Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, J. Kammingakade 8 Wildervank
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0047.01BPKammingak8-0401
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
a. het plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, J. Kammingakade 8 Wildervank met identificatienummer NL.IMRO.0047.01BPKammingak8-0401 van de gemeente Veendam;
 
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;
 
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
e. aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
f. aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen;
 
g. achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
 
h. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; hieronder is eveneens een productiegerichte paardenhouderij begrepen;
 
i. agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
j. agrarisch bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
 
k. archeologisch deskundige:
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
 
l. archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek, booronderzoek, gravend onderzoek, begeleiding van bodemingrepen) verricht door een daartoe bevoegde instantie of onderneming;
 
m. archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
n. archeologisch waardevol gebied:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
o. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
p. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
q. bedrijf:
een inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;
 
r. bedrijfsbebouwing:
één of meerdere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van de uitoefening van een bedrijf, waaronder niet wordt begrepen een bedrijfswoning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
 
s. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
 
t. bestaand: 
  • het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • onder bestaand wordt niet begrepen gebruik of bebouwing welke in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan of andere planologische toestemming, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
 
u. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
v. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
w. bijbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw dat in bouwkundig en/of visueel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdbouwvolume;
 
x. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
y. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
z. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
aa. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
bb. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
cc. bouwwerk:
elke bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
dd. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
ee. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
ff. grondgebonden agrarisch bedrijf:
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
 
gg. hoofdbouwvolume:
een gebouw of onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwvolume valt aan te merken;
 
hh. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;
 
ii. peil:  
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
jj. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden en opstallen dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
kk. recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
ll. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
mm. stikstofdepositie:
het neerslaan van stikstof uit de lucht op een oppervlakte. De depositie wordt uitgedrukt in mol per jaar (mol/ha/jaar);
 
nn. vrijgekomen en vrijkomende bebouwing:
gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of bestemd;
 
oo. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing en de oppervlaktebepaling van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,7 m bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor : 
  1. grondgebonden agrarische bedrijven;
  2. opslagvoorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding ‘opslag’;
  3. cultuurgrond;
  4. dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
  1. gebouwen en overkappingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.
In de bestemming zijn niet begrepen: 
  1. houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
  2. mestvergisting.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
 
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering gelden de volgende regels: 
  1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande veldschuren en schuilstallen;
  2. de gebouwen en overkappingen worden uitsluitend gebouwd ten behoeve van het gevestigde agrarische bedrijf;
  3. de bedrijfsgebouwen en overkappingen worden ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning gebouwd, dan wel de bestaande afstand als deze minder bedraagt;
  4. de oppervlakte van kassen bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
  5. de in lid 3.1 genoemde nevenactiviteiten vinden plaats binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 350 m2; de beperking voor de bedrijfsvloeroppervlakte geldt niet voor agrarisch aanverwante functies;
  6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 5 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  7. de bouwhoogte van kassen en overkappingen bedraagt ten hoogste 5 m;
  8. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 22º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
3.2.2 Bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels: 
  1. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een tweede bedrijfswoning is toegestaan;
  3. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 8 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  5. de dakhelling bedraagt ten minste 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  6. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde in sub e en sub f te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 3.2.3.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels: 
  1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd in het achtererfgebied van de bedrijfswoning;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2 sub d, niet meer dan 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  3. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
  4. indien sprake is van een platte afdekking bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 4 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in: 
  1. lid 3.2.1 sub a, voor de bouw van schuilstallen buiten het agrarisch bouwperceel voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee tot een oppervlakte van maximaal 25 m2 per hobbyboer en een hoogte van niet meer dan 3 m.
  2. lid 3.2.1 sub f, voor het verhogen van de goothoogte van bedrijfsgebouwen naar 6 m;
  3. lid 3.2.1 sub h, voor een platte afdekking voor zover dit betreft gebouwen waarvan de afstand tot de naar de weg gekeerde bouwgrens groter is dan 15 m;
  4. lid 3.2.1 sub h, voor het verkleinen van dakhelling dan 22º of met een gebogen dakvlak.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Toegestaan gebruik
 
Het gebruik van de bestaande bedrijfsbebouwing voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan voor zover deze functie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering.
 
