direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart, J. Huydecoperweg 22
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De locatie J. Huydecoperweg 22 in Almere betreft een vrijstaande bedrijfswoning in een omgeving waar voornamelijk glastuinbouw zich bevindt. De vrijstaande woning op nummer 22 betreft een bedrijfswoning behorende bij glastuinbouw aan de J. Huydecoperweg 24. In afbeelding 1 is de ligging van de locatie te zien. De woning bevindt zich in het noorden van Almere Buiten op het bedrijvenpark 'de Buitenvaart'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0001.png"

Afbeelding 1: Luchtfoto locatie plangebied

Naast de vrijstaande (bedrijfs)woning op nummer 22 bevindt zich op het adres J. Huydecoperweg 24 een andere woning welke ook dienst uitmaakt als bedrijfswoning behorende bij het glastuinbouw op adres J. Huydecoperweg 24. De bedrijfswoning op nummer 24 wordt bewoond door de zoon van de initiatiefnemers. Hij is eigenaar van de bedrifjswoning op nummer 24 en mede-eigenaar van de agrarische bedrijfsvoering.

Initiatiefnemers zijn voornemers om hun aandeel in de agrarische bedrijfsvoering over te dragen aan hun zoon. Naast de agrarische bedrijfsvoering zijn zij ook eigenaren van de (bedrijfs)woning op adres J. Huydecoperweg 22. Aangezien de initiatiefnemers van plan zijn de bedrijfsvoering over te dragen, en niet meer betrokken zijn bij het bedrijf, zijn de initiatiefnemers verhuisd naar een andere woning buiten Almere. De woning nummer 22 dragen zij niet over aan hun zoon, deze woning wensen inititiatiefnemers te verkopen.

Volgens het geldende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' dient in de bedrijfswoning ten minste één persoon te wonen die werkzaam is voor de hoofdfunctie, het glastuinbouwbedrijf, gevestigd op het adres J. Huydecoperweg 24. Het bestemmingsplan staat het niet toe dat mensen die geen binding hebben met de agrarische bedrijfsvoering in een bedrijfswoning wonen. Dit staat de potentiële verkoop van de woning in de weg. Om bewoning door derden mogelijk te maken, wensen initiatiefnemers de bestemming van de bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 om te laten zetten naar een plattelandswoning. Hiermee wordt bewoning door derden toegestaan en is het gebruik niet meer in strijd met het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart', door middel van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.6.

Na wijziging van de bedrijfswoning in een plattelandswoning, blijft de plattelandswoning deel uitmaken van het gezoneerde bedrijventerrein De Vaart.

1.2 Vigerende bestemmingsplannen

Het in dit gebied vigerende bestemmingsplan, genaamd 'Agrarisch gebied Buitenvaart', is vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 2017 (onherroepelijk). De belangrijkste bestemming in het plan is 'Agrarisch - verbreed'.

Het plangebied van het bestemmingsplan is primair bestemd voor agrarisch-verbrede functies. De hoofdfunctie betreft glastuinbouw. In de onderstaande afbeelding is de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan te zien en de ligging van J. Huydecoperweg 22 binnen het plangebied van het bestemmingsplan. De Buitenvaart maakt onderdeel uit van het gezoneerde industrieterrein De Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0002.png"

Afbeelding 2: Verbeelding bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart

In Artikel 3.6 van de regels van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bedrijfswoning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te kennen. Hiervoor zijn de volgende voorwaarden opgenomen in het bestemmingsplan:

  • a. het betreft een reeds gebouwde, legale (met een vergunning gebouwde) bedrijfswoning, behorend bij een agrarisch bedrijf, die niet meer als zodanig wordt gebruikt;
  • b. aangetoond is door een deskundig onderzoek dat (het gebruik van) de bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk is;
  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen of hinder voor omliggende bestemmingen of agrarische bedrijven optreden, voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de bestaande uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven;
  • d. aangetoond is door een onderzoek van een deskundig dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (geen onevenredige milieuhinder), in ieder geval met betrekking tot geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit (fijn stof);
  • e. de plattelandswoning behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels;
  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en dus realisering van een plattelandswoning is er geen recht meer op het bouwen van een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel;
  • g. de vertegenwoordiger van het agrarisch bedrijf en van de plattelandswoning stemmen vooraf schriftelijk in met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
  • h. het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing is op een plattelandswoning.

In paragraaf 5.15 wordt de toetsing aan de voorwaarden beschreven.

