direct naar inhoud van 3.4 Natuur
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00024-41vg

3.4 Natuur

3.4.1 Natura 2000

Natura 2000 is een initiatief in natuurbescherming op Europees niveau om te komen tot een netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze gebieden bestaan uit de speciale beschermingszones voor natuurlijke habitatten op grond van Europese Habitatrichtlijn (1992) en de Vogelrichtlijngebieden aangewezen op grond van de Europese Vogelrichtlijn. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is voor het natuurbeleid richtinggevend aangezien er verschillende wetten uit zijn gevolgd. Zo is door de Flora- en faunawet de soortenbescherming geborgd en wordt de gebiedsbescherming geregeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn die in 2005 is opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Slochteren kent hiervan slechts één Natuurbeschermingswetgebied, te weten de noordoever van het Schildmeer.

3.4.2 Ecologische Hoofdstructuur

Naast het genoemde Natuurbeschermingswetgebied is tussen 1993 en 2000 de EHS begrensd en inmiddels voor meer dan de helft gerealiseerd. De EHS is een samenhangend netwerk van ecologisch waardevolle gebieden bestaand uit:

  • bestaande natuurgebieden: gebieden die qua omvang, samenhang en kwaliteit daadwerkelijk bijdragen aan het functioneren van de EHS;
  • nieuwe natuurgebieden: landbouwgebieden die worden omgezet in natuurgebied;
  • beheergebieden: landbouwgebieden waarbinnen grondeigenaren subsidies kunnen ontvangen voor natuurvriendelijk beheer door middel van Particulier Natuurbeheer;
  • ecologische en robuuste verbindingszones.

Ten aanzien van de begrenzing en de realisatie van de EHS zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

  • 1. Grondverwerving vindt plaats op basis van vrijwilligheid.
  • 2. Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden is pas aan de orde als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige eenheden zijn verworven.
  • 3. Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden mag niet leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden.
  • 4. In beginsel worden geen hydrologische bufferzones buiten de EHS ingesteld. Wederzijdse nadelige beïnvloeding van landbouw en natuur wordt voorkomen of beperkt door te streven naar grote, aaneengesloten natuurgebieden met natuurlijke grenzen en zo nodig door het treffen van technische maatregelen. Realisatie van de EHS mag niet leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden (planologische schaduwwerking).
  • 5. Voor begrensde natuurgebieden in de EHS blijft de landbouwkundige functie gehandhaafd totdat de gronden zijn verworven of totdat een grondeigenaar een beschikking heeft voor particulier natuurbeheer.

In het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt er naar gestreefd natuurgebieden op zodanige wijze met elkaar te verbinden dat het voor dieren en planten(soorten) mogelijk is om tussen de verschillende natuurgebieden te migreren. Om deze verbindingen te leggen worden zogenaamde Robuuste Verbindingen gerealiseerd. Voor Slochteren zijn relevant:

  • robuuste verbinding van het Zuidlaardermeer gebied en Hunze via Westerbroek naar Midden-Groningen;
  • robuuste verbinding van Midden-Groningen, ten zuiden langs het Schildmeer en langs het Afwateringskanaal Duurswold naar het Hondshalstermeer (en vervolgens naar Blauwe Stad).

Daarnaast worden de natuurgebieden Eekwerd en Hoeksmeer aangetapt op de Ecologische Hoofdstructuur, globaal langs de Meenteweg. In het provinciaal beleid wordt er naar gestreefd de verbindingszones zo veel mogelijk te realiseren in een combinatie met andere functies als waterberging, kadeherstel en oeverinrichting. Met name de aanleg van de bovengenoemde robuuste verbindingszones lijken, gezien hun relatief natte karakter, goede perspectieven te bieden voor dit soort combinaties.

