Plan:
Landelijk Gebied
Status:
vastgesteld
Gemeente:
Stadskanaal
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 3. Agrarisch
3.1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. behoud en herstel van de landschappelijke waarden;
  3. behoud van de natuurlijke waarden;
  4. bescherming van het open karakter van het landschap, voorzover de gronden zijn aangegeven met "landschappelijk waardevol open";
  5. landbouwschuur, voorzover de gronden zijn aangegeven met "landbouwschuur";

alsmede voor:

  1. dagrecreatie;
  2. verkeer, uitsluitend voorzover het de bestaande wegen betreft,

met dien verstande dat:

  1. de doeleinden ten aanzien van natuurlijke en landschappelijke waarden worden nagestreefd door middel van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken:
    1. een zeer grote mate van openheid en grootschaligheid;
    2. verdichting in de vorm van bebouwing (boerderijen en woningen) die veelal lintvormig geordend is;
  2. in het doel behoud en herstel van de landschappelijke waarden het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha niet is begrepen;
  3. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf boom- en fruitteelt niet zijn begrepen met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  4. mestopslagplaatsen en mest- en sleufsilo's, buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak", niet in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" zijn begrepen;
  5. het doel dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van de bestaande dagrecreatieve terreinen en van dagrecreatieve voorzieningen;
  6. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen;
  7. in het doel uitoefening van een agrarisch bedrijf het opwekken van elektriciteit door middel van (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten niet is toegestaan;
  8. in het doel "uitoefening van een agrarisch bedrijf" houtteelt niet is toegestaan;
  9. het oprichten van windturbines is toegestaan, behalve op de gronden aangegeven met "landschappelijk waardevol open";
  10. ter plaatse van de aanduiding landbouwschuur enkel de opslag van landbouwwerktuigen en landbouwproducten is toegestaan.
  11. de uitoefening van intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen bij bestaande bedrijven, is beperkt tot het bestaande agrarische bedrijf.
3.2. Bouwvoorschriften
3.2.1. Bebouwing ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf
  1. Ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf mag uitsluitend worden gebouwd binnen een denkbeeldig vierhoekig bouwperceel, dat is gelegen binnen een op de plankaart aangegeven "bouwvlak", met een maximale oppervlakte van:
    1. ten hoogste 1, 5 ha binnen de gronden op de plankaart aangeduid met "groen-gebied";
    2. ten hoogste 1 ha binnen de gronden op de plankaart aangeduid met "geel-gebied";
    3. ten hoogste 1 ha binnen de gronden op de plankaart aangeduid met "rood-gebied".
  2. Per bouwvlak zijn kassen van maximaal 500 m2 toegestaan, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
  3. De uitbreidingsrichting dient aan te sluiten bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met het uitzicht van (dienst)woningen. Er dient aan één zijde van de weg te worden gebouwd, met uitzondering van de gronden op de plankaart aangegeven met "bijeen behorend bouwvlak".
  4. De bedrijfsvloeroppervlakte van gebouwen voor intensieve veehouderijen en neventakken van intensieve veehouderijen, bedraagt per bedrijf niet meer dan de bestaande oppervlakte.
  5. De goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde dienstwoningen, mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 14 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn, bedragen.
  6. De dakhelling van gebouwen, niet zijnde dienstwoningen, dient minimaal 20 graden te bedragen.
  7. Voorzover op de plankaart voorzien van de aanduiding "karakteristiek" dient, in afwijking van het vorenstaande, de uitwendige hoofdvorm van de bebouwing, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakhelling te worden gehandhaafd.
  8. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag binnen het in 3.2.1 onder 1 genoemde denkbeeldig vierhoekig bouwperceel ten hoogste 12 m en daarbuiten ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
  • de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen;
  • de bouwhoogte van mestsilo's (inclusief afdekking) ten hoogste 8 m mag bedragen.
