direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitenwoel Dijkeneiland Veendam
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordwestzijde van Veendam liggen de woonwijk Buitenwoel en de golfbaan De Compagnie. In de woonbuurt Golfbaan van de woonwijk Buitenwoel zijn destijds drie wooneilanden voorzien: Golfeiland, Dijkeneiland en Bastioneiland. De zuidelijke delen van het Golf- en Bastioneiland zijn gerealiseerd. En het noordelijke deel van het Bastioneiland nadert zijn voltooiing. Om aan de woonvraag te kunnen voldoen dient ook Dijkeneiland Zuid ontwikkeld te worden. Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan 'Buitenwoel herziening' (onherroepelijk vastgesteld op 14 december 2020).

Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld omdat het initiatief om maximaal 65 woningen te realiseren in het deelgebied Dijkeneiland Zuid met het huidige bestemmingsplan niet mogelijk is. Het plangebied heeft een enkelbestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsbeleid'. De enkelbestemming 'Agrarisch' wordt met een wijzigingsbevoegdheid gewijzigd naar de bestemmingen 'Woongebied-2' en 'Woongebied-3'. Hiermee wordt aangesloten bij de omliggende bestemmingen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het wooneiland Dijkeneiland Zuid. Op de onderstaande afbeelding zijn alle deellocaties van Buitenwoel-Golfbaan inclusief Dijkeneiland Zuid weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Deellocaties Dijkeneiland

Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van Veendam in de gelijknamige gemeente. In de wijk Buitenwoel ligt het plangebied. Aan de oost- en westzijde van het plangebied liggen de overige wooneilanden genaamd: Bastioneiland en Golfeiland. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een golfbaan. Op dit moment is er aan de noordzijde van het plangebied nog agrarische grond gelegen, in de toekomst komt hier mogelijk de deellocatie Dijkeneiland Noord. Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Ligging plangebied; globaal weergegeven (bron: pdok.nl/viewer, d.d. 01-03-2022)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitenwoel herziening' (vastgesteld 14 december 2020). Het gebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. Tevens geldt voor het plangebied het facetbestemmingsplan 'Supermarktlocaties'.

Het college van burgemeester en wethouders kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2' of 'Woongebied - 3' ten behoeve van de bouw van nieuwe woningen met dien verstande dat:

  • a. het aantal woningen niet meer dan 65 bedraagt;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,00 en 11,00 m, met dien verstande dat indien gebouwen worden voorzien van een platte afdekking, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,00 m;
  • c. een of meer bouwvlakken worden opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid. De voorwaarden worden in paragraaf 3.4.2 getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0003.png"

Figuur 1.3 Uitsnede 'Bestemmingsplan Buitenwoel herziening', begrenzing plangebied in het rood aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt aangegeven wat de toekomstige situatie zal zijn. In hoofdstuk 3 staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig document. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitgevoerde onderzoeken en milieutechnische randvoorwaarden. In hoofdstuk 5 en 6 komen de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Voorgeschiedenis

Ten behoeve van de uitbreidingen van de woonbuurt Golflaan en de golfbaan De Compagnie is een integrale structuurvisie (maart 2003) opgesteld voor het gebied Buitenwoel. In deze structuurvisie wordt een aanzet gegeven voor een ruimtelijke structuur van de nieuwe woonwijk.

Op basis van een analyse van het landschap en de cultuurhistorie is het gebied Buitenwoel, afgezien van de reeds bestaande woonbuurt, opgedeeld in drie horizontaal gelegen zones. Op deze wijze wordt aangesloten op het bestaande verkavelingspatroon. De verticale structuren van de Tripscompagnie en de Borgercompagnie delen de zones op in buurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0004.jpg"

Figuur 2.1 Structuurvisie ruimtelijk concept

Met de historische ontginningskanalen en vaarten als referentie heeft het plangebied het woonmilieu "eilanden" gekregen. Eiland 1 heeft als thema "bastion". De thema's van de Eilanden 2 en 3 zijn "dijken" respectievelijk "golf". Het plangebied heet daarom ook 'Dijkeneiland'.

2.2 Huidige situatie

Op dit moment is het oostelijk deel van Buitenwoel ingevuld met woningen. Daarnaast is ook het westelijk deel voor de helft ingevuld met woningen. Dit zijn de deeleilanden Bastioneiland en Golfeiland Zuid. De overige eilanden (Golfeiland Noord, Dijkeneiland Noord en Dijkeneiland Zuid) zijn nog onbebouwd en bestaan uit agrarische gronden.

2.3 Toekomstige situatie

Dijkeneiland Zuid

Deze locatie heeft zoals hierboven al beschreven een wijzigingsbevoegdheid van agrarisch naar wonen.

Het voornemen is om hier maximaal 65 woningen te realiseren. Het eiland geeft ruimte voor twee-onder-één-kap en vrijstaande woningen. Het geheel beoogt een stedenbouwkundige overgang te vormen van het relatief dicht bebouwde Bastioneiland naar het Golfeiland dat losser van opzet is en alleen vrijstaande woningbouw bevat.

Het oostelijke deel is daarom voorzien van hoofdzakelijk 2-onder-1 kap woningen, die projectmatig zullen worden ontwikkeld. Aan de zuidzijde van dit deel is mogelijk ruimte voor een beperkt aantal projectmatig ontwikkelde vrijstaande woningen. De noordzijde biedt ruimte voor een aantal vrije kavels.

Ten westen van de groene ellips bestaat het geheel uit sec vrije kavels. Eventueel kan op het omsloten veld ook een incidentele 2-onder-1 kap gerealiseerd worden. Deze zullen echter niet projectmatig worden aangeboden. De randen van dit westelijke deel zijn expliciet voorbehouden voor vrije kavels.

Stedenbouwkundige opzet

Oudere plannen (2006) voorzagen in een stedenbouwkundige opzet waarbij centraal in het eiland een watergang toegevoegd werd. De 2 bouwstroken die daarmee gevormd werden voorzagen in dijkwoningen, 2-kap en vrijstaand programma. De dichtheid lag daarbij aanzienlijk hoger. Wat destijds een balans vormde met de economische uitvoerbaarheid, gezien de aanzienlijk duurdere infrastructurele eisen. Het eiland was bijvoorbeeld voor een groot deel voorzien van harde kades.

De geplande dijkwoningen (split level) bleken na de crisis markttechnisch echter niet meer haalbaar. De huidige opzet geeft ruimte om de actuele marktvraag adequaat te bedienen.


Het eiland wordt nu vormgegeven door een centraal gelegen forse groene ruimte omvat in een ellips, het 'Van Ruysdaelplantsoen'. De westelijke ellipsboog wordt doorgezet aan de noordzijde om de auto ontsluiting te hechten aan de Golflaan. De oostelijke boog vormt de aanhechting voor langzaam verkeer.

De randkavels liggen alle met achtertuin aan het water. Het water is bereikbaar vanuit openbaar gebied op 2 plekken. Via de steiger op het oostelijke deel en in een veel forsere maat aan de zuidzijde bij de fietsbrug.

Aan de noordkant hecht het eiland zich aan het bestaande fietspad en Golflaan via een stevig begroeide groenwal die hier deels op de kavels ligt. Deze wal zorgt voor een beschutte ligging vanaf de Golflaan en verzorgt privacy in de aanliggende privétuinen. Het eiland toont zich slechts volledig vanaf de Golflaan ter hoogte van de omsluitende watergangen, de 2 hoogteaccenten in de Golflaan en de entree. De wal sluit aan op genoemde hoogteaccenten en de woonstraatjes op het eiland via een voetpad.


De bebouwing rondom het Van Ruysdaelplantsoen vormt een licht concave wand die een mate van buurtschap en samenhang bewerkstelligt. De bebouwing is hier stevig en dient minimaal 2 lagen te zijn voorzien van een kap.

In het plantsoen is ruimte voor een riante groene aankleding met speel- en verblijfsplekken, beoogd voor de gehele Golfbuurt. De aankleding is natuurlijk en organisch. Het padenbeloop verbindt beide zijden van het plantsoen en maakt een doorgaande route via de groene wal. Ook een wadi maakt onderdeel van deze ruimte.

De afgeleide routes omvatten de andere woonstraatjes, de "Ter Borchlaan' en de "Van der Veldelaan".

De Ter Borchlaan wordt aangehecht aan het Van Ruysdaelplantsoen via een trottoir. De zijkanten van de bouwstroken bedoeld voor projectmatige 2-kap worden aangehecht aan het openbaar gebied via groenstroken.

Ook bevindt zich hier aan de oostelijke watergang een steiger waarmee het water ook voor dit deel bereikbaar wordt.

De Van der Veldelaan aan de westelijke zijde wordt voorzien van een rabatstrook alwaar ruimte is voor bezoekersparkeren en containeropstelplekken.

De woningen aan beide woonstraatjes kennen geen minimaal voorgeschreven hoogte. Hier is 1 of 2 lagen met kap als ook plat afgedekt toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0005.png"

Figuur 2.2 Schetsontwerp inrichting Dijkeneiland Zuid

2.3.1 Beeldkwaliteitsplan

Voor Dijkeneiland Zuid is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan geldt als toetsingskader voor de welstandscommissie en bron voor inspiratie voor de architect.

Zoals benoemd krijgt het Dijkeneiland een eigen karakteristiek. Die karakteristiek wordt in hoge mate bepaald door de groene en blauwe buitenruimte. De groenwal die verbonden wordt met de grote centrale groene ruimte en dan in maat afschaalt naar groenstroken als afscheiding naar de private erven. De inrichting van deze grotere ruimten is in hoge mate ‘natuurlijk’ en daarmee meer ruig. Ook de wadi met haar randen en de groenwal leveren daarin een aandeel.

De wal is stevig beplant en biedt zodoende afscherming van de aanliggende private tuinen vanaf het fietspad en wandelroute.
Tegelijkertijd wordt op hogere schaal samenhang gezocht. Een verbindend en beeldbepalend principe is het toepassen van hagen als erfscheiding naar openbaar gebied. Het geheel omvat zo een aanvulling op het bestaande grotere ecosysteem. Een verbindende groene zone met gevarieerde beplanting met een opbouw in hoogte.

Om de natuur zo dichtbij mogelijk te brengen is het de ambitie om per woning een geïntegreerde nestvoorziening aan te brengen in gevel of dak. Ook het gebruik van groene daken wordt aangemoedigd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Conclusie

Het onderhavig wijzigingsplan is niet strijdig met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie artikel 1.1.1 van het Bro) mogelijk maakt. De Ladder wordt doorlopen in paragraaf 4.10.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving.

De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten, waaronder verkeer en vervoer en wonen.

Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied en in het gebied dat onderdeel is van de Veenkoloniën. In de Veenkoloniën moet bij ruimtelijke ontwikkeling in het bijzonder rekening worden gehouden met landschappelijke karakteristieken zoals de grootschalige openheid, rationele verkaveling en langgerekte bebouwingslinten.

Daarnaast is het plangebied gelegen in het gebied van de provincie Groningen waar de opgave 'groei en krimp' geldt. Het beleid van de provincie ten aanzien van deze opgave is gericht op de leefbaarheid in kleine dorpen en stedelijke kernen. Bij stedelijke kernen, zoals Veendam, richt het beleid zich op het in stand houden en versterken van de sterke regionale functie van deze kernen door bijvoorbeeld te werken aan de bereikbaarheid en het bundelen van functies.

Voor nieuwbouw van woningen stelt de Omgevingsverordening (art. 2.15.1) als voorwaarde dat deze past in een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt. Zie hierover meer onder Regionaal beleid en Gemeentelijk beleid.

In de Omgevingsverordening is het gebied tot slot nog gelegen in de zone waarvoor veiligheidsnormen gelden ten aanzien van regionale waterkeringen.

Vanuit de Omgevingsverordening zijn er naast de hiervoor genoemde geen andere aandachtspunten voor het plangebied.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Woon- en leefbaarheidsplan

Op 22 november 2011 heeft de regio Oost-Groningen (gemeenten Oldambt, Veendam, Pekela, Midden-Groningen, Stadskanaal en Westerwolde) gezamenlijk het Regionaal Woon- en leefbaarheidsbasisplan Oost-Groningen (RWLP) met als ondertitel 'Van krimp naar kwaliteit' vastgesteld. Dit leidt ertoe dat er principiële keuzes en richtinggevende vragen over de rol van de gemeenten, samenwerking met buurgemeenten en maatschappelijke instanties en participatie van burgers en bedrijven moeten worden gemaakt, casu quo worden gesteld.

3.3.2 Regionaal Prestatiekader

Er zijn een aantal redenen om op regionaal niveau kwantitatieve en kwalitatieve afspraken te maken met betrekking tot de woningmarkt in de volle breedte. De eerste reden is dat in het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsbasisplan Oost-Groningen het maken van (sub)regionale woonafspraken door de gemeenten gezamenlijk is geagendeerd. De regio trekt daarmee zowel het initiatief als ook de verantwoordelijkheid naar zich toe om in onderling overleg de woningmarkt van Oost-Groningen vitaal te houden met het oog op een naderende krimp. Aan het nemen van deze zelfregulerende verantwoordelijkheid is onlosmakelijk verbonden dat de regio het vertrouwen krijgt van de provincie en ook de vrijheid om te handelen binnen gezamenlijk bepaalde grenzen.

Een tweede reden is dat de Omgevingsverordening gemeenten verplicht een regionale woonvisie op te stellen wanneer gemeenten nieuwbouwruimte voor woningen willen opnemen in ruimtelijke plannen. Deze visie vormt vervolgens het kader voor de ontwikkeling van de woningvoorraad binnen de gemeente. Dit regionale prestatiekader wordt om de vier jaar geactualiseerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie

Op 7 februari 2022 is de Omgevingsvisie Veendam vastgesteld. In de omgevingsvisie van de gemeente Veendam beschrijft de gemeente wat ze belangrijk vindt als het gaat om de leefomgeving. In de omgevingsvisie wordt er niet alleen gekeken naar de leefomgeving die we kunnen aanraken of voelen. Er wordt ook gekeken naar sociale onderwerpen zoals veiligheid en gezondheid.

Doel

Met de omgevingsvisie schetst de gemeente Veendam samen met inwoners en ondernemers een toekomstbeeld voor onze gemeente. Dit toekomstbeeld is erop gericht om de gemeente nog mooier te maken zodat iedereen er prettig kan wonen, werken en verblijven. Hieruit volgen kaders voor nieuwe initiatieven (plannen). Die worden per gebied in de omgevingsvisie omschreven. Deze kaders zijn de onderdelen van de visie, namelijk de thema’s, waarden en ambities.

Thema's

In een thema geeft de gemeente aan hoe ze om wil gaan met een bepaald onderwerp. Ze omschrijft wat ze eronder verstaat, welke ontwikkelingen er plaatsvinden rond dit onderwerp en hoe ze hiermee om (wil) gaan. Dit zijn de thema's:

  • Wonen
  • Bereikbaarheid
  • Voorzieningen
  • Werken en ondernemen
  • Gezonde omgeving
  • Groen en recreatie
  • Duurzaamheid
  • Milieu, water en bodem
  • Leefbaarheid.

Waarden

Onder de waarden van de gemeente Veendam worden de kwaliteiten van de fysieke leefomgeving verstaan. In de toekomst wil de gemeente de waarden van Veendam behouden en versterken.

Complete parkstad

De gemeente ziet zichzelf als een 'complete parkstad', dit is van grote waarde. De gemeente kenmerkt zich door het vele groen. Zo wordt Veendam omringd door groen in het buitengebied, maar ook in de woongebieden wordt veel ruimte gegeven aan de groene inrichting. De groene inrichting van Veendam is waardevol en draagt bij aan de gezonde leefomgeving voor de inwoners. De openheid van Veendam, het iedereen thuis laten voelen maakt Veendam compleet en inclusief.

Ruimtelijke structuur

De gemeente heeft een zeer kenmerkende ruimtelijke structuur. Dit maakt de gemeente overzichtelijk en toegankelijk. De ruimtelijke structuur wordt grotendeels bepaald door het Ooster- en Westerdiep. Deze ruimtelijke structuur die ook is opgenomen in de eerdere structuurvisie wordt meegenomen in de omgevingsvisie.

Erfgoed en landschap

De geschiedenis van Veendam is terug te vinden in het erfgoed en het landschap. Het erfgoed en het landschap bieden dan ook kansen voor het ontwikkelen van de gemeente en het versterken van onze eigen identiteit. De landschappelijke structuren, de wateren en ook de cultuurhistorisch waardevolle elementen in Veendam dragen bij aan het ruimtelijke karakter.

Water

De aanwezigheid van water in de gemeente is een waarde waar nog meer op ingezet wordt. De gemeente wil de aanwezige waterlopen in stand houden want die hebben een belangrijke hydrologische, ecologische en cultuurhistorische functie. Denk hierbij aan de diepen, plassen en sloten. Het zorgt als het ware voor een rode (of blauwe) draad in veel thema’s die in de gemeente spelen.

Ambities

In de omgevingsvisie zitten de verschillende opgaven en gemaakte keuzes in de integrale ambities voor de komende 20 jaar. Met deze ambities geeft de gemeente Veendam aan waar ze voor staat en waar ze naartoe wil.

Dit zijn de drie ambities van de gemeente Veendam:

  • Veendam leeft;
  • Veendam ontwikkelt;
  • Veendam beleeft.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich in een woongebied. In de woongebieden wordt voornamelijk gewoond, maar er zijn ook verschillende voorzieningen te vinden. De woongebieden worden onderscheiden in drie wijken: Veendam Noord, Sorghvliet en Buitenwoel. Daarnaast maakt een gedeelte van Wildervlank onderdeel uit van dit deelgebied.

De wijk Buitenwoel is gelegen aan de noordwestzijde van Veendam. Deze wijk bestaat uit drie buurten: Zilverpark, Gildenbuurt en Golflaan. Het Zilverpark ligt tussen het voetbalstadion, scholengemeenschap Winkler Prins en de Buitenwoellaan en is gebouwd in de jaren ’90. Ten noorden van het Zilverpark ligt de Gildenbuurt. De bouw van deze buurt is gestart in de jaren ’80.

De woningbouw is tot de jaren ’00 eerst in westelijke richting en vervolgens in noordelijke richting uitgebreid. Daarmee is de Golflaan ontstaan. Tot slot ligt aan de zuidzijde van de wijk de straat Langeleegte. Hier staan vooral oudere woningen die aan het begin van de 20ste eeuw zijn gebouwd. De Langeleegte ligt langs de Veendammerweg, de ontsluitingsweg van Veendam richting Hoogezand. De leefbaarheid in Buitenwoel is toekomstbestendig.

Conclusie

Het plan is in lijn met de omgevingsvisie.

3.4.2 Huidig bestemmingsplan 'Buitenwoel herziening'

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitenwoel herziening' (vastgesteld 14 december 2020). Het gebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch' met de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. Op grond van artikel 3.3 van het huidige plan kunnen burgemeester en wethouders middels de wijzigingsbevoegdheid op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Woongebied - 2' of 'Woongebied - 3'. Voorliggend wijzigingsplan is de uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid. Aan het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden, die hieronder worden benoemd en getoetst:

  • a. het aantal woningen niet meer dan 65 bedraagt;

Hieraan wordt voldaan; er worden maximaal 65 woningen mogelijk gemaakt. Op basis van de huidige verkaveling kunnen 57 woningen worden gerealiseerd. De exacte verdeling tussen twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen is echter nog niet vastgelegd. Daarom wordt voor de zekerheid een maximum van 65 woningen aangehouden.

  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,00 en 11,00 m, met dien verstande dat indien gebouwen worden voorzien van een platte afdekking, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6,00 m;

Hieraan wordt voldaan; de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 6,00 en 11,00 m. Tevens bedraagt de bouwhoogte van platte daken niet meer dan 6 meter.

  • c. een of meer bouwvlakken worden opgenomen.

Hieraan wordt voldaan; binnen het plan zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

Aan alle voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.

3.4.3 Woonvisie

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam verwoordt het gemeentebestuur zijn visie op het toekomstbestendig houden van de bestaande woningvoorraad en de voornamelijk kwalitatieve nieuwbouw die als afgeleide daarvan nodig is. De gemeente wil door middel van nieuwbouw inspelen op de veranderende bevolkingssamenstelling. Centraal staat hierin de uitspraak in het Coalitieakkoord “Iedereen in Veendam moet geschikte woonruimte kunnen vinden die aansluit bij de eigen behoefte”.

In de Woonvisie 2019-2023 gemeente Veendam is de woningbehoefte die naar voren komt uit de regionale huishoudensprognose 2016 en het regionaal woningmarktonderzoek 2017, als uitgangspunt genomen. Dit is in lijn met de afspraken die in de regio met provincie, woningcorporaties en gemeenten in Oost-Groningen zijn gemaakt en vastgelegd in het Regionaal prestatiekader 2018-2023.

Verruimde woningbouwmogelijkheden als gevolg van prognose

In het regionaal prestatiekader is onder andere afgesproken dat de Oost Groninger gemeenten hun woningmarktbeleid vormgeven met de regionale bevolkingsprognoses als basis. Het opstellen van deze prognoses (elke 4 jaar) is daarnaast een verplichting die is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening.

Voor het bepalen van de 'eigen woningbehoefte' voor de gemeente Veendam gaan we uit van de meest recente regionale prognose uit 2020. In de gemeentelijke Woonvisie 2019-2023 is nog uitgegaan van de regionale prognose uit 2016.

In de meest recente prognose uit 2020 is de verwachte huishoudensontwikkeling in diverse scenario's doorgerekend. Om rekening te houden met alle onzekerheden die zich binnen deze bandbreedte van verschillende scenario's voordoen gaan we uit van het midden (trend)scenario. In dit scenario groeit het aantal huishoudens in de gemeente Veendam tot 2030 met +640 huishoudens. De verschuivingen in de prognoses worden veroorzaakt door veel positievere binnenlandse en buitenlandse migratie. Om voldoende ruimte te bieden aan de vernieuwingsopgave en rekening te houden met planuitval, accepteren we hier bovenop een overcapaciteit van 20%. Hiermee komt de totale 'eigen woningbehoefte' tot 2030 uit op +770 woningen (exclusief vervangende nieuwbouw).

De maximaal 65 woningen in Dijkeneiland Zuid maken deel uit van de plancapaciteit die nodig is om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Verder past het in de voor de kern Veendam van toepassing zijnde indicatieve PMC-strategie voor Stedelijke kernen uit het Regionaal prestatiekader. Deze geeft aan dat in Veendam voor het middeldure en dure grondgebonden segment toevoeging van woningen aan de orde is.

Actuele woonbehoefte

In de afweging voor de deellocatie Dijkeneiland Zuid worden de ervaringen van de woningmarkt betrokken. Dat er belangstelling is volgt uit een toenemende vraag naar vrije kavels en twee-onder-één-kap woningen in Buitenwoel (Bastioneiland en Golfeiland). Binnenkort kan de vraag naar nieuwe kavels niet meer gehonoreerd worden. De gemeente Veendam wil dit graag voorkomen.

Op dit moment is Bastioneiland-noord bouwrijp en zijn alle kavels verkocht / onder optie. De verwachting is dat eind 2022 Bastioneiland-noord volgebouwd is. Dit betekent dat er bij gelijkblijvende marktomstandigheden op korte termijn behoefte bestaat aan nieuw planaanbod voor vrije kavels in Buitenwoel. Hierin kan door de ontwikkeling van Dijkeneiland Zuid voorzien worden.

Conclusie

Voorliggend plan is in lijn met de woonvisie en de verruimde woningbouwmogelijkheden als gevolg van de nieuwe prognose.

3.4.4 Welstandsbeleidsnota

Per 7 juni 2004 beschikt de gemeente Veendam over een welstandsbeleidsnota. In de nota staan de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk. Het doel van de nota is het streven naar behoud en zo nodig versterking van de beeldkwaliteit in het algemeen en die van beschermde dorpsgezichten in het bijzonder.

Bij de ruimtelijke toetsing van bouwaanvragen in het plangebied zijn twee toetsingsinstrumenten van belang, namelijk de welstandsnota en het wijzigingsplan. Als regel geldt dat de welstandscriteria in de welstandsnota zich bewegen binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het wijzigingsplan worden gegeven.

De regels in dit wijzigingsplan gaan met name over de maatvoering en de plaatsing van gebouwen en andere bouwwerken. De zaken die niet in dit wijzigingsplan zijn geregeld of niet kunnen worden geregeld, maar vanuit het oogpunt van welstand wel belangrijk zijn, worden via de welstandsnota geregeld.

Volgens de Woningwet mogen in de welstandsnota criteria worden opgenomen die betrekking hebben op het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken. Het is duidelijk dat er een bepaalde overlap tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota kan voorkomen. Daarom geldt dat bij strijdigheid tussen de welstandscriteria en de planregels de laatste leidend zijn.

Op basis van de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele, stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken vanuit welstandsoptiek is de gemeente in 21 deelgebieden onderverdeeld, waarop aanvullingen zijn gedaan voor diverse ontwikkelingen. Per deelgebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld.

Voor de stedenbouwkundige uitgangspunten van Dijkeneiland Zuid is een beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1) opgesteld dat kan worden gezien als een aanvulling op de welstandsnota van dit plangebied.

3.5 Beleid waterschap

3.5.1 Notitie stedelijk waterbeheer

In 2011 is de Notitie stedelijk waterbeheer van het waterschap Hunze en Aa's verschenen. De doelstelling van deze notitie is het formuleren van een samenhangende visie op duurzaam stedelijk waterbeheer vertaald in beleidsdoelen, maatregelen en richtlijnen teneinde knelpunten samenhangend met het stedelijk water op te lossen en in de toekomst te voorkomen. Aan deze doelstelling is invulling gegeven door:

  • een visie te formuleren voor het watersysteembeheer in stedelijk gebied voor de middellange termijn;
  • beleidsdoelen, maatregelen en richtlijnen op te stellen op basis van die visie voor de korte termijn;
  • verduidelijking van de rol van waterbeheerders in het stedelijk waterbeheer.

Het Waterschap Hunze en Aa's draagt permanent zorg voor de waterkering, de aan- en afvoer van water, het peilbeheer, het zuiveren van rioolwater, het waterkwaliteitsbeheer en het vaarwegbeheer in het beheersgebied.

3.5.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027

De gemeente Veendam ligt centraal in het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Het beleid van het waterschap is weergegeven in het vastgestelde Waterbeheerprogramma 2022-2027. Dit plan maakt inzichtelijk waar het Waterschap Hunze en Aa's de komende jaren op inzet. Er staat in welke opgaven er op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water spelen, welke maatregelen het Waterschap Hunze en Aa's neemt en wat de kosten daarvan zijn.

Het waterschap speelt met het beheerprogramma onder andere in op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water. Het voorliggende plan heeft daar geen nadelige invloed op.

Het plangebied maakt deel uit van het watersysteem Veenkoloniën. Het watersysteem Veenkoloniën heeft een relatief jong landschap. Na veenontginning is een landschap ontstaan van grootschalige openheid en langgerekte kanalen en wijken, met de stroomrichting naar het noorden. De achtergebleven droogtegevoelige zandgronden vragen om een goed afgestemde waterhuishouding. De Veenkoloniën bestaat voornamelijk uit landbouwgebied. De aanwezige natuur is kleinschalig en versnipperd. In dit gebied komt bodemdaling voor door gaswinning, zoutwinning en veenoxidatie.

Naast het reguliere waterbeheer voert het waterschap in dit gebied de volgende extra maatregelen uit:

  • zoeken naar duurzame maatregelen voor veenoxidatieproblematiek;
  • onderzoeken of het watersysteem voldoet voor de toekomst;
  • aanleggen natuurvriendelijke oevers Kanalen Hunze-Veenkoloniën;
  • aanpak gewasbeschermingsmiddelen in glastuinbouwgebieden;
  • analyseren waar de overschrijding ammonium vandaan komt en deze bron aanpakken;
  • verder onderzoeken en aanpakken overschrijdende stoffen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente Veendam heeft haar Nota Archeologiebeleid en Cultuurhistorie Veendam op 22 september 2014 vastgesteld. De bijbehorende beleidskaart is in 2018 geactualiseerd. Tijdens het opstellen van dit wijzigingsplan wordt er aan een nieuwe actualisatie gewerkt.

Onderzoek

De beleidsnota en -kaart dienen als uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft op grond van de beleidskaart een lage archeologische verwachting. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich cultuurhistorische waarden, echter worden deze vanwege de ligging buiten het plangebied niet geroerd/aangetast en zijn daarom in de huidige planvorming niet meegenomen.

Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dient hiervan direct melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet 2016.

Conclusie

Het wijzigingsplan is wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.

Onderzoek

Het plan voorziet in de realisatie van woningen. Woningen leiden van zichzelf niet tot milieuhinder voor omliggende functies, maar zijn andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven. Woningen kunnen ook een belemmering vormen voor deze bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn veelal woningen gelegen. Ten zuiden van het plangebied is een golfbaan gelegen. Aan de westzijde van het plangebied is tevens Nedmag gelegen. Voor een golfterrein geldt een grootste afstand van 10 meter vanwege geluidshinder. Voor de zoutwinning van Nedmag geldt een grootste afstand van 100 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen deze afstanden.

Conclusie

Het wijzigingsplan is wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Om te bepalen of in en nabij het plangebied risicovolle objecten (inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en/of leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd) aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.

Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied geen risicovolle objecten liggen (inrichtingen met gevaarlijke stoffen, wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd). Ook valt het plangebied buiten de invloedssfeer van in de nabijheid gelegen risicovolle objecten.

Naast de risicokaart is de provinciale verordening geraadpleegd. In het kader van Veiligheid en milieu ontstaan geen knelpunten.


Conclusie

Het wijzigingsplan is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Het plan maakt nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk, in de vorm van woningen. Voor de Golflaan en de overige ontsluitingswegen in het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km per uur. Derhalve is op grond van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en vaste jurisprudentie is het noodzakelijk om te beschouwen of geluidhinder op kan treden. De Golflaan is ter plaatse doodlopend en heeft een lage verkeersintensiteit. De weg heeft enkel als functie de ontsluiting van de aanliggende woonpercelen en de Golfbaan. Van enig ander verkeer over deze weg is vrijwel geen sprake. Gelet hierop en de verkeersintensiteit van deze en omliggende wegen is niet aannemelijk dat het huidige aantal motorvoertuigen in de toekomst fors zal toenemen. Op basis van de lage verkeersgeneratie kan worden gesteld dat de Golflaan geen hoog geluidsniveau heeft of in de toekomst zal krijgen. Derhalve kan tevens in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens wordt aan de noordzijde van het plangebied een talud aangelegd wat reeds als geluidwerende maatregel dient.

Industrielawaai

Ten westen van het plangebied is een zoutwinningsinstallatie (Nedmag) gelegen. De door de werking van de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting bedraagt ter plaatse van de geluidscontour niet meer dan 50 dB(A). De te bouwen woningen zijn gelegen buiten de 50 dB(A)-contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0006.png"

Figuur 4.1 Geluidscontouren Nedmag

Geluid warmtepompen

Om de geluidsoverlast als gevolg van warmtepompen met een buitenunit tegen te gaan, gelden er vanaf 1 april 2021 in Nederland maximale geluidsnormen. Artikel 3.8 lid 2 van het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat een buitenunit maximaal 40 dB(A) mag veroorzaken op de perceelgrens met het aangrenzend perceel waar een woonbestemming geldt of op de gevels van nieuwe woningen. Hierbij dient tevens de cumulatie van de verschillende installaties meegenomen te worden.

Voor het voorliggend plangebied zijn nog geen concrete bouwplannen aanwezig en is nog geen duidelijkheid over de wijze van verwarmen/koelen van de woningen. In voorliggend wijzigingsplan is daarom een regeling opgenomen ter voorkoming van eventuele hinder vanwege de warmtepompen. Vanwege de grootte van de bouwkavels en de mogelijkheid om alleen vrijstaand of twee-onder-één-kap woningen te realiseren wordt er vanuit gegaan dat op de kavels voldoende ruimte bestaat om aan de normering van het Bouwbesluit 2012 te voldoen. Het planvoornemen vormt dan ook geen eventuele hinder voor omliggende woonbebouwing.

Conclusie

Het wijzigingsplan is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.5 Bodem

Wettelijk kader

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de Nota bodembeheer gemeente Veendam vastgesteld. Dat wil zeggen dat er in de gemeente Veendam conform het gebiedsspecifiek beleid van het Besluit bodemkwaliteit wordt gewerkt. Er mag grond worden toegepast die een mindere kwaliteit heeft dan de plaats van toepassing. Voorwaarde is dat de grond uit het gebied komt waarvoor de Nota bodembeheer is vastgesteld ("standstill-beginsel op gebiedsnivo"). Als bijlage van de Nota bodembeheer zijn een aantal kaarten opgenomen:

  • 1. Een kaart met de homogene deelgebieden: Deze kaart geeft inzicht in de onderverdeling van het gebied in zones van vergelijkbare kwaliteit, bodemopbouw en gebruiksgeschiedenis;
  • 2. De ontgravingskaart: Deze kaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit van de grond die in de verschillende zones vrijkomt. Deze kaart wordt ook wel de bodemkwaliteitskaart genoemd;
  • 3. De functiekaart: Deze kaart geeft inzicht in de geldende functie van de verschillende zones van het beheergebied. Dit betreft een statische kaart die voor vijf jaar wordt vastgesteld;
  • 4. De toepassingskaart: Deze kaart geeft inzicht in de normstelling voor toepassing van grond of bagger in de verschillende zones van het beheergebied. Ook wordt deze kaart gebruikt als basis voor een bodemsanering (terugsaneerwaarden).

Onderzoek

Voor het plangebied geldt de bodemfunctie: wonen met tuin. Deze functie komt overeen met de lokale maximale waarde van de toepassingskaart. Er kan grond worden toegepast met de maximale waarde LMW 2. Als terugsaneerwaarde geldt ook de LMW 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0007.png"

Figuur 4.2 Toepassingskaart Veendam

Voor het wijzigingsplan is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd door Buro Hollema B.V. (kenmerk: 20220517-009655-NO-D-1, d.d. 17 mei 2022). Het bodemonderzoek is als bijlage 2 opgenomen. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen aangetoond. De overige onderzochte parameters zijn niet in een verhoogd gehalte aangetoond. De aangetoonde licht verhoogde gehalten zijn tevens getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de grond van een van de vier mengmonsters valt in de kwaliteitsklasse “Industrie”. Tevens zijn licht verhoogde concentraties aan barium, koper en nikkel in het grondwater aangetoond.

Tijdens het nader bodemonderzoek zijn 14 separate monsters van de bovengrond onderzocht op kwik. Uit de resultaten blijkt dat de bovengrond voldoet aan de kwaliteitsklasse “Wonen”. Het grondwater ter plaatse van vijf van de zes peilbuizen is opnieuw bemonsterd. Van het opgepompte water is de pH en de NTU opnieuw gemeten. Uit de resultaten van deze metingen blijkt dat de pH hoger is dan eerder gemeten en overeenkomt met waarden welke in dit gebied als normaal kunnen worden beschouwd. Ook de gemeten NTU waarden (troebelheid) komen meer overeen met wat verwacht mag worden.

Indien in het kader van toekomstige werkzaamheden grond vrijkomt welke moet worden afgevoerd en elders toegepast wordt, is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het “meldpunt bodemkwaliteit”.

Conclusie

De gronden voldoen aan de kwaliteitsklasse “Wonen”. Het wijzigingsplan is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.6 Ecologie

Wettelijk kader

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden ter plaatse van het Dijkeneiland Zuid uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming een verder onderzoek noodzakelijk is.

Soortenbescherming

Als gevolg van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van vogels verloren. Leefgebied van sierlijke witsnuitlibel, zoals de brede watergangen rondom het terrein, wordt niet aangetast. Mogelijk gaat wel leefgebied van gevlekte witsnuitlibel verloren als gevolg van het verbreden van de watergang aan de zuidzijde en het dempen van de sloot aan de noordzijde van het terrein. Daarom is nader onderzoek naar gevlekte witsnuitlibel uitgevoerd. Uit het nader onderzoek blijkt dat de sloten in en om het plangebied geen onderdeel zijn van het leefgebied van gevlekte witsnuitlibel. Het plan leidt dan ook niet tot negatieve effecten op gevlekte witsnuitlibel.