1.3 Juridische achtergrond voor de planwijziging

De initiatiefnemers wensen om de bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 om te zetten in een plattelandswoning, conform de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan. De hoofdfunctie waar de bedrijfswoning een functionele relatie mee heeft, de bedrijfsvoering (glastuinbouw) op adres J. Huydecoperweg 24, wordt voortgezet door de zoon van de initiatiefnemers. Onderhavig verzoek voor wijziging van het bestemmingsplan wordt dan ook gekoppeld aan de bestaande agrarische bedrijfsvoering. Uitgaande van bovenstaande is er voldoende rechtsgrond om medewerking te verlenen aan de bestemmingsplanwijziging; het toevoegen van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de bedrijfswoning op adres J. Huydecoperweg 22.

1.4 Begrenzing en beschrijving van het plangebied

Naast de oostelijke grens van het plangebied loopt de J. Huydecoperweg. Ten oosten van deze weg wordt het plangebied omringd door glastuinbouwbedrijven. Ten westen van het plangebied loopt een fiets-/voetpad. Deze wordt richting het noorden verbonden met de Oostvaardersdijk, de dijk ligt langs het Markermeer. Verder ten westen bevindt zich het geluidgezondeerde bedrijventerrein 'De Vaart', waar het plangebied onderdeel van uitmaakt.

In afbeelding 3 is een luchtfoto van het plangebied te zien. In de afbeeling is de vrijstaande woning J. Huydecoperweg 22 te zien. Ten zuiden van de vrijstaande woning is de andere bedrijfswoning te zien aan de J. Huydecoperweg 24, welke wordt bewoond door de zoon van de initiatiefnemers. Ook de bijbehorende kassen zijn in onderstaande afbeelding te zien. In de afbeelding is de functionele relatie te zien tussen de bedrijfswoningen en de kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0003.png"

Afbeelding 3: Luchtfoto J. Huydecoperweg 22 en 24

In onderstaande afbeelding 4 is de locatie vanuit een andere hoek te zien. Het oppervlakte van het perceel waar de vrijstaande woning aan J. Huydecoperweg 22 zich bevindt betreft circa 1.200 m². In de afbeelding is de nabijgelegen kas te zien. In de afbeelding is te zien dat de vrijstaande (voormalige) bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 nog geen eigen oprit heeft. Hiertoe wordt in samenspraak met het Waterschap en de gemeente een omgevingsvergunning verzorgd waarna de initiatiefnemers de ontsluiting van de woning zullen inrichten. Dit betreft aanleg van een duiker en een verharde oprit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0004.png"

Afbeelding 4: Situatietekening Plangebied

In onderstaande afbeelding is de begrenzing te zien van het wijzigingsplan. In het plan is rekening gehouden met de functionele relatie tussen de (voormalige) bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 en het glastuinbouwbedrijf J. Huydecoperweg 24. De vrijstaande woning aan J. Huydecoperweg 22 krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Voor het resterende deel van de plangebrenzing wordt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' gehandhaafd.

Het plangebied bestaat uit alle kadastrale percelen die deel uitmaken van het agrarische glastuinbouwbedrijf J. Huydecoperweg 24. De meest noordelijke percelen (F01274 en F01275) hebben een gezamenlijke oppervlakte van (1.042 m2 + 6.112 m2 =) 7.154 m2. Deze percelen maken onderdeel uit van het agrarisch glastuinbouwbedrijf J. Huydecoperweg 24. Alle percelen tezamen worden aangemerkt als het oorspronkelijk bouwperceel. Hierdoor is het, zodra J. Huydecoperweg 22 de aanduiding plattelandswoning heeft, niet meer mogelijk om hier een nieuwe bedrijfswoning te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0005.png"

Afbeelding 5: Plangebied wijzigingsplan

1.5 Leeswijzer

Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) wordt de wijziging beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

De vrijstaande (voormalige) bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 bevindt zich op het bedrijventerrein 'de Buitenvaart. De Buitenvaart is een glastuinbouwgebied in Almere en maakt onderdeel uit van het grootschalige bedrijventerrein de Vaart. In 1977 startte de gemeente met de uitgifte van grond aan bedrijven in het westelijk deel. Vanaf 1980 zijn in en om het gebied van De Buitenvaart bosvakken aangelegd. De aanleg bestond uit een grootschalige inplant langs de Buitenring, het Jaap Edenpad en het Oostvaardersbos (voorheen Fluitbos). Naast bosbouw zijn in deze bosvakken ook recreatieve functies, zoals volkstuinen, opgenomen. In onderstaande afbeelding is de ontwikkeling van de Buitenvaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Ontwikkeling glastuinbouwgebied De Buitenvaart