  1. Windturbines mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven "bouwvlak" worden opgericht, met dien verstande dat deze een bouwhoogte tot 15 m mogen hebben en de wieklengte niet meer mag bedragen dan twee derde van de ashoogte van de windturbine.
3.2.2. Bebouwing ten dienste van dienstwoningen
  1. Per op de plankaart aangegeven bouwvlak is ten hoogste één dienstwoning toegestaan, uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, met uitzondering van de gronden op de plankaart aangeduid met "geen bedrijfswoning".
  2. De goot- en bouwhoogte van een woning bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  3. Het hoofdgebouw moet worden voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30 graden en maximaal 60 graden dient te bedragen.
  4. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.
  5. De oppervlakte van het hoofdgebouw waarin de dienstwoning is ondergebracht, bedraagt maximaal 200 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is. De oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen mag maximaal 50 m2 bedragen.
  6. De goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
  7. De afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 1 m bedragen.
  8. De aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.
  9. Voorzover op de plankaart voorzien van de aanduiding "karakteristiek" dient, in afwijking van het vorenstaande, de uitwendige hoofdvorm van de bebouwing, bestaande uit goot- en bouwhoogte en dakhelling te worden gehandhaafd.
3.2.3. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten behoeve van openbare verkeersvoorzieningen niet meer dan 10 m en ten behoeve van overige doeleinden niet meer dan 3 m, met dien verstande dat:
  • de bouwhoogte van bouwwerken voor reclamedoeleinden ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 2 m mag bedragen.
3.3. Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  1. het landschapsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  1. de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  2. de afstand tot de weg;
  3. de plaats van andere bouwwerken;
  4. de plaats van bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat dient te worden gebouwd binnen een denkbeeldige vierhoek.
  5. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting van gebouwen.
3.4. Vrijstelling van de bouwvoorschriften
  1. Burgemeester en Wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor:
    1. de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
      1. wordt gebouwd binnen het in lid 3.2.1 onder 1 genoemde denkbeeldig vierhoekig bouwperceel;
      2. de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect continu toezicht wordt gemotiveerd;
      3. de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf;
      4. de tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd nabij de bestaande eerste bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing;
      5. de geluidsbelasting op de bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
    2. een eenmalige vergroting van het bedrijfsvloeroppervlak een eenmalige vergroting van het bedrijfsvloeroppervlak met 10% tot maximaal 600 m2 ten behoeve van fokkerijen, mesterijen en/of pluimvee, per met "bouwvlak" aangeduid bedrijf, uitsluitend indien dit noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en mits wordt gebouwd binnen het in lid 3.2.1 onder 1 genoemde denkbeeldig vierhoekig bouwperceel.
    3. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut, zoals gemalen, transformatorstations, gasdrukregel- en meetstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, met dien verstande dat:
      1. de inhoud ten hoogste 100 m3 bedraagt;
      2. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
    4. het verhogen van de goothoogte voor bedrijfsgebouwen tot maximaal 6 m om de toegankelijkheid met grote landbouwmachines te vergroten;
    5. een platte afdekking van gebouwen.
    6. het bepaalde in 3.2 onder 1 voor het bouwen van veestallen buiten het bouwvlak ook ten behoeve van niet-bedrijfsmatig houden van vee, met dien verstande dat:
      1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 2 ha bedraagt;
      2. de oppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt;
      3. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
      4. de kwaliteit van natuur en landschap niet onevenredig wordt aangetast;