3.4.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen: 
  1. het gebruik van gronden en bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel voor het houden van vee, indien dit leidt tot een toename van de stikdstofdepositie ten opzichte van de bestaande situatie vanaf het betreffende agrarisch bouwperceel op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden;
  2. het gebruik van verlichting in een (ligboxen)stal met een gemiddelde verticale verlichtingssterkte op alle binnenwanden, op de dichte buitenwanden en op de zijopening(en) van meer dan 60 lux, zonder voorzieningen om de openingen af te dekken;
  3. het gebruik van verlichting in (rundvee)stallen met een vaste borstwering in de zijgevels en zwarte of groene (wind)schermen in zowel geopende als gesloten toestand van meer dan 60 lux;
  4. het gebruik van verlichting in (rundvee)stallen met een vaste borstwering in de zijgevels en witte (wind)schermen in (deels) gesloten toestand van meer dan 12 lux;
  5. het zodanig geplaatst hebben van verlichting(sarmaturen) dat de daarin aanwezige lampen van buitenaf zichtbaar zijn;
  6. het uitstralen van licht uit armaturen boven 90 graad met de verticaal en/of het uitstralen van een armatuur lager dan de goothoogte van de stal boven de 80 graad met de verticaal;
  7. het bepaalde in sub d tot en met h geldt niet voor bestaande stallen;
  8. het gebruik van verlichting in een kas, tenzij de kas is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling volledig voorkómen;
  9. het gebruik van gronden buiten het agrarisch bouwperceel voor de aanleg van voorzieningen voor de opslag van mest en veevoer;
  10. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bed and breakfastvoorzieningen;
  11. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  12. het gebruik van de gebouwen voor detailhandel, met uitzondering van detailhandel als niet zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf of als onderdeel van een ondergeschikte nevenactiviteit, mits deze activiteit beperkt blijft tot de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en de inpandige vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m2;
  13. met dien verstande dat het bepaalde in sub a niet geldt voor het gebruik, waarbij het aantal stuks vee op gronden en in bebouwing binnen het agrarisch bouwperceel toeneemt en deze toename van de veestapel, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op de maatgevende voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het 'Programma Aanpak Stikstof' als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de 'Natuurbeschermingswet 1998' geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het 'Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof';
  14. het voor meer dan één bouwlaag gebruiken van bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Nevenactiviteiten
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits: 
  1. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
  2. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op:
    1. agrarisch aanverwante functies zoals een agrarisch hulpbedrijf of een agrarisch loonbedrijf;
    2. sociale, culturele, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
  3. is aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden;
  6. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  7. de nevenactiviteit wordt uitgeoefend binnen het agrarisch bouwperceel;
  8. de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van totale bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 350 m2; de beperking voor de bedrijfsvloeroppervlakte geldt niet voor agrarisch aanverwante functies;
  9. de opslag van materialen en goederen dient plaats te vinden binnen de gebouwen, tenzij deze opslag nodig is voor de verwezenlijking van de bestemming;
  10. zorgboerderijen en maneges alleen worden toegestaan in de nabijheid van kernen.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Vergroting agrarisch bouwperceel 
  1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het vergroten van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf tot een totale oppervlakte tussen 10.000 m2 en 20.000 m2 , mits:
    1. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
    2. de 'maatwerkmethode' wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    3. een erfinrichtingsplan is opgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
      • de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrjfsgebouwen;
      • het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
      • het aspect nachtelijke uitstraling.
  2. Het gebruik van de nieuw op te richten bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, is uitsluitend toegestaan indien:
    1. de bebouwing en de voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, overeenkomstig het erfinrichtingsplan zijn gebouwd en/of aangelegd;
    2. de erfbeplanting is aangelegd en instandgehouden conform het erfinrichtingsplan.
3.6.2 Vrijkomende bebouwing
 
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende bebouwing met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van: 
  1. wonen;
  2. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
  3. sociale, culturele, maatschappelijke, medische en educatieve voorzieningen;
  4. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van bij deze regels behorende Staat van bedrijven, alsmede bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2 of bedrijven die behoren tot milieucategorie 3.1, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen, al dan niet onder te stellen voorwaarden wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, onder de categorieën 1 en 2;
  5. verblijfsrecreatieve functies (zoals groepsaccommodaties en pensions);
  6. maneges en pensionstallen;
  7. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden: 
  1. een zelfstandige woonfunctie, als genoemd in sub a, is slechts toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
  2. er mag één wooneenheid in het hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  3. de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
  4. de activiteiten genoemd in sub b tot en met g zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  5. de activiteiten genoemd in sub b tot en met g dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
  6. de vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot en er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht, anders dan vervangende nieuwbouw;
  7. de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijkomende bebouwing blijft behouden, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  8. gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
  9. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  10. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  11. er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  12. detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m²;
  13. de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  14. de vestiging van maneges en zorgboerderijen is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen;
  15. de genoemde functies zijn, met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar.
Met inachtneming van bovenstaande voorwaarden zijn na wijziging de regels van toepassing van de bestemming die past bij de nieuwe functie.
  