Om de tuinders (afkomstig uit Sloten, gemeente Amsterdam) te kunnen vestigen, is aan de oostkant van het bedrijventerrein een stuk grond van circa 30 ha bestemd voor uitsluitend glastuinbouwbedrijven. Door gelijktijdig met deze specifieke bestemming ook de naam "Buitenvaart' vast te stellen, kreeg het gebied een onderscheidende identiteit in de gemeente Almere. Het gebied werd op de Buitenring ontsloten via de Jac. P. Thijsseweg. In 1986 vestigden zich de eerste tuinders op Buitenvaart. In 1988 werd een tweede fase uitgegeven en in 1994, samen met het entreegebied, een derde fase. Voor de ontwikkeling van hoogwaardige natuur en op natuur gerichte recreatieactiviteiten is in 2003 begonnen met de aanleg van de verbindingszone aan het Oostvaardersbos.

Het plangebied wordt via de Jac. P. Thijsseweg (hoofdontsluitingsweg) ontsloten via de J. Huydecoperweg (zijweg). In afbeelding 7 is een sfeerimpressie te zien van de Jac. P. Thijsseweg (boven) en van J. Huydecoperweg (onder) waar de bedrijfswoning zicht bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0008.png"

Afbeelding 7: Sfeerimpressie Jac. P. Thijsseweg (boven) en J. Huydecoperweg (onder)

Structuur

Het (ontginnings)landschap heeft in belangrijke mate de structuur van de omgeving van het plangebied bepaald. Perceelsgrenzen, hoofdrichtingen en geleding vallen samen of zijn gebaseerd op de oorspronkelijke verkaveling en het bijbehorende ontwateringstelsel. Deze structuur verbindt 'de Buitenvaart' ruimtelijk en functioneel met haar omgeving, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0009.jpg"

Afbeelding 8: Ruimtelijke structuur Buitenvaart

Vanuit het stadsdeel Almere Buiten en in de richting van de Oostvaarderdijk zijn langgerekte landschapszones aangelegd (Oostvaardersbos en de zone met het Jaap Edenpad/ W. Wagtmanspad). Min of meer haaks daarop en in de richting van de Vaart naar de Oostvaardersplassen wordt het gebied de Buitenvaart begrensd door de ecologische verbindingszone, de centrale groenzone van de Vaart, de Fluittocht en de bosvakken bij de Buitenring. Ook de verkavelingsopzet van de verschillende deelgebieden volgt deze twee hoofdrichtingen.

De Buitenvaart heeft een ruimtelijk hiërarchische opzet. De Jac. P. Thijsseweg vormt de hoofdontsluitingsweg. De hiërarchische status van deze weg wordt onderstreept doordat er op deze weg geen bedrijven worden ontsloten, de bedrijfspercelen worden ontsloten door zijwegen. Deze ontsluitingswegen hebben een aanmerkelijk smaller profiel (60m en 18m). De gehanteerde rooilijn voor de bedrijfswoningen en een terugliggende bebouwingsgrens voor de bedrijfsgebouwen werken structurerend in het gebied. Hierdoor wordt het straatbeeld gedomineerd door een zone met woonbebouwing, tuinen en erven, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0010.jpg"

Afbeelding 9: Indeling Buitenvaart en straatbeeld

Inrichting openbaar gebied

De openbare ruimte binnen 'de Buitenvaart' is afgestemd op een bedrijfsmatig en logistiek gebruik. De inrichting is daardoor vooral functioneel. De profielen bestaan aan weerszijde van de rijweg uit grasbermen met bomen. Greppels markeren de overgang tussen de bedrijfspercelen en de openbare ruimte. Door de eenduidige toepassing van de inrichtingselementen heeft het gebied een grote
samenhang. Dominant in het tuinbouwgebied is de Jac. P. Thijsseweg. De weg is in totaal zo'n 60 meter breed, heeft drie rijen bomen en een vrijliggend fietspad. De zijwegen zijn circa 18 meter breed. De inrichting van de landschapszone is eveneens opgebouwd uit een beperkt aantal middelen. Bosvakken, waterlopen en lanen vormen het grootschalige landschap. Het maaiveld is ingericht met gras en is alleen waar nodig verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0011.jpg"

Afbeelding 10: Inrichting openbaar gebied Buitenvaart

Werken

Binnen de Buitenvaart zijn zo'n 62 (tuinbouw)bedrijven gevestigd. Op een paar percelen vindt met vergunning caravanstalling plaats, maar in het onderhavige plangebied is geen sprake van caravanstalling. Bij de meeste bedrijven zijn één of meer bedrijfswoningen aanwezig. In het gebied is geen zelfstandige horeca, ambachtelijke bedrijven of zakelijke dienstverlening aanwezig. Ook zijn er geen zelfstandige instