Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Pijlkruidstraat-Ericastraat
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0047.05BPPijlkruidErica-0401
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
a. het plan:
het bestemmingsplan Pijlkruidstraat-Ericastraat met het identificatienummer
NL.IMRO.0047.05BPPijlkruidErica-0401 van de gemeente Veendam;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en daarbij behorende
bijlagen;
 
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. aan huis verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen
gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen,
met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
f. aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke
bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met
bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in
overwegende mate behouden blijft. Onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens
kapsalons en schoonheidssalons begrepen;
 
g. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
h. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
i. bestaand:
  • het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand wordt niet begrepen gebruik of bebouwing welke in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of andere planologische toestemming, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
j. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
k. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
l. bijbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht
ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdbouwvolume;
 
m. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
 
n. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
o. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
 
p. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
q. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
r. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
 
s. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
 
t. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
 
u. geïntegreerde overkapping
een constructie die een overdekte ruimte vormt die toegankelijk is voor mensen en
maximaal twee wanden heeft en een onlosmakelijk deel uitmaakt van de constructie en
het vastgesteld van het hoofdbouwvolume;
 
v. hoofdbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn
constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste
bouwvolume valt aan te merken;
 
w. horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter
plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
 
x. kamerverhuur:
de verhuur van niet-zelfstandige woonruimte(n) binnen een (deel van een) bestaand
(woon)gebouw met een woonbestemming aan personen voor niet-recreatieve
bewoning;
 
y. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (sociaal)medische, culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen,
sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten
behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca
ten dienste van deze voorzieningen;
 
z. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste
één wand;
 
aa. peil:
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de  hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
bb. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting
worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
cc. voorgevelrooilijn:
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied
gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing en/of waar deze op de planverbeelding met
een figuur is aangegeven.
 
dd. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen,
antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een
bouwperceel.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing en de
oppervlaktebepaling van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en
kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,7 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende paden en sloten;
  2. behoud en herstel van opstrekkende verkaveling:
  3. water;
  4. verkeer- en verblijf;
  5. nutsvoorzieningen.
In de bestemming is niet begrepen:
  • de opslag van mest en voer buiten een agrarisch bouwvlak;
  • houtteelt en bosbouw;
Onder water is tevens de berging van water begrepen.
 
3.2 Bouwregels
 
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan
 
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist voor:
    1. het dempen van sloten voorzover de werkzaamheden leiden tot percelen breder dan 200 m en sloten langer dan 200 m loodrecht op de aanwezige kavelrichting.
  2. Het onder a opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen.
  3. De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de beeldbepalende opstrekkende verkaveling.
Artikel 4 Groen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. bos en bebossing;
  3. voet- en rijwielpaden;
  4. speelvoorzieningen en wijkontmoetingsplekken;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. waterlopen;
waarbij het behoud, het herstel en de instandhouding van de landschappelijke en
natuurlijke waarden wordt nagestreefd;
  1. wegen;
  2. parkeervoorzieningen mede voor het woongebied;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
Er mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde,
gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de
plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval niet gerekend:
  1. het tijdelijk al dan niet periodiek gebruik van de gronden voor evenementen.
Artikel 5 Maatschappelijk
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. verkeer en verblijf;
  3. openbare nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen en water;
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken
ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening
waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden
verleend.
 
