direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Borgercompagnie 117 te Borgercompagnie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.01PHBcomp117-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Borgercompagnie 117 te Borgercompangnie is verkocht. De nieuwe eigenaren zijn voornemens om in het oude schoolgebouw te gaan wonen. Tevens heeft de eigenaar het voornemen om een aantal activiteiten te ontplooien. Hierbij moet gedacht worden aan een bed and breakfastvoorziening en sport en multifunctioneel gebruik in de voormalige gymzaal.

De voorgenomen activiteiten zijn op basis van het vigerend bestemmingsplan niet toegestaan. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende maatschappelijke bestemming gewijzigd in een woonbestemming met een aanduiding 'maatschappelijk'. Hierdoor krijgt het perceel een passende bestemming.

1.2 Planologische regeling

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Veendam (vastgesteld op 2 mei 2018). Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk' (zie afbeelding 1). Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen activiteiten wonen en B&B uit te voeren. Om medewerking aan de ontwikkeling te kunnen verlenen, dient de bestemming te worden aangepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01PHBcomp117-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Het plangebied ligt binnen de rode cirkel. (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 22-02-2019)

1.3 Leeswijzer

In deze toelichting komen achtereenvolgend aan de orde:

  • Hoofdstuk 2: Beschrijving van de huidige en toekomstige situatie in het plangebied;
  • Hoofdstuk 3: Toetsing van het planvoornemen aan het relevante beleid op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau;
  • Hoofdstuk 4: Toetsing van het planvoornemen aan diverse milieu- en ruimtelijke aspecten (milieu en bedrijvigheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie en culthuurhistorie, water, externe veiligheid, ecologie en m.e.r.-(beoordelings)plicht);
  • Hoofdstuk 5: Nadere toelichting op juridische aspecten;
  • Hoofdstuk 6: Beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Een aantal jaren geleden is de basisschool De Butte gesloten. Sindsdien staat het pand leeg. In het plangebied is de voormalige school en een bijbehorende gymzaal aanwezig (te zien op afbeelding 2).

Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische percelen. Alleen ten noorden zijn een tweetal woningen gelegen. Naast de aanwezig bebouwing is het plangebied grotendeels verhard (het oude schoolplein). Aan de randen van het oude schoolplein is opgaand groen in de vorm van een aantal bomen en bossage aanwezig. Op het voormalige schoolplein staan enkele speeltoestellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0047.01PHBcomp117-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto plangebied (bron: pdokviewer.pdok.nl, d.d. 22-02-2019)

2.2 Toekomstige (planologische) situatie

Het voornemen bestaat om het voormalig schoolgebouw om te bouwen tot een woning. Dit betreft alleen een inpandige verbouwing. De voormalige gymzaal zal worden gebruikt voor sport en multifunctioneel gebruik. Hiervoor zal een aanduiding maatschappelijk worden opgenomen, waaraan een aantal regels zijn verbonden. Deze regels worden nader toegelicht in hoofdstuk 5. Initiatiefnemer is voornemens een bed and breakfastvoorziening te realiseren. Deze bed and breakfastvoorziening zal in eerste instantie bestaan uit één kamer. In het bestemmingsplan is een binnenplanse afwijking opgenomen voor het uitbreiden van het aantal kamers. ten behoeve van de bed & breakfast. Daarnaast wordt een atelier voor creatieve activiteiten gerealiseerd. Binnen het planvoornemen is horeca alleen toegestaan wanneer dit ondergeschikt is aan de woonbestemming.

Binnen het plangebied is geen ruimte om te kunnen parkeren op eigen erf. De gemeente Veendam heeft aangegeven dat ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied gebruik mag worden gemaakt van de parkeerplaatsen welke zijn gelegen aan de weg.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • De concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat.
  • Het verbeteren van bereikbaarheid.
  • Zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.


De provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Gezien de beperkte aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling vormt de SVIR geen concreet beoordelingskader voor het plan. Wel is het Rijksbeleid verder uitgewerkt in het onderliggend beleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

STEDELIJKE ONTWIKKELING

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam. Binnen het plangebied is een maatschappelijk voorziening toegestaan. Aangezien alleen de gebruiksmogelijkheid wordt aangepast en er geen uitbreiding van bebouwd oppervlak plaatsvindt, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder is daarmee niet van toepassing op het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 10 oktober 2016 hebben Gedeputeerde Staten de omgevingsverordening gewijzigd. Provinciale Staten hebben op 15 november 2017 de actualisatie van de omgevingsvisie en de verordening vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de woningvoorraad. Onderstaand is het artikel weergegeven dat betrekking heeft op het plangebied:

Woningbouw (artikel 2.15.1)

In artikel 2.15.1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met het woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt.

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een woning. Derhalve neemt de woningvoorraad toe en zal moeten worden gekeken of de ontwikkeling in overeenstemming is met het woon- en leefbaarheidsplan. Dit aspect wordt nader verantwoord in paragraaf 3.3.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Woningmarktonderzoek regio Oost-Groningen

Op 6 juni 2017 is door Companen een woningmarktonderzoek voor de regio Oost-Groningen uitgevoerd. In Oost-Groningen hebben de zeven gemeenten, de provincie, de woningcorporaties en de zorgpartijen inmiddels een samenwerkingstraditie rond de aanpak van de regionale woningmarktopgaven. Het gezamenlijke doel is het ontwikkelen van een toekomstbestendige woningvoorraad en leefomgeving. In gezamenlijkheid zijn onder andere het Regionaal Woon- en Leefbaarheidsplan, het Regionaal Prestatiekader en de Menukaart uitgewerkt. Hierbij is gebruik gemaakt van onderbouwende analyses uit 2011. Sindsdien is er veel veranderd op de woningmarkt.

De regio Oost-Groningen heeft reeds meerdere jaren te maken met een bevolkingsdaling. Dit komt zowel doordat er minder mensen geboren worden dan er overlijden, als doordat er meer personen vertrekken dan zich in de regio vestigen. Toch is in Veendam in vrijwel alle segmenten op korte termijn nog een beperkte behoefte aan toevoegen van woningen.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het toevoegen van een woning in de voormalige school in overeenstemming is met het woningmarktonderzoek.

3.3.2 Menukaart Oost-Groningen

Zoals in de vorige paragraaf is beschreven is op 30 maart 2016 de Menukaart Oost-Groningen opgesteld. Het doel van dit document is het aanpakken van de effecten van de bevolkingsdaling in Oost-Groningen. Dit doel wordt geconcretiseerd weergegeven in zes keuzegerechten:

  • aanpak voorkomen verpaupering en waardedaling;
  • verduurzaming en woonlastenverlaging particuliere woningvoorraad;
  • rotte kiezen-aanpak;
  • inpondfonds (met mogelijke sloop op termijn);
  • transitie-/sloopfonds;
  • aanpak regionaal deprogrammeren woningbouwplannen.

Alhoewel het planvoornemen niet direct aansluit bij een van de zes keuzegerechten is het planvoornemen wel in overeenstemming met het algemene doel van de Menukaart Oost-Groningen. Met het planvoornemen wordt namelijk bijgedragen aan het in goede staat brengen en houden van de voormalige school.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Veendam

Op 16 februari 2015 is de structuurvisie Veendam vastgesteld. Deze visie voorziet in een samenhangend en integraal toekomstbeeld, om zo op de ruimtelijke ontwikkeling van Veendam te kunnen sturen. Het samenhangend en integraal toekomstbeeld is verder uitgewerkt in drie kaarten: een landschappelijke onderlegger, een gebiedskarakteristieke waardenkaart en een visiekaart.

Op basis van deze kaarten is het plangebied gelegen binnen de oude lintstructuur, waar tevens gestreefd wordt naar verdichting van deze lintbebouwing. De lintstructuur is beeldbepalend voor de identiteit van de Borgercompagnie. Voor een belangrijk deel ligt de structuur door de functie wonen vast. Bewoners mogen ondergeschikte veranderingen doorvoeren in de vorm van aanbouwen en bijgebouwen, maar deze veranderingen dienen aan de voorzijde bij te dragen aan het herkenbaar houden van deze linten als identiteitsdragers van de stedenbouwkundige hoofdstructuur.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming met de structuurvisie Veendam. De functiewijziging zorgt niet voor een ruimtelijke aanpassingen waardoor de stedenbouwkundige hoofdstructuur behouden blijft.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu

4.1 Milieu en bedrijvigheid

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. De VNG-brochure geeft de volgende definitie van laatstgenoemd omgevingstype: “Een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Daarnaast gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur

Het plangebied ligt binnen het bestemmingplan Buitengebied van de gemeente Veendam. De directe omgeving wordt met name gekenmerkt door woonbebouwing (in lintvorm), agrarische bedrijvigheid en overige bedrijvigheid (onder meer een zoutwinningslocatie). Het plangebied is in de huidige situatie voorzien van een maatschappelijke bestemming. Gelet op één en ander is sprake van een gemengd gebied.

Er bevinden zich twee (mogelijk) milieuhinderlijke functies in de directe omgeving van het plangebied. Het betreft twee akkerbouwbedrijven.

Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' vallen deze bedrijven in de milieucategorie 2. Aangezien het hier een gemengd gebied betreft kan de afstandsrichtlijn echter met één stap worden verkleind. Derhalve dient rekening te worden gehouden met een richtafstand van 10 meter tussen een milieugevoelig en een milieuhinderlijk object. Het agrarisch akkerbouwbedrijf dat is gelegen aan de Borgercompagnie 156 ligt op een afstand van circa 35 meter en veroorzaakt derhalve geen milieuhinderlijke situatie. Het agrarisch akkerbouwbedrijf dat is gelegen aan de Borgercompagnie 117a ligt op een afstand van 2 meter tot de voormalige gymzaal en 14 meter tot de woning (gevels en grens bestemming Agrarisch). De voormalige gymzaal krijgt de aanduiding 'maatschappelijk', in verband met sportactiviteiten. Deze ruimte zal niet gebruikt worden ten behoeve van de functie wonen. Het wonen vindt plaats in de voormalige school, welke is gelegen op 14 meter vanaf de bestemming 'Agrarisch', hierdoor kan worden geconcludeerd dat is voldaan aan de richtafstand van 10 meter.

Gelet op de afstand en tussenliggende bebouwing is de eerdergenoemde zoutwinningslocatie niet als milieuhinderlijke functie te beschouwen.

In het kader van een goed woon- en leefklimaat dient bij een inrichting te worden voldaan aan het geluidsniveau van artikel 2.17 lid 1 van het Activiteitenbesluit. Derhalve is in het principebesluit van de gemeente aangegeven dat de sportactiviteiten zonder begeleiding van muziek plaats dienen te vinden. Bij het bepalen van de geluidsniveaus blijft het stemgeluid van personen op het onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing. Derhalve dient het stemgeluid van aankomende en vertrekkende bezoekers en het verkeer van en naar de gymzaal te worden afgewogen.

Aangezien de parkeerplaatsen aan de voorzijde van het plangebied gelegen zijn, zullen de verkeersbewegingen van de bezoekers geen extra hinder met zich mee brengen. Hiernaast is het aantal bezoekers van een dusdanig kleine omvang dat het stemgeluid geen significante gevolgen heeft voor de omgeving. Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat binnen het planvoornemen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Geur