goedkeuring onthouden 24-11-2009
besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
goedkeuring onthouden 07-05-2013
besluit bevestigd ABRvS 02-04-2014

    1. het vergroten van het in lid 3.2.1 onder 1 genoemde denkbeeldig vierhoekig bouwperceel welke is gelegen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, ten behoeve van een voorgenomen uitbreiding van het binnen het bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf met dien verstande dat:
      • middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
      • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 2,5 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding groen-gebied;

goedkeuring onthouden GS 24-11-2009
besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
goedgekeurd 07-05-2013

      • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 2 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding geel-gebied;
      • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 1,5 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding rood-gebied;
      • burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan uitsluitend nadat er advies van de provincie Groningen is verkregen over de landschappelijke inpassing en uitvoering van deze randvoorwaarden en nadat de landschappelijke inpassing is zeker gesteld;
      • een flora-en faunaonderzoek wordt uitgevoerd, waarbij uit dit onderzoek geen belemmeringen naar voren mogen komen die niet door het treffen van maatregelen kunnen worden opgeheven.

  1. De onder a bedoelde vrijstellingen mogen daarnaast:
    • geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
    • geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

Bij het verlenen van de onder a bedoelde vrijstellingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:

  1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
  2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  3. goede infrastructurele ontsluiting;
  4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.5. Specifieke gebruiksvoorschriften

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen voor de periode 1 november tot 15 maart;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan:
    1. voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    2. voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan voor de uitvoering van een krachtens de bestemming toegelaten bedrijf(sactiviteit);
  • het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.
3.6. Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften
  1. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een maximale oppervlakte van 750 m2, een inhoud van 2.500 m3 en een maximale hoogte van 2 m, buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak", mits wordt aangetoond dat binnen het op de plankaart aangegeven "bouwvlak" te weinig ruimte is en/of milieuhygiënische knelpunten aanwezig zijn, dan wel overige planologische redenen een belemmering vormen voor het aanbrengen ervan binnen het op de plankaart aangegeven "bouwvlak", en met dien verstande dat de mestopslagplaats niet binnen een afstand van 200 m van gronden met een natuur-, woon- of recreatiebestemming mag worden gesitueerd.

goedkeuring onthouden 24-11-2009
besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
goedkeuring onthouden 07-05-2013
besluit vernietigd ABRvS 02-04-2014
Goedkeuring onthouden voor zover het betreft de op de plankaart in rood aangeduide gronden;
Voor het overige goedgekeurd 25-11-2015

  1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van houtteelt vrijstelling verlenen van de voorschriften met dien verstande dat houtteelt uitsluitend is toegestaan op de gronden op de plankaart aangeduid als landschappelijk recreatieve ontwikkelingszone.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van detailhandel in streekgebonden agrarische producten vrijstelling verlenen van de voorschriften,
    met dien verstande dat:
    1. de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
    2. de verkoopvloeroppervlakte per agrarisch bedrijf ten hoogste 100 m2 bedraagt;
    3. de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
    4. geen opslag of uitstalling van goederen buiten de bestaande bebouwing plaatsvindt.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het houden van een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven vrijstelling verlenen van de voorschriften, met dien verstande dat:
    1. het realiseren van een kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
    2. een landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
    3. er geen nieuwe gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het kampeerterrein mogen worden gebouwd;
    4. ten hoogste 25 kampeerplaatsen worden gerealiseerd;
    5. de afstand van een kampeerplaats tot het hoofdgebouw van het direct aangrenzende erf minimaal 50 m bedraagt;
    6. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november kampeermiddelen zijn toegestaan;
    7. het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
    8. de vrijstelling niet wordt verleend indien onevenredige afbreukwordt gedaan aan de in de directe omgeving aanwezige functies, als omschreven in lid 3.1;
  4. Bij het verlenen van de onder a tot en met d bedoelde vrijstellingen wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
    1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
    2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
    3. goede infrastructurele ontsluiting;
    4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.
3.7. Aanlegvergunning
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
    2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
    4. het aanbrengen van landschapselementen groter dan 0,5 ha;
    5. het graven en dempen van sloten;
    6. het ontgronden, ophogen en egaliseren van gronden.
  2. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  3. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  4. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
3.8. Wijzigingsbepaling
  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
    2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
    • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
    • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
    • bedrijf genoemd in de van deze voorschriften deel uitmakende "Staat van bedrijven", categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  1. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  2. de bedrijfsactiviteiten binnen de bestaande gebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenopslag, bedrijfsactiviteiten en het ten toon stellen van goederen niet zijn toegestaan op het bijbehorende erf.
  • Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van:
    1. wonen;
    2. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
    3. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
    4. bedrijven genoemd in de bij de voorschriften opgenomen "Staat van bedrijven";
    5. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
    6. maneges;
    7. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.
  • Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden.