5.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, bedragen niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 8 m;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van reclame-uitingen bedraagt niet meer dan 6 m;
    3. niet meer dan 50% van een bouwperceel, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, mag worden bebouwd, met dien verstande dat de bouw van overkappingen buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
    4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen, op basis van een goede ruimtelijke
  • onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  1. via omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 4: voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn hoger dan 1m, maar maximaal 2 m.
5.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  2. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
  3. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Woongebied
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  3. verkeer en verblijf;
  4. openbare nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  • Het bestaande systeem van ontsluiting door middel van wegen en paden blijft behoudens verbetering met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast, gehandhaafd. Aanvullende voorzieningen blijven beperkt tot de eventuele aanleg van fiets- en/of voetpaden en parkeerstroken, met dien verstande dat van wegen het aantal rijstroken niet meer dan twee mag bedragen.
  • Onder het doel groenvoorzieningen zijn tevens sierbestrating, fiets- en/of voetpaden, waterpartijen, speelvoorzieningen en dergelijke begrepen.
  • De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toelaatbaar voorzover de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dit betekent dat:
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven met dien verstande dat een aan huis verbonden beroep niet in een vrijstaand bijbouwvolume mag worden uitgeoefend;
  2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijbouwvolume mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 45 m²;
  4. degene die het aan huis verbonden beroep uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
  5. Het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent dat:
    1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    2. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    3. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    4. reclame-uitingen niet zijn toegestaan met uitzondering van de op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen.
6.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van hoofdbouwvolume ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
    1. het hoofdbouwvolume dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het op de verbeelding aangeduide aantal per bouwvlak;
    3. het hoofdbouwvolume dient te worden geplaatst binnen een strook gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens met een diepte van ten hoogste 11 m;
    4. de goot- en bouwhoogte van een hoofdbouwvolume bedragen maximaal 6,0 m en 10,0 m;
    5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°;
    6. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
  2. Voor het bouwen van een bijbouwvolume en overkappingen ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
    1. er dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. er dient 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdbouwvolume te worden gebouwd;
    3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    4. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m² per hoofdbouwvolume;
    5. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd;
    6. in afwijking van het bepaalde onder 4 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 80 m² bedraagt indien er sprake is van een geïntegreerde overkapping;
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte op tuinen en erven bedraagt niet meer dan 5 m;
    2. ten aanzien van het bouwen van overkappingen ten behoeve van wonen is het bepaalde onder b van toepassing;
    3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m.
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
  1. de dakhelling in die zin dat deze niet minder dan 40° en niet meer dan 60° dient te bedragen;
  2. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, indien deze meer dan 2,5 m bedraagt;
  3. de plaats van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  4. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.4 Afwijken van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
via omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 6.2, sub a, onder 5: voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
  2. lid 6.2, sub b, onder 1 en 2: 
    • voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de lengte van de gevel, waarbij de bouwhoogte maximaal 0,25 m meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping tot een maximum van 4 m;
    • voor de bouw van een bijbouwvolume en overkappingen voor één van (het verlengde van) de naar de weg of openbaar gebied gekeerde gevels van hoekwoningen, mits:
    1. de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 3,5 m bedraagt;
    2. de afstand tot de grens van het bouwperceel minimaal 2 m bedraagt;
    3. de afstand tot (het verlengde van) de andere naar de weg gekeerde gevel van de hoekwoning minimaal 3 m bedraagt;
    4. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast;
  3. lid 6.2, sub b, onder 2: tot een afstand van 1 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdbouwvolume;
  4. lid 6.2, sub c, onder 3: voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn hoger dan 1 m, maar maximaal 2 m.
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken van een vrijstaand bijbouwvolume ten behoeve van woonfuncties, tenzij het mantelzorg betreft;
  2. het gebruiken van gebouwen ten behoeve van kamerverhuur.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
  1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
    1. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven. Dit betekent dat:
      1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijbouwvolume mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²,
      4. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
    2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      2. geen ontheffing wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      3. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in het bij deze regels behorende bijlage ‘overzicht toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
      4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
      6. reclame-uitingen niet zijn toegestaan met uitzondering van de op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone -
wijzigingsgebied’ de bestemming wijzigen ten behoeve van de bouw van woningen, met
dien verstande dat het in lid 6.2, onder a, sub 2, bedoelde op de verbeelding
aangeduide aantal kan worden verlaagd (tot 8, 6, 4, 2 of 0).
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') aangewezen
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede
bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
 
7.2 Bouwregels
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
    2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,5 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    5. het permanent verlagen van het waterpeil.
  2. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  4. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische (verwachtings)waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings)waarden, aanpassing behoeft.
3 Algemene regels
 
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan
waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;
    • bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;
    • de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst.
10.2 De onder 10.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige
aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • de verkeersveiligheid;
  • het bebouwingsbeeld.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan “Pijlkruidstraat – Ericastraat”.