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. De Wet geurhinder en veehouderij bevat bepalingen met betrekking tot het omgaan met geurgevoelige objecten in de nabijheid van agrarische bedrijven. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij moet er een ruimtelijke scheiding c.q. afstand zijn tussen de veehouderij en een geurgevoelig object (objecten waarin personen aanwezig zijn). Hiervoor zijn normen gesteld voor de geurbelasting. Deze normen zijn onder andere afhankelijk van het type geurgevoelig object en of het dieren betreft met of zonder vastgestelde geuremissie. De geurbelasting wordt berekend met een verspreidingsmodel. Als sprake is van onderstaand, is toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij noodzakelijk:
- een uitbreiding van een veehouderij;
- een (her)vestiging van een veehouderij, of;
- een vestiging van een geurgevoelige functie in de nabijheid van een veehouderij,

De Wet geurhinder en veehouderij bevat een aantal elementen met een duidelijk ruimtelijke component. een daarvan is het al dan niet maken van onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven. In de nabijheid van het plangebied liggen drie grondgebonden agrarische bedrijven. Het zijn (planologisch) geen veehouderijen, de Wet geurhinder en veehouderij is niet van toepassing op deze bedrijven.

4.3 Geluid (wegverkeer)

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.

In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/u zijn niet voorzien van een zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd. Aangezien het planvoornemen is gelegen op een afstand van circa 30 meter van de doorgaande weg is een akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling is door BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Uit het onderzoek blijkt de nieuwe woonfunctie in de bestaande bebouwing voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het project.

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Op grond van de nibm-tool is een project 'niet in betekenende mate' bij minder dan 1.300 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 1% vrachtverkeer. De verandering van de functie van de locatie leidt niet tot een toename van het extra aantal verkeersbewegingen van meer dan 1.300 op een weekdag. De grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt niet overschreden. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project.

In het bestemmingsplan Buitengebied is de Luchtkwaliteit onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan (de bestaande planologische mogelijkheden). Uit dit globale onderzoek naar de concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 blijkt dat in deze omgeving geen problemen aanwezig of te verwachten zijn.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.5 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Het planvoornemen voorziet in de functiewijziging van een bestaand pand. Derhalve zullen er geen bodemingrepen plaatsvinden en zal de kwaliteit van de bodem niet worden aangetast. Het gebruik van de grond voor de voorgenomen functie (wonen) zal geen risico's voor de volksgezondheid veroorzaken.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Archeologie

Er vinden geen bodemingrepen plaats. Archeologische waarden zijn hierdoor niet in het geding. Onderzoek is niet nodig.

Cultuurhistorie

De ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, is dusdanig van aard dat de cultuurhistorische waarden met het plan niet worden aangetast.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Op 25 februari 2019 is de digitale watertoets (dewatertoets.nl) van het Waterschap Hunze en Aa's doorlopen. Op basis van deze toets worden in het plan geen waterschapsbelangen geraakt. De procedure 'geen waterschapsbelang' wordt gevolgd. Bij het niet wijzigen van het plangebied en de oorspronkelijke uitgangspunten voor de inrichting van het plan, kan het waterschap instemmen met het voorgenomen plan (zie bijlage 2).

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele personen en groepen van personen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), dienen veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in en nabij het plangebied geen zones van buisleidingen of transportroutes van gevaarlijke stoffen bevinden en geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabij gelegen (ondergrondse) buisleiding ligt op een afstand van circa 570 meter. Op dit punt is het voornemen uitvoerbaar.

4.9 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een beknopte bureau-inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

Het plan betreft een functiewijziging van de bestaande panden. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden (het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Zuidlaardermeer ligt op circa 7 km afstand) en de aard van de ontwikkelingen kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wet natuurbescherming en/of het Natuurnetwerk Nederland op voorhand worden uitgesloten.

In het plangebied vinden geen ruimtelijke ingrepen (sloop en/of kappen) plaats. Effecten op beschermde soorten worden daarom niet verwacht. In redelijkheid kan worden gesteld dat natuurwet- en regelgeving de uitvoerbaarheid van het onderhavig bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.10 Verkeer en parkeren

De woning zal worden ontsloten op de Borgercompagnie. De structuur van de Borgercompagnie heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met de ontwikkeling op te vangen.

