direct naar inhoud van Regels
Plan: Zuidwending 8 Veendam
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0047.01BPZuidwending8-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In het plan wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Zuidwending 8 Veendam' met identificatienummer NL.IMRO.0047.01BPZuidwending8-0401 van de gemeente Veendam;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen;

1.7 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.8 archeologisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.9 archeologisch onderzoek:

onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bebouwingsgebied:

het achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.12 bedrijf:

een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.13 belemmeringenstrook:

een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;

1.14 bestaande:
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van het bouwperceel;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:

een bouwwerk dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie en een plaatsgebonden karakter, hiertoe worden gerekend stacaravans, trekkershutten, yurts en dergelijke;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt;

1.25 erfinrichtingsplan:

plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met de betrokken belanghebbende de omvang, situering en ruimtelijke inrichting en de landschappelijke inpassing van een project binnen een plangebied zijn vastgelegd.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 hoofdgebouw:

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.28 hoogspanningsleiding:

een kabel/leiding met een spanningsniveau van 110 kV of hoger;

1.29 kamerverhuur:

de verhuur (of verlening van een ander gebruiksrecht) van kamers in een gebouw aan meerdere personen ten behoeve van het wonen, waarbij ruimten en voorzieningen in het gebouw worden gedeeld;

1.30 kampeermiddel (mobiel):

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter; hiertoe worden gerekend tenten, toercaravans en campers;

1.31 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.32 kunstwerk:

bouwwerk geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.33 logies:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf bieden aan een recreant of tijdelijke werknemer, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft;

1.34 normaal onderhoud:

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

1.35 permanente bewoning:

het gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;

1.36 recreatiewoning:

een woonverblijf bestemd voor recreatief gebruik door gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 slopen:

het afbreken of weghalen van gebouwen of onderdelen van gebouwen;

1.39 stacaravan:

een caravan, die als een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dient te worden aangemerkt;

1.40 trekkershut:

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid, maar zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;

1.41 verblijfsrecreatie:

recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;

1.42 vervangende nieuwbouw:

het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter;

1.43 vrijgekomen of vrijkomende gebouwen:

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of bestemd;

1.44 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.45 zonnepark:

een ruimtelijk samenhangende, grondgebonden of drijvende installatie voor het opwekken van zonne-energie, groter dan 200 m2.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

de tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren) gemeten oppervlakte van een bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1.1;
  • b. bed and breakfastvoorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.1.2;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen en overkappingen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende algemene bouwregels:

  • a. voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat ten hoogste 50% van het erf mag worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan 300 m2, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan één;
  • b. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend niet-gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. de woningen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • f. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 60 m2 bedragen;
  • g. de afstand van de niet-aangebouwde zijde van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • h. bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 3.2.3.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied, danwel onvereenkomstig de bestaande situering van bijbehorende bouwwerken;
  • b. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningvrij gebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in totaal niet meer bedragen dan 10 m2;
  • b. voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale hoogten:
    • 1. erf- en/of terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde van die gevel(s): 2 m;
    • 2. overige erf- en/of terreinafscheidingen: 1 m;
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 sub g, voor een verhoging van de goot- en bouwhoogte tot maximaal 6 respectievelijk 9 m;
  • b. lid 3.2.2 sub j, met dien verstande dat de onderlinge afstand tussen de (niet-aangebouwde zijden van de) woningen niet minder dan 4 m mag bedragen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en/of gebouwen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf en logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bed and breakfastvoorzieningen en de in lid 3.1 genoemde bedrijfsactiviteiten;
  • c. kamerverhuur, met uitzondering van bestaande kamerverhuur.

Artikel 4 Leiding - Hoogspanningsverbinding

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken

Voor het bouwen van nieuwe bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.1 ten behoeve van de bouw van in andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, na voorafgaand schriftelijk advies van de betrokken leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • 6. het permanent opslaan van goederen.
4.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • 1. verband houden met de aanleg of instandhouding van de betreffende hoogspanningsverbinding;
  • 2. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 3. het normale onderhoud van de verbinding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
4.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden kan worden verleend na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het aanbrengen van drainage dieper dan 0,4 m;
    • 5. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  • d. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 2') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 3') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    • 2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • b. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
    • 2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
    • 3. het graven of dempen van watergangen;
    • 4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,5 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het permanent verlagen van het waterpeil.
  • b. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  • d. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 3') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische (verwachtings)waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. aan gronden alsnog de dubbelbestemming gebieden van archeologisch belang ('Waarde - Archeologie 3') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings)waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

8.2 Vrijgekomen en vrijkomende bebouwing

Voor vrijgekomen en vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing gelden de volgende bouwregels:

  • a. vrijgekomen en vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot;
  • b. er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw.
8.3 Reclamemasten

De bouw van reclamemasten hoger dan 6 m is niet toegestaan.

8.4 Afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

8.5 Afwijkende afstand

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Toegestaan gebruik
9.1.1 Aan huis verbonden beroep

Het gebruik van een deel van de woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld op de 'Lijst aan huis verbonden beroepen' is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  • b. het aan huis verbonden beroep uitsluitend inpandig wordt verricht;
  • c. maximaal 25 m2 van de oppervlakte van het hoofd- of bijgebouw wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  • g. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
  • h. het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;
  • i. reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
9.1.2 Bed and breakfastvoorziening

Het gebruik van de bebouwing voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed and breakfastvoorziening is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits:

