
    • 1. het ander gebruik plaats vindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen, die aanwezig is op het moment dat de wijziging wordt toegepast. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
    • 2. de functieverandering niet leidt tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. het parkeren ten behoeve van het ander gebruik dient binnen het bouwperceel op het eigen terrein plaats te vinden;
    • 4. er mag geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvinden. Dit criterium is niet van toepassing als het gaat om het toelaten van (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting;
  • b. het bepaalde in lid 3.4 onder l in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de paardrijbak landschappelijk aanvaardbaar en inpasbaar is in die zin dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan een goede landschappelijke inpassing van de bakken;
    • 2. de paardrijd bakken zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg worden gesitueerd;
    • 3. een paardrijbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m);
    • 4. geen lichtmasten bij een paardrijbak worden gebouwd.

3.5.2. Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.