Akkervogels worden niet broedend in het plangebied verwacht. Negatieve effecten op akkervogels als gevolg van de plannen kunnen dan ook worden uitgesloten. Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor sperwer en buizerd. Het plangebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Het plangebied vormt door het ontbreken van veel opgaande beplanting hooguit matig geschikt foerageergebied voor vleermuizen. Het plangebied zal naar verwachting niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor eventueel te verwachten vleermuissoorten. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen, als gevolg van de werkzaamheden, treden niet op. Verder zijn geen rijen opgaande beplanting of brede watergangen aanwezig die kunnen dienen als vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten ten aanzien van vliegroutes kunnen dus worden uitgesloten.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied ‘Zuidlaardermeergebied’. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Eventuele toename van stikstofdepositie als gevolg van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase is op basis van de Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering vrijgesteld van vergunningsplicht. Gezien de omvang van het project waarbij nieuwe woningen worden gerealiseerd op agrarische gronden en de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitattypen (> 12 kilometer), wordt geen toename van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase verwacht.

Gezien de afstand tot het NNN, natuur buiten het NNN, akkervogelleefgebied en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten op dergelijke gebieden te verwachten.

Conclusie

Op basis van de onderzoeken en de verspreidingsgegevens is een voldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren. Voor het plan is geen ontheffing van de Wnb, dan wel een vergunning op grond van de Wnb noodzakelijk.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een stijging van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ".

Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg, en 3.000 woningen, bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een ontwikkeling die kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.

Onderzoek

Het onderhavig wijzigingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 65 woningen. De woningen worden ontsloten via de Golflaan. De ruimtelijke ontwikkeling blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens van 1.500 woningen en kan daarmee als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat de ruimtelijke ontwikkeling een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.08WPDijkeneiland-0401_0008.png"
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het gebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. Het onderhavig wijzigingsplan is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.8 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met de aspecten van water.

Het plangebied van het wijzigingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's.

Watertoets

Voor het gehele gebied Buitenwoel (woonwijk en golfbaan) heeft Witteveen+Bos een waterhuishoudingsplan (d.d. 11 augustus 2003) opgesteld. Het plan gaat uit van vier compartimenten voor het gehele gebied. De compartimentering is oost-west gericht.

In navolging op het waterhuishoudingsplan is door Witteveen+Bos voor enkel de woonwijk een optimalisatieonderzoek uitgevoerd (d.d. december 2006). Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de overeenkomst "Betreffende afhandelingen kosten van bodemdaling door zoutwinning tussen Nedmag en lokale overheden" (gesloten op 16 december 2002). In deze overeenkomst is opgenomen volgens welke regels, procedures en organisaties tot een eventuele kostenvergoeding kan worden gekomen.

In de inrichtingsplannen zullen de volgende elementen verder moeten worden uitgewerkt:

  • de hemelwaterafvoer (onderdelen van het rioleringsplan);
  • het ontwerp van de kunstwerken als stuwen en bruggen;
  • de inrichting van de openbare ruimte (voorzover niet vallend binnen het Kwaliteitsdocument openbare ruimte).

Het rapport "Optimalisatie waterhuishouding en bouwrijp maken Buitenwoel" is op 22 november 2006 definitief geworden. Bij brief van 4 januari 2007 heeft het waterschap verklaard het rapport als basis voor een goed werkend watersysteem te accepteren.

Het voorliggende plan bevat geen wijzigingen op de uitgangspunten van dit waterhuishoudingsplan. Volledigheidshalve is het waterschap Hunze en Aa's via de Digitale Watertoets van onderhavig initiatief op de hoogte gebracht. De watertoets is uitgevoerd op 5 maart 2022 en opgenomen als bijlage 5. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de normale procedure wordt doorlopen. Op 3 mei 2022 heeft het waterschap de definitieve uitgangspuntennotitie opgesteld. Deze uitgangspuntennotitie is als bijlage 6 opgenomen. In aanvulling op het waterhuishoudingsplan worden onderstaand de uitgangspunten besproken.

Hoofdwatergang

Aan de zuidelijke zijde van het plangebied wordt de hoofdwatergang verbreed. Door het verbreden van de zuidelijke hoofdwatergang wordt ruimte in het watersysteem gebracht. De peilscheiding (stuw) aan de zuidoostzijde van het gebied blijft bestaan en wordt ingepast in de te verbreden hoofdwatergang.

Verhardingstoename

Met de realisatie van het voornemen neemt het extra verhard oppervlak toe. Deze verhardingstoename kan ervoor zorgen dat het hemelwater versneld tot afstroming komt. Om dit te voorkomen is in het plan door middel van een wadi en de verbreding van de hoofdwatergang aan de zuidzijde van het plangebied extra waterberging opgenomen. Deze maatregelen voorzien in een voldoende compenserend oppervlak.

Scheiden schoon hemelwater en vuilwater

Het hemelwater en het vuilwater worden gescheiden afgevoerd. Het vuilwater wordt afgevoerd op het riool en het hemelwater wordt via de wadi of rechtstreeks afgevoerd op de naastgelegen waterpartijen.

Droogleggingsnorm

Het Dijkeneiland kent een zeer duidelijk hoogteverschil in de verkaveling. Het zuidelijk deel ligt hoger en voldoet aan de droogleggingsnorm. Het noordelijk deel ligt lager en voldoet niet aan de droogleggingsnorm. Het noordelijk deel wordt daarom opgehoogd om wateroverlast (natte gronden) te voorkomen.

Conclusie

Het wijzigingsplan is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers.

Onderzoek

Het plan voorziet in het mogelijk maken van maximaal 65 woningen. Ten opzichte van de huidige planologische situatie is het ruimtelijk voornemen meer milieubelastend en zullen naar verwachting circa 533 extra verkeersbewegingen per etmaal plaatsvinden. Ook zijn er extra parkeerplaatsen nodig. De gemeente Veendam hanteert als parkeerkencijfer het gemiddelde van het in de voornoemde CROW publicatie aangegeven minimum en maximum. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een aantal gebieden, te weten 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' en 'buitengebied'. De gemeente Veendam valt m.b.t. de stedelijkheidsgraad in de categorie ‘matig stedelijk’. Het Dijkeneiland valt in het gebied “schil centrum”. Voor vrijstaande woningen geldt in dit gebied zodoende een parkeerkencijfer van 1,9. Voor twee-onder-één-kappers is dit 1,8. De parkeerbehoefte wordt op het eigen erf opgelost. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Golflaan, heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie aan te kunnen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.10 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.


De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Toetsing

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Voorliggend wijzigingsplan betreft het realiseren van maximaal 65 woningen. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Buitenwoel herziening' (vastgesteld 14 december 2020). Voor het gebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het ruimtelijk plan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Verhuisbewegingen geven hiervoor een goede indicatie.

Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Veendam. Het gros van de verhuisbewegingen vindt namelijk binnen de eigen gemeente plaats. Uit CBS-cijfers blijkt dat veel meer dan de helft van de verhuisbewegingen in 2020 binnen de gemeentegrens plaatsvond.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het projectgebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In paragraaf 3.4.3 is reeds aandacht besteed aan de behoefte. Uit deze paragraaf volgt dat in de gemeente Veendam behoefte bestaat aan nieuwe woningbouw.

5. Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van Veendam. De directe omgeving bestaat uit bebouwing, bestaande uit woningen en infrastructuur (wegen en parkeervoorzieningen). Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied. Bovendien heeft de provincie Groningen in haar Omgevingsverordening het bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Het plangebied maakt daar deel van uit.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

4.11 MER-beoordelingsplicht

Wettelijk kader

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (100 ha, 2.000 woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. Indien de gemeente initiatiefnemer is, zoals in onderhavig geval, hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen.

Toetsing en conclusie

In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het voornemen voorziet in het realiseren van maximaal 65 woningen. Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het voornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Het college heeft op 19 juli 2022 besloten geen milieueffectrapportage (m.e.r.) op te laten stellen voor het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit wijzigingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een wijzigingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het wijzigingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen en wijzigingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmings- en wijzigingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het wijzigingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het wijzigingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.1 Toelichting op de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.1.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'wijzigingsplan'.

5.1.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een aantal bestemmingen:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Wel wordt hier alvast opgemerkt dat alle woonbestemmingen dezelfde gebruiksregels kennen. Dat betekent dat bij alle twee de woonbestemmingen bepaald is dat het strijdig is met de bestemming om bijbouwvolume voor bewoning te gebruiken. Verder is het onder een aantal voorwaarden toegestaan om een aan huis verbonden beroep in de woning uit te oefenen. Voor een aan huis verbonden bedrijf geldt dat daar een omgevingsvergunning voor kan worden aangevraagd en dat aan dat gebruik voorwaarden zijn verbonden.

'Groen'

Deze bestemming biedt ruimte voor groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Deze bestemming laat geen gebouwen toe en de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 m. Voor terreinafscheidingen geldt een maximale bouwhoogte van 2,00 m.

Ook is ruimte voor onder andere speelplaatsen, wijkontmoetingsplekken en fiets- en voetpaden. Er wordt in ieder geval een fietspad aangelegd ter plaatse van de aanduidingen 'langzaam verkeer'.

'Groen - Oeverstrook'

Deze bestemming voorziet in de groenstroken rondom de woonbestemming in het plangebied, daar waar water aanwezig is. Deze stroken mogen om die reden ook alleen worden gebruikt voor oeverstroken en voet- en fietspaden. De bouwregels schrijven voor dat gebouwen niet zijn toegestaan en dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een beperkte bouwhoogte zijn toegestaan. Er wordt in ieder geval een steiger aangelegd ter plaatse van de aanduidingen 'steiger'.

'Verkeer - Verblijf'

Deze bestemming bevindt zich op de wegen die de woningen met de Golflaan verbinden en kennen zodoende een kleinschalig karakter. De bestemmingsomschrijving schrijft om die reden voor dat toegestaan zijn "wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden, met daarbij inbegrepen voet- en fietspaden, bermen, bruggen, bushaltes en dergelijke". Gebouwen zijn in deze verkeersbestemming wel toegestaan, mits een bouwhoogte van niet meer dan 3,00 m en een inhoud van niet meer dan 30 m3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beperkt mogelijk.

'Woongebied - 2'

Deze bestemming is bestemd voor woningen. De woningen mogen alleen vrijstaand gebouwd worden. Er zijn bouwregels geformuleerd voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen kan het bevoegd gezag hier bij omgevingsvergunning van afwijken.

Het gezamenlijke aantal wooneenheden in de bestemmingen 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' is maximaal 65.

'Woongebied - 3'

Deze bestemming is bestemd voor woningen. De woningen mogen alleen vrijstaand óf twee-aaneen (tweekappers) gebouwd worden. Er zijn bouwregels geformuleerd voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen kan het bevoegd gezag hier bij omgevingsvergunning van afwijken.

Het gezamenlijke aantal wooneenheden in de bestemmingen 'Woongebied - 2' en 'Woongebied - 3' is maximaal 65.

5.1.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een drietal regels:

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

De Algemene gebruiksregels bevatten regels wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt begrepen.

De Algemene afwijkingsregels geven het bevoegd gezag de mogelijkheid om bij omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van een aantal zaken.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van het wijzigingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe wijzigingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het wijzigingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor het plangebied is een exploitatieopzet opgesteld met een sluitend eindresultaat voor dit planonderdeel. De kosten voor de realisatie van dit gebied worden derhalve gedekt uit de verkoopopbrengsten van de bouwgrond. De gemeente heeft alle gronden in eigendom waarop volgens artikel 6.2.1 van het Besluit Ruimtelijke ordening aangewezen bouwplan wordt gerealiseerd. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening is niet nodig.

Ook voor gronden die door de gemeente worden verkocht aan projectontwikkelaars is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig, omdat door middel van een overeenkomst het kostenverhaal is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak en overleg

Dit wijzigingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). Tijdens deze periode is een reactie van de Omgevingsdienst Groningen, de provincie Groningen en het waterschap Hunze en Aa's binnen gekomen. De overlegreacties zijn geanonimiseerd en als bijlage 7 opgenomen. Waar nodig zijn de reacties van de verschillende partijen nader onderbouwd of verwerkt in het wijzigingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Na de fase van Overleg volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele wijzigingsplanprocedure. Het ontwerp wijzigingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Op het wijzigingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.