direct naar inhoud van Artikel 30 Wonen - 2
Plan: Bestemmingsplan Harkstede-Scharmer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0040.bp00002-61oh

Artikel 30 Wonen - 2

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

  • groenvoorzieningen;
  • nutsvoorzieningen;
  • water;
  • parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende verhardingen, tuinen, erven en additionele voorzieningen;

en tevens voor:

30.1.1 bedrijf aan huis

ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' voor een overig aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als genoemd in Bijlage 4 Lijst overige aan huis verbonden beroepen.

30.2 Bouwregels

Bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, waarbij bestaande bouwwerken zijn toegestaan:

30.2.1 Bouwwerken beperking

Zie Artikel 44.

30.2.2 Bouwwerken algemeen
  • a. het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50% bedragen;
  • b. per bouwvlak zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' geldt, alwaar per bouwvlak niet meer woningen zijn toegestaan dan is aangeduid;
  • c. het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste 2;
  • d. de afstand tussen gebouwen en overkappingen op een bouwperceel bedraagt tenminste 1 meter, tenzij de gebouwen en/of overkappingen aaneen worden gebouwd.
30.2.3 Typen gebouwen

Voorzover aangeduid zijn uitsluitend de volgende typen gebouwen toegestaan:

a specifieke bouwaanduiding - g

ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - garageboxen' mogen uitsluitend garageboxen en bergingen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 20 m² per garagebox of berging;

30.2.4 Hoofdgebouwen

Voor wat betreft hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. tenminste 50% van de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw wordt in de naar de weg gekeerde bouwgrens opgericht;
  • c. met uitzondering van de aangebouwde zijde van het hoofdgebouw mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter bedragen;
  • d. de horizontale diepte en breedte van een hoofdgebouw mogen niet minder dan 5 meter bedragen;
  • e. de horizontale diepte en breedte van een hoofdgebouw inclusief eventuele aangebouwde bijgebouwen, mogen niet meer dan 20 respectievelijk 10 meter bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van het hoofdgebouw mogen niet meer c.q. minder bedragen dan is ter plaatse aangeduid, of, indien geen goot-, bouwhoogte of dakhelling is aangeduid, dan in het volgende bouwschema is bepaald, met uitzondering van topgevels, lijstgevels, dakkapellen en schoorstenen, met dien verstande dat bij een platte afdekking de hoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte;
    Goothoogte (in meter)   Bouwhoogte (in meter)   Dakhelling  
    ten hoogste 3   ten hoogste 10   tenminste 30° en ten hoogste 60°  
  • g. het hoofdgebouw mag niet plat worden afgedekt of met een lessenaarsdak, tenzij ter plaatse de aanduiding "specifieke bouwaanduiding lessenaarskap", dan wel "plat dak" geldt, alwaar een hoofdgebouw met een lessenaarsdak, respectievelijk een platte afdekkingmag worden afgedekt;
  • h. de overbouwde oppervlakte van het hoofdgebouw mag ten hoogste 125 m² bedragen.
30.2.5 Bijgebouwen

Voor wat betreft bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van ten hoogste 25 meter buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
    • 1. bijgebouwen en overkappingen tenminste 3 meter achter de het voorerf worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen op minder dan 10 meter achter het voorerf ten hoogste 30 m² bedraagt;
    • 3. de afstand van een aangebouwd bijgebouw tot de perceelsgrens die het verst van de weg is gelegen ten minste 7,50 meter bedraagt;
    • 4. voorzover gelegen buiten het bouwvlak mogen bijgebouwen en overkappingen op hoeksituaties uitsluitend worden gebouwd:
      • op een afstand van tenminste 5 meter vanaf de kant van de rijbaan zoals die blijkt uit de bij het plan behorende ondergrond;
      • tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw op het belendende perceel;
  • b. op het voorerf mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 0,75 meter bedraagt, mits de horizontale diepte van het bestemmingsvlak dat na de uitbreiding onbebouwd blijft, niet minder dan 2 meter zal bedragen;
    • 2. de breedte ten hoogste 50% van de breedte van het bijbehorende hoofdgebouw bedraagt;
    • 3. de overbouwde oppervlakte van het gebouw moet passen binnen de overbouwde oppervlakte genoemd in 30.2.5 sub d;
    • 4. de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • c. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van bijgebouwen en overkappingen mogen niet meer c.q. minder bedragen dan in het volgende bouwschema is bepaald, met dien verstande dat:
    • 1. bij een platte afdekking de hoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte;
    • 2. voorzover bebouwing met een bouwhoogte van meer dan 3 meter, op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, de volgende voorwaarden gelden:
      • de nokrichting mag niet meer dan 30° afwijken ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens, tenzij sprake is van bijgebouwen op twee aangrenzende bouwpercelen die met elkaar zijn verbonden of sprake is van een wolfseind dat gericht is op de zijdelingse perceelsgrens en;
      • indien het gebouw van 1 hellend dakvlak is voorzien, moet de lage gootlijn op de dichtstbijzijnde perceelsgrens zijn gericht;
          Goothoogte (in meter)   Bouwhoogte (in meter)   Dakhelling  
        Bijgebouw of overkapping   ten hoogste 3   ten hoogste 5,50   platte afdekking of meerzijdige kap waarbij tenminste 50% van het dak is afgedekt met hellende dakvlakken van tenminste 30° en ten hoogste 60°  
  • d. de gezamenlijke de overbouwde oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan in onderstaand bouwschema per categorie bouwpercelen is genoemd:
Oppervlakte bouwperceel in m²   Ten hoogste toegestane oppervlakte in m²  
  Totale oppervlakte bijgebouwen + overkappingen  
kleiner dan 250   50  
250-600   75  
groter dan 600   100  
30.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende regels, waarbij bestaande afwijkingen zijn toegestaan;

  • a. de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 100 m², met dien verstande dat overkappingen tot de ten hoogste toegestane oppervlakte onder 30.2.5sub d worden geschaard;
  • b. de maatvoering mag niet meer bedragen dan zoals in het volgende bouwschema is bepaald:
Type bouwwerk   Maximale bouwhoogte (in meter)  
  voorerf   overig  
Erf- en terreinafscheidingen   1   2  
Palen en masten, niet zijnde reclamemasten   8   8  
Overkappingen   n.v.t.   zie 30.2.5 sub d  
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   1   5  
30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 30.3.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in 30.2.4 sub a en c voor het bouwen buiten het bouwvlak en/of op minder dan 3 meter uit perceelgrens aan de niet-aangebouwde zijde, voorzover het gaat om een uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het gebied op minder dan 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens, mits:
    • 1. het betreffende gedeelte van het hoofdgebouw op tenminste 3 meter achter de het voorerf wordt gebouwd;
    • 2. de maatvoering van de bebouwing, met uitzondering van de bouwhoogte, ter plaatse voldoet aan het bepaalde in 30.2.5 sub c;
  • b. het bepaalde in 30.2.4 sub a en c voor het bouwen buiten het bouwvlak en/of op minder dan 3 meter uit perceelgrens aan de niet-aangebouwde zijde, mits een bestaande afwijking hiertoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in 30.2.5 sub a onder 1 voor het bouwen van een vrijstaand bijgebouw of een overkapping tot 5 meter vóór de naar de weg of het pad gekeerde bouwgrens, mits:
    • 1. reeds een bestaand bijgebouw op het voorerf aanwezig is en;
    • 2. de gezamenlijke overbouwde oppervlakte van de gebouwen en overkappingen op het voorerf niet meer dan 25 m² mag bedragen;
    • 3. het bebouwingspercentage van het voorerf niet meer dan 50% mag bedragen.
  • d. het bepaalde in 30.2.4 sub e en toestaan dat de breedte van een hoofdgebouw inclusief eventueel aangebouwde bijgebouwen ten hoogste 15 meter bedraagt;
  • e. het bepaalde in 30.2.4 sub f en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste 4,50 meter bedraagt.
30.3.2 Afwijkingsvoorwaarden
  • a. Bij de toepassing van de onder 30.3.1 a en b genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden zoals genoemd in 45.2 sub c van toepassing;
  • b. Bij de toepassing van de onder 30.3.1 sub c en d genoemde afwijkingsregels vraagt het bevoegd gezag ten aanzien van de stedenbouwkundige en architectonische eigenschappen van de betreffende bebouwing respectievelijk de inpassing in de omgeving vooraf advies aan een stedebouwkundige commissie.
30.4 Specifieke gebruiksregels
30.4.1 Toegestaan gebruik
  • a. Gebruik van de gronden en gebouwen voor het uitoefenen van administratieve werkzaamheden met betrekking tot internetwinkels en telefonische verkoop van goederen wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, mits:
    • 1. klanten niet op het perceel komen om goederen te kopen;
    • 2. geen opslag van goederen plaatsvindt;
    • 3. verkeersbewegingen vergelijkbaar zijn met die voor een woonfunctie.
  • b. Gebruik van de gronden voor de stalling van ten hoogste 1 toercaravan en/of boot wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt.
30.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, dan wel de mogelijkheid hiertoe door het aanbrengen van essentiële woonvoorzieningen;
  • b. het uitoefenen van activiteiten die ingevolge de wet Milieubeheer vergunningplichtig zijn;
  • c. het uitoefenen van detailhandel, hieronder niet gerekend het bepaalde in 30.4.1 sub a;
  • d. het uitoefenen van een horecabedrijf, met uitzondering van het exploiteren van een theetuin;
  • e. het plaatsen van een kampeermiddel ten behoeve van recreatief verblijf;
  • f. de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer- of vaartuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • g. het gebruik van de gronden voor gemotoriseerde sporten;
  • h. grootschalige openlucht evenementen en andere vormen van dagrecreatie, uitgezonderd extensieve dagrecreatie;
  • i. het hebben van reclame-uitingen die geen betrekking hebben op de op het perceel plaatsvindende niet wederrechtelijke activiteiten.
30.5 Afwijken van de gebruiksregels
30.5.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van 30.5.2 een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

30.5.2 Afwijkingsvoorwaarden

Bij de toepassing van de onder 30.5.1 genoemde afwijkingsregels zijn de voorwaarden zoals genoemd in 45.2 sub c eveneens van toepassing.