    1. De activiteiten genoemd onder 2 tot en met 7 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie.
    2. Het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer dan twee bedragen, met dien verstande dat de oppervlakte van het hoofdgebouw minimaal 180 m2 bedraagt en een en ander past binnen het toegekende woningcontingent.
    3. De activiteiten genoemd onder 2 tot en met 7 dienen plaats te vinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat, buitenopslag, bedrijfsactiviteiten en het ten toon stellen van goederen niet zijn toegestaan op het bijbehorende erf.
    4. Bij de maatvoering dient zoveel mogelijk te worden aangesloten bij de bestaande hoofdvorm.
    5. Gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing.
    6. Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven.
    7. Er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing, met dien verstande dat een besluit tot wijziging niet wordt genomen indien dit leidt tot een onevenredige aantasting van de essentiële ruimtelijke kenmerken.
    8. Er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan.
    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van een mestsilo buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak", met dien verstande dat:
      1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
      2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
      3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mestsilo binnen het bouwvlak;
      4. de bouwhoogte ten hoogste 8 m (inclusief afdekking) bedraagt;
      5. de mestsilo aansluitend aan het agrarisch bouwblok en niet binnen een afstand van 250 m van gronden met een natuur-, woon of recreatiebestemming mag worden gesitueerd;
      6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

    goedkeuring onthouden GS 24-11-2009
    besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
    goedgekeurd GS 07-05-2013

    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de bouw van sleufsilo's buiten het op de plankaart aangegeven "bouwvlak" met dien verstande dat:
      1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwvlak niet tot de mogelijkheden behoort;
      2. het uit bedrijfseconomische overwegingen noodzakelijk is dat de silo wordt gebouwd;
      3. milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mest- of sleufsilo binnen het bouwvlak;
      4. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
      5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

    goedkeuring onthouden GS 24-11-2009
    besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
    goedgekeurd GS 07-05-2013

    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de vergroting van de bedrijfsvloeroppervlakte voor intensieve veehouderijen binnen het in artikel 3.2.1 lid 1 aangegeven "bouwvlak", met dien verstande dat:
      1. de bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf aangegeven met "niv" ten hoogste 4.000 m2 mag bedragen, met uitzondering van gronden aangeduid met "iv", waarvan de bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 6.000 m2 mag bedragen;
      2. de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
      3. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaat;
      4. er wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing;
      5. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet significant zal toenemen.

    goedkeuring onthouden GS 24-11-2009
    besluit vernietigd ABRvS 18-01-2012
    goedkeuring onthouden GS 07-05-2013
    besluit bevestigd ABRvS 02-04-2014