In overleg met de gemeente wordt het parkeren buiten het plangebied opgelost. De gemeente heeft in haar principebesluit aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van de voor het perceel gelegen parkeerhaven. Er mag echter geen overlast plaatsvinden.

4.11 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

AANMELDNOTITIE

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure.

Het bestemmingsplan maakt een functiewijziging van maatschappelijk naar één woning met sportactiviteiten mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het project blijft met het genoemde aantal woningen ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Aangezien de nieuwe ontwikkeling een functiewijziging betreft en dusdanig kleinschalig van aard en omvang is, kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. Derhalve is het opstellen van een aanmeldnotitie niet noodzakelijk. Hiernaast kan worden geconcludeerd dat uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt dat het voornemen geen significante effecten op de omgeving heeft. Gezien de afwezigheid van die effecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is het vastleggen van het nieuwe gebruik van het perceel Borgercompagnie 117 in Borgercompagnie.

5.2 Opzet

Bij de opzet van de regels is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening. Tevens sluiten de regels aan bij de eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

5.3 Plansystematiek

Voor wat betreft de plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam'.

Voor het perceel Borgercompagnie 117 gold een maatschappelijke bestemming (basisschool). Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar 'Wonen'.

De bebouwde oppervlakte mag niet worden uitgebreid.

In de nieuwe woonbestemming is één woning toegestaan. Deze wordt in het bestaande schoolgebouw gerealiseerd. In de woning wordt een bed and breakfastvoorziening (één kamer) mogelijk gemaakt, evenals een atelier voor de bouw van decorstukken en andere recreatieve hobby-activiteiten.

De bestaande gymzaal wordt aangeduid als 'maatschappelijk'. Dit gebouw is bestemd voor sport en educatie. Het idee is om in deze ruimte op een aantal avonden en twee ochtenden sportlessen aan te bieden en daarnaast de ruimte een paar avonden voor de verhuur aan te bieden. Ook zal de ruimte worden gebruikt voor het geven van cursussen/workshops ten aanzien van lifestyle, voeding en gezond leven. Er mogen geen activiteiten plaatsvinden onder begeleiding van muziek, tenzij wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit. Dit moet worden aangetoond middels een akoestisch onderzoek. Verder mag er geen zaalverhuur plaatsvinden ten behoeve van feesten en partijen en mag er geen horecabedrijf worden uitgeoefend, met uitzondering van aan de functie ondergeschikte horeca. Voor alle activiteiten geldt dat het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse en dat het parkeren plaatsvindt in de parkeerhaven vóór de woning.

De inleidende regels en de algemene regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Veendam', voor zover deze van toepassing zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Dit bestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (art. 3.1.1 Bro). De veiligheidsregio heeft aangegeven dat ze geen opmerkingen hebben op het plan. Van het waterschap is nog geen reactie ontvangen.

Provincie Groningen

De provincie Groningen heeft een tweetal opmerknigen gemaakt.

 

Opmerking
Volgens artikel 2.15.1 van de verordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen als deze woningbouwmogelijkheden passen binnen een woonvisie waarover overeenstemming is met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de gemeente deel van uitmaakt. Dit betekent dat formeel pas kan worden ingestemd met dit project als de vernieuwde woonvisie van de gemeente Veendam door de gemeenteraad is vastgesteld.

Reactie

De nieuwe woonvisie van de gemeente Veendam wordt naar verwachting eind september door de raad vastgesteld. De provincie heeft aangegeven dat, alvorens de visie is vastgesteld, het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd kan worden.

De Woonvisie 2019-2023 is op 30 september 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.


Opmerking

In de toelichting staat vermeld dat het plangebied is gelegen in het buitengebied. Volgens kaart 1 van de verordening, waarop het buitengebied van de provincie is weergegeven, ligt het plangebied echter voor het overgrote deel in bestaand stedelijk gebied. Doordat het project niet voorziet in nieuw ruimtebeslag heeft dit echter geen invloed op eventuele provinciale belangen.

Reactie

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Veendam. De toelichting is hierop aangepast.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Op het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.