Oorspronkelijk was het beleid gericht op afronding van de EHS in 2018. Het kabinet Rutte 1 heeft dit uitgangspunt in 2011 verlaten. In het onderhandelingsakkoord, dat Rijk en provincies 20 september 2011 hebben gesloten met betrekking tot een herijking van de EHS, staat dat de provincies de EHS in 2021 afronden. Daarmee legt het rijk de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid weer aan de basis: in de streek, met een duidelijke taakverdeling tussen overheden.

Ten gevolg van dit akkoord moet de begrenzing en realisatie van de EHS mogelijk ook worden gewijzigd. Voor de provincie Groningen komt hier in de tweede helft van 2012 meer duidelijkheid over.

Medegebruik EHS

In de EHS en de verbindingszones is natuur richtinggevend, maar daarnaast is er ook ruimte voor (extensief) medegebruik, zoals wandelen, fietsen en kanoën. Bij dit medegebruik moet eventuele schade aan zowel actuele als potentiële natuurwaarden tot een minimum worden beperkt. Het is niet altijd op voorhand duidelijk in hoeverre een bepaalde ontwikkeling of activiteit nadeel oplevert voor actuele en/of te ontwikkelen natuurwaarden. In zo'n situatie moet door de initiatiefnemers worden aangetoond wat de effecten van de ontwikkeling of activiteit op de natuurwaarden zijn en welke maatregelen worden getroffen om eventuele schade tot een minimum te beperken.

Verzuringgevoelige gebieden

Een aantal gebieden zijn aangewezen als verzuringgevoelige gebieden, hetgeen inhoud dat hier een aantal soorten verzuringgevoelige soorten voorkomen. Deze zouden verdwijnen indien de zuurgraad van de lucht en bodem te hoog wordt. Daarom worden deze gronden in de provinciale omgevingsverordening als zodanig aangeduid en mogen binnen een straal van 250 meter van deze gebieden geen nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden worden gecreëerd die in strijd zijn met de Wet ammoniak en veehouderij zoals mestbassins of intensieve veehouderijen

3.4.3 Natuurbeheerplan provincie Groningen

Gedeputeerde Staten (GS) hebben op 27 september 2011 het Natuurbeheerplan vastgesteld dat de subsidiemogelijkheden voor beheer en ontwikkeling van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapschapelementen in Groningen beschrijft. De begrenzing van gebieden in dit Natuurbeheerplan heeft vooral betrekking op deze subsidiemogelijkheden.

De subsidiemogelijkheden zijn wel nadrukkelijk gerelateerd aan de natuurdoelen die de provincie nastreeft. Het natuurbeheerplan is dus in die zin ook een sturingsinstrument. Subsidies worden op vrijwillige basis aangevraagd. Dit betekent dat beheerders van (agrarische) natuur en landschap zelf de keuze maken of ze gebruik maken van de geboden subsidiemogelijkheden. Eigenaren en gebruikers van gronden die in het kader van dit natuurbeheerplan zijn begrensd, ondervinden hier nadelige gevolgen van. Beheerders die in het kader van het agrarisch beheer buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) op de beheertypekaart zijn begrensd, kunnen te alle tijden een verzoek bij GS indienen om deze begrenzing voor hun percelen weer ongedaan te maken.

Overige natuur

Niet alleen binnen de EHS, maar ook in het landelijk gebied buiten de EHS, ziet de provincie het als haar taak om een basiskwaliteit van natuur- en landschap in stand te houden en waar nodig te herstellen. Enerzijds gaat het daarbij om het behoud van natuurwaarden van bestaande natuurgebieden. Anderzijds ligt het accent op het behoud van natuur- en landschapswaarden van het agrarisch cultuurlandschap (weidevogels, akkerfauna, natuurwaarden in perceelsranden en slootkanten).

De Nota "Meer Doen in Minder Gebieden" van de Provincie Groningen voorziet in het aanwijzen van kerngebieden waarin het akkervogelbeheer en het weidevogelbeheer geconcentreerd wordt ingezet. De begrenzing van deze kerngebieden is in samenspraak met de agrarische natuurverenigingen in Groningen tot stand gekomen. In het Natuurbeheerplan is voor beheer van agrarische natuur in totaal 2166 ha.(exclusief ganzenbeheer) gereserveerd.

Ganzenfoerageergebieden

De afgelopen jaren heeft het Rijk in samenwerking met provincies en belangenorganisaties beleid ontwikkeld voor de opvang van overwinterende ganzen in Nederland. Aanleiding hiervoor was de toenemende schade aan landbouwgewassen als gevolg van vraat en vervuiling (uitwerpselen op grasland). Door het aanwijzen van foerageergebieden voor de meest algemene ganzensoorten wordt geprobeerd om de omliggende landbouwgronden te ontlasten van de ganzendruk. Boeren en natuurterreinbeheerders die ganzen opvangen in begrensde foerageergebieden kunnen hiervoor subsidie op basis van de Subsidieregeling Natuur en Landschap ontvangen.

Weide- en akkernatuur

In aangewezen gebieden worden met de beheerders (agrariërs, agrarische natuurverenigingen, natuurbeherende organisaties en vrijwilligers) door de provincie maatregelen ter bescherming van de weidevogels en akkervogels ontwikkeld en wordt hen financiële ondersteuning bij het beheer gegeven. Daarnaast wil de provincie voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied een negatieve invloed hebben op de stand van de weide- en akkervogels. Bij dergelijke ontwikkelingen in kerngebieden voor weide- en akkervogels moeten mitigerende en compenserende maatregelen worden genomen. In landbouwgebieden geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering.

3.4.4 Ecologische basiskaart

‘De ecologische basiskaart en leidraad Slochteren’ is een gemeentelijke handreiking voor het toetsen van ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden met de mogelijke gevolgen voor beschermde en/of bedreigde planten en dieren. De kaart en leidraad geven invulling aan de goedgekeurde gedragscode door LNV “Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorzieningen” en is ook van belang als toetsingskader van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet.

De ecologische basiskaart bestaat uit meerdere kaarten waarop onder meer de ligging van natuurgebieden en aanwezige populaties van soorten zijn aangegeven. De themakaarten zijn bedoeld als toetsingskader bij ruimtelijke ingrepen’ en bij ‘bestendig beheer en onderhoud’. In de bijbehorende leidraad is aangegeven wanneer bepaalde werkzaamheden op het vlak van bouwen (en slopen) en groenbeheer kunnen plaatsvinden.

Er is vooral gekeken buiten de reeds beschermde natuurgebieden, aangezien binnen de natuurgebieden bijzondere waarden al beschermd worden door de planologische status van die gebieden. De aandacht is daarbij vooral gevestigd op bijzondere soorten of waarden genoemd in de Flora- en faunawet die voorkomen in gebieden, zoals agrarische cultuurgronden, bosgebieden en landschapselementen.

Ruimtelijk worden er vier gebieden onderscheiden, het lint (A), Midden-Groningen (B), het gebied Luddeweer-Overschild (C) en het overige deel van de gemeente aan weerszijden van het lint (D). Het stedelijke deel (het bebouwingslint van Harkstede tot Siddeburen), bezit een relatief lage natuurwaarde en weinig bijzondere soorten, behalve een aantal vogel- en vleermuissoorten. De gebieden C en D zijn hoofdzakelijk agrarisch in gebruik en bezitten eveneens lage natuurwaarden, met uitzondering van een aantal (geïsoleerde) locaties die o.a. in beheer zijn bij natuurbeherende organisaties zoals Staatsbosbeheer (o.a. De Baggerputten) of een stichting (o.a. De Fraeylemaborg). Ten aanzien van de beheerdoelstellingen van de (gemeentelijke) bermen, oevers en beplantingen wordt verwezen naar het Beheerplan Groen uit 2004.

In het kader van het opstellen van de ecologische basiskaart zijn ook gegevens verzameld over het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten. De beschikbare gegevens zijn weergegeven op themakaarten. Deze kaarten kunnen worden geraadpleegd bij ruimtelijke ingrepen.