    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven, met uitzondering van de gronden aangeduid als landschappelijk waardevol open, met dien verstande dat:
      1. de nieuwvestiging uitsluitend betrekking heeft op de uitplaatsing van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf uit de Ecologische Hoofdstructuur en/of het gebied van de Blauwestad, dan wel voortkomt uit het oplossen van ruimtelijke en milieuhygiënische knelpunten;
      2. de bruikbaarheid van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in de afweging dient te worden betrokken;
      3. de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
      4. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaat;
      5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
      6. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen;
    2. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging van melkveehouderijen op de gronden aangeduid met "inplaatsing melkveehouderijen", met uitzondering van de gronden aangeduid als landschappelijk waardevol open, met dien verstande dat:
      1. de nieuw te vestigen melkveehouderij een volwaardig agrarisch bedrijf is;
      2. de bruikbaarheid van vrijgekomen agrarische bedrijfsbebouwing in de afweging dient te worden betrokken;
      3. de gebruiksmogelijkheden van in de directe nabijheid gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden aangetast;
      4. er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaat;
      5. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
      6. er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen.
    3. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van het inrichten van de gronden ten behoeve van bos en dagrecreatieve voorzieningen, voorzover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met landschappelijk recreatieve ontwikkelingszone, met dien verstande dat:
      1. nieuwe bospercelen aansluiten bij bestaande bosgebieden of woonkernen;
      2. geen onevenredige aantasting optreedt van landschappelijke en cultuurhistorische waarden (openheid, karakteristiek wijkenpatroon);
      3. nieuwe bosaanplant bestaat uit multifunctioneel of natuurlijk bos (geen monocultuur populier);
      4. de totale oppervlakte nieuw aan te leggen bos in totaal maximaal 200 ha omvat;
      5. nieuwe dagrecreatieve voorzieningen landschappelijk worden ingepast;
      6. ten minste 30% van het nieuw aan te leggen bos geen dagrecreatieve voorzieningen bevat.
    4. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen voor het vergroten van het bouwvlak ten behoeve van een voorgenomen uitbreiding van het binnen het bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf met dien verstande dat:
        • middels een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
        • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 2,5 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding groen-gebied;
        • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 2 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding geel-gebied;
        • het aaneengesloten oppervlak wordt vergroot tot maximaal 1,5 ha binnen de gronden die op de kaart zijn voorzien van de aanduiding rood-gebied;
        • burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen uitsluitend nadat er advies van de provincie Groningen is verkregen over de landschappelijke inpassing en uitvoering van deze randvoorwaarden en nadat de landschappelijke inpassing is zeker gesteld;
        • een flora-en faunaonderzoek wordt uitgevoerd, en de eventueel daarin genoemde belemmeringen door het stellen van eisen in het kader van de wijziging of andere regelgeving worden opgeheven;
        • er maatregelen worden getroffen waardoor de ammoniakdepositie op nabijgelegen natuurbeschermingsgebieden niet zal toenemen.
    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen ten behoeve van een Hippisch Recreatiepark met een recreatieplas en de daarbij behorende dagrecreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:
      • de wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven "wijzigingsbeovoegdheid 2";
      • er maximaal 150 recreatiewoningen mogen worden gbouwd;
      • per recreatiewoning de oppervlakte maximaal 100 m2 mag bedragen;
      • de recreatieplas maximaal 20 ha bedraagt;
      • de oppervlakte van de dagrecreatieve voorzieningen maximaal 25 hectare bedraagt;
      • de oppervlakte van de centrale voorzieningen maximaal 7.500 m2 bedraagt;
      • de goot- en bouwhoogte van de centrale voorzieningen maximaal 6 m respectievelijk 12 m mogen bedragen;
      • de goot- en bouwhoogte van recreatiewoningen maximaal 3 m respectievelijk 9 m mogen bedragen.
    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van een verschuiving van het bouwvlak, met dien verstande dat:
      • de omvang van het bouwvlak gelijk blijft;
      • de bestaande bebouwing na verschuiving van het bouwvlak binnen het bouwvlak past;
      • een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing worden gewaarborgd.
    1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen voor het realiseren op een agrarisch bouwvlak van een installatie voor het opwekken van elektriciteit door middel van de (Co-)vergisting van mest en/of landbouwproducten met dien verstande dat:
      1. een substantieel deel van de (Co-)vergisting van mest ten dienste staat van de agrarische bedrijfsvoering;
      2. de (Co-)vergisting in een mestvergistinginstallatie niet meer dan 85 ton per dag bedraagt;
      3. de te vergisten producten in hoofdzaak van het eigen bedrijf afkomstig zijn en/of het eindproduct in hoofdzaak op het eigen land moet worden gebruikt;
      4. wordt voorzien in een landschappelijk inpassingsplan.
    2. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke ordening de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van de nieuwbouw van woningen met dien verstande dat:
      1. de wijziging uitsluitend van toepassing is op de gronden gelegen binnen de op de plankaart aangegeven 'wijzigingsbevoegdheid 3';
      2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de voorschriften van artikel 24 van overeenkomstige toepassing zijn;
      3. de woningbouw moet passen binnen de kaders van het gemeentelijk woonplan.

    goedkeuring onthouden: 24-11-2009

    1. Bij de wijzigingen bedoeld onder a tot en met k wordt in ieder geval aandacht gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
      1. respecteren historische gegroeide landschapsstructuur;
      2. afstand houden tot ruimtelijke elementen;
      3. goede infrastructurele ontsluiting;
      4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      5. erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.