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
 
4.2 Bouwregels 
  1. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  2. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200m2;
    2. het mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,45 m;
    3. het graven of dempen van watergangen;
    4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,5 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    5. het permanent verlagen van het waterpeil.
  2. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend indien:
    1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
  3. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
  4. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
  5. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  6. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
  7. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. aanvaardbaar zijn op basis van eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door: 
  1. de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische (verwachtings)waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. aan gronden alsnog de dubbelbestemming archeologische onderzoeksgebieden ('Waarde - Archeologie 3') toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische (verwachtings)waarden, aanpassing behoeft.
 
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uit-voering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
 
6.2 Vrijgekomen en vrijkomende bebouwing
 
Voor vrijgekomen en vrijkomende (voormalige agrarische) bebouwing gelden de volgende bouwregels: 
  1. vrijgekomen en vrijkomende bebouwing mag niet worden vergroot, er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht en de gebouwen mogen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
  2. de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de vrijgekomen en vrijkomende bebouwing dient behouden te blijven, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
6.3 Reclamemasten
 
De bouw van reclamemasten hoger dan 6 m is niet toegestaan.
 
 
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Toegestaan gebruik
 
7.1.1 Aan huis verbonden beroep
 
Het gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld op de 'Lijst aan huis verbonden beroepen' is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits: 
  1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  2. het aan huis verbonden beroep uitsluitend inpandig wordt verricht;
  3. maximaal 25 m2 van de oppervlakte van het hoofd- of bijgebouw wordt gebruikt voor het aan huis verbonden beroep;
  4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de omringende woonomgeving;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  7. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
  8. het parkeren plaatsvindt op het eigen terrein;
  9. reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
7.1.2 Bed and breakfastvoorziening
 
Het gebruik van de bebouwing voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed and breakfastvoorziening is toegestaan daar waar dit gebruik in de bestemmingsomschrijving is opgenomen, mits: 
  1. de bed and breakfast in het hoofdgebouw van de (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd;
  2. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  3. het aantal beschikbare kamers niet meer dan vijf bedraagt met een maximum van tien slaapplaatsen;
  4. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.
7.2 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend: 
  1. het gebruik van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- en vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin en afval; deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen, welke strekken tot realisering van de omschreven bestemmingen;
  2. het gebruik van gebouwen voor permanente bewoning, met uitzondering van (bedrijfs)woningen;
  3. het gebruik van de gronden en gebouwen voor reclamedoeleinden, anders dan voor een ter plaatse gevestigd bedrijf en uitsluitend binnen het bouwperceel;
  4. het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting, met uitzondering van de seksinrichting ter plaatse van de bestemming 'Cultuur en ontspanning;
  5. het gebruik van gronden ten behoeve van een zonnepark.
 