  • a. de bed and breakfast in het hoofdgebouw van de woning wordt gerealiseerd;
  • b. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  • c. het aantal beschikbare kamers niet meer dan vijf bedraagt met een maximum van tien slaapplaatsen;
  • d. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
9.1.3 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- en vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en afval; deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen, welke strekken tot realisering van de omschreven bestemmingen;
  • b. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van woningen;
  • c. het gebruik van de gronden en gebouwen voor reclamedoeleinden, anders dan voor een ter plaatse gevestigd bedrijf en uitsluitend binnen het bouwperceel;
  • d. het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een zonnepark.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - buisleidingenstraat
10.1.1 Omschrijving gebiedsaanduiding

De voor 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor een voorkeurstracévoor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang zoals bedoeld in titel 2.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

10.1.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' de volgende regels:

  • a. er mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van een bouwwerk dat noodzakelijk is voor de aanleg, het onderhoud of de instandhouding van een buisleiding van nationaal belang;
  • b. het verbod onder a geldt niet voor bestaande (vergunde) bouwwerken.
10.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - buisleidingenstraat' voor:

  • a. de aanleg van een verharde weg, een verhard pad of een watergang in de lengterichting van de aangewezen zone;
  • b. een waterkering, inclusief de daartoe behorende beschermingszone als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

 

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de goot- en bouwhoogte van woningen worden verhoogd tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, voor zover dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk standpunt aanvaardbaar is;
  • d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er antennes worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, mits:
    • 1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
    • 2. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    • 3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
    • 4. er sprake is van een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing.
  • e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
  • f. het bepaalde in het bestemmingsplan ten behoeve van het groepskamperen en het plaatsen van kampeermiddelen buiten kampeerterreinen, mits:
    • 1. het gaat om maximaal 25 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
    • 2. het terrein, dan wel de plaatsing van de kampeermiddelen landschappelijk inpasbaar is, dat wil zeggen dat er geen of zeer geringe zichtbaarheid is vanaf de openbare weg, dat er voldoende landschappelijke afscherming is;
    • 3. er minimaal 500 m afstand hemelsbreed is vanaf de perceelgrens ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen;
    • 4. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 m bedraagt;
    • 5. per terrein binnen het bouwvlak maximaal 2 trekkershutten (mits die in mindering komen op het totaal aantal kampeermiddelen) van maximaal 20 m2 per hut zijn toegestaan;
    • 6. voor sanitaire en andere voorzieningen uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing;
    • 7. verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
    • 8. reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
    • 9. afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
    • 10. de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
  • g. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat een deel van de woning of bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      • maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
      • degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
    • 2. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende 'Lijst aan huis verbonden beroepen' of daarmee zijn gelijk te stellen;
      • geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
      • uitstalling en bezichtigen van goederen is niet toegestaan;
      • buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
      • het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
      • reclame-uitingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
  • h. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de gronden bij een woning worden gebruikt als paardrijbak, mits:
    • 1. de paardrijbak binnen het bouwperceel, achter de achtergevel van de woning wordt gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
    • 3. de afstand tussen de paardrijbak en de bestemmingsgrens van een woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
    • 4. het aantal lichtmasten is beperkt tot het aantal dat noodzakelijk is om de gehele paardrijbak te kunnen verlichten, onder voorwaarde dat:
      de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m;
      • de verlichting moet zijn uitgeschakeld:
        - tussen 23.00 en 07.00 uur;
        - als er geen gebruik wordt gemaakt van de paardrijbak;
        - als er geen onderhoud plaatsvindt;
      • de gemiddelde verlichtingssterkte op 1 m hoogte op de buitenzijde van de paardrijbak, verticaal gemeten, ten hoogste 60 lux bedraagt;
      • de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat:
        - het uitstralen van licht uit armaturen boven 80° met de verticaal wordt voorkomen;
        - de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgelijnd dat, onverminderd het gestelde onder 3, op 3 m buiten de paardrijbak de verlichtingssterkte op 1 m hoogte verticaal gemeten niet meer dan 5 lux bedraagt;
      • de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
    • 5. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt.
  • i. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits de gezamenlijke oppervlakte met niet meer dan 20% toeneemt.
  • j. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het vergroten van vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    • 1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
      de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
    • 2. in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
      • de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
      • erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
  • k. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende gebouwen bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, mits
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwengebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  • l. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het oprichten van één of meer nieuwe bijbehorende gebouwen bij vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits:
    • 1. voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwinggebouwen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
    • 2. in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning wordt geborgd dat:
      • de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en aangelegd;
      • erfbeplanting overeenkomstig het erfinrichtingsplan wordt aangelegd en in stand gehouden;
  • m. het bepaalde in het bestemmingsplan voor het gebruiken van een grotere vloeroppervlakte dan 60 m2 ten behoeve van detailhandel in vrijgekomen (voormalige agrarische) gebouwen, indien dat voor de bedrijfsvoering of qua indeling van de ruimten nodig is en mits de detailhandel ondergeschikt blijft aan de hoofdbestemming;
  • n. van het bepaalde in het bestemmingsplan/de omgevingsvergunning in de zin dat het erfinrichtingsplan op het punt van de erfbeplanting gewijzigd wordt onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwengebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
11.2 Voorwaarden
  • a. De in lid 11.1 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
  • b. De in lid 11.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Vervangende woningbouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een nieuwe woning wordt gebouwd op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, mits:

  • a. de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
  • b. de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
  • c. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in het tweede lid;
  • e. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Afstemming welstandstoets

Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • 1. de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:
    • a. gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;
    • b. in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;
  • 2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.
13.2 Parkeernormen
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen van de CROW-publicatie 317. Indien deze normen gedurende de planperiode wordt gewijzigd moet deze wijziging in acht worden genomen;
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bestaande bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • a. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid het eerste lid met maximaal 10%.
  • b. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de daarvoor geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van die beheersverordening.
14.2 Overgangsrecht bestaand gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die beheersverordening.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zuidwending 8 Veendam'.