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Omgevingsvergunning
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van: 
  1. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de goot- en bouwhoogte van (bedrijfs)woningen worden verhoogd tot ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, met uitzondering van woningen die zijn aangeduid als 'karakteristiek', voor zover dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk standpunt aanvaardbaar is;
  4. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er antennes worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, mits:
    1. de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
    2. de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    3. de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
    4. er sprake is van een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
  5. het bepaalde in het bestemmingsplan voor de bouw van vrijstaande windturbines met een ashoogte tot 15 m, mits:
    1. deze binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. niet meer windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk om in het eigen energieverbruik te kunnen voorzien;
    3. een afstand van minimaal 15 m + 1/3 wieklengte wordt aangehouden vanaf de belemmeringenstrook van de dubbelbestemmingen Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning en Leiding – Hoogspanningsverbinding
    4. over de ruimtelijke inpassing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een door de gemeente aangestelde deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  6. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat er openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
  7. het bepaalde in het bestemmingsplan ten behoeve van het groepskamperen en het plaatsen van kampeermiddelen buiten kampeerterreinen, mits:
    1. het gaat om maximaal 15 kampeermiddelen (geen stacaravans), uitsluitend gedurende de periode 15 maart tot 31 oktober;
    2. het terrein, dan wel de plaatsing van de kampeermiddelen landschappelijk inpasbaar is, dat wil zeggen dat er geen of zeer geringe zichtbaarheid is vanaf de openbare weg, dat er voldoende landschappelijke afscherming is;
    3. er minimaal 500 m afstand hemelsbreed is vanaf de perceelgrens ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen;
    4. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de erfgrens van naastgelegen woningen minimaal 50 m bedraagt;
    5. per terrein binnen het bouwvlak maximaal 2 trekkershutten (mits die in mindering komen op het totaal aantal kampeermiddelen) van maximaal 20 m2 per hut zijn toegestaan;
    6. voor sanitaire en andere voorzieningen uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande bebouwing;
    7. verlichting uitsluitend is toegestaan ten behoeve van de oriëntatiemogelijkheden voor de gasten;
    8. reclame-uitingen alleen toelaatbaar zijn binnen de grenzen van de APV;
    9. afvalwater via de riolering wordt afgevoerd;
    10. de verkeersbelasting van het plattelandswegennet niet onevenredig wordt vergroot, gelet op de capaciteit ervan.
  8. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat een deel van de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    1. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. Dit betekent dat:
      1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      3. maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
      4. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
    2. het gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, dan wel geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      2. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende ‘Lijst toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
      3. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
      4. uitstalling en bezichtigen van goederen is niet toegestaan;
      5. buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
      6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
      7. het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
      8. reclame-uitingen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen.
      9. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de gronden bij een (bedrijfs)woning worden gebruikt als paardrijbak, mits:
        1. de paardrijbak binnen het bouwperceel, achter de achtergevel van de (bedrijfs)woning wordt gerealiseerd;
        2. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m2;
        3. de afstand tussen de paardrijbak en de bestemmingsgrens van een woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
        4. het aantal lichtmasten is beperkt tot het aantal dat noodzakelijk is om de gehele paardrijbak te kunnen verlichten, onder voorwaarde dat:
          1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 9 m;
          2. de verlichting moet zijn uitgeschakeld:
            1. tussen 23.00 en 07.00 uur;
            2. als er geen gebruik wordt gemaakt van de paardrijbak;
            3. als er geen onderhoud plaatsvindt;
          3. de gemiddelde verlichtingssterkte op 1 m hoogte op de buitenzijde van de paardrijbak, verticaal gemeten, ten hoogste 60 lux bedraagt;
          4. de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat:
            1. het uitstralen van licht uit armaturen boven 80 graad met de verticaal wordt voorkomen;
            2. de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgelijnd dat, onverminderd het gestelde onder 3, op 3 m buiten de paardrijbak de verlichtingssterkte op 1 m hoogte verticaal gemeten niet meer dan 5 lux bedraagt;
          5. de verlichtingsarmaturen zodanig zijn uitgericht dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
        5. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt.
8.2 Voorwaarden
 
De in lid 8.1 toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
 
De in lid 8.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van: 
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  2. het bebouwingsbeeld;
  3. de verkeersveiligheid.
8.3 Uitzonderingen
 
De in lid 8.1 sub d, f en g bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet voor gronden die zijn bestemd als ‘Natuur’.
 
 
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Vervangende woningbouw
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een nieuwe woning wordt gebouwd op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, mits: 
  1. de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
  2. de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
  3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in het tweede lid;
  5. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
9.2 Ruimte-voor-ruimte
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een woning wordt gebouwd ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of twee woningen te bouwen ter compensatie van de afbraak van 2.000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, mits: 
  1. het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie;
  2. de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, tenzij gemotiveerd wordt dat het bouwen van (een) woning(en) op deze locatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar is in welk geval op een andere locatie (een) woning(en) mag/mogen worden gebouwd;
  3. de ruimtelijke kwaliteit door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
  4. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2, tenzij voor de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing een grotere oppervlakte noodzakelijk is in welk geval deze oppervlakte niet meer bedraagt dan die van de te slopen bebouwing als bedoeld in de aanhef;
  6. in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  7. in het geval een nieuw te bouwen woning wordt gebouwd op een andere locatie dan op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt, de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
  8. de betreffende gronden niet zijn gelegen binnen door de provincie Groningen aangewezen 'NNN-beheergebieden, 'NNN-natuurgebieden', 'NNN-beheer aanpassingsgebied', 'NNN-natuur aanpassingsgebied', het 'Zoekgebied robuuste verbindingszone' of de 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland'.
  
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot: 
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de dakhelling;
  3. de plaatsing op het bouwperceel;
    ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits: 
    1. de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:
      1. gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;
      2. in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;
    2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.
10.2 Parkeernormen 
  1. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen van de CROW-publicatie 317. Indien deze normen gedurende de planperiode wordt gewijzigd moet deze wijziging in acht worden genomen;
  2. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
A. Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B. Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
   
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied,
J. Kammingakade 8 te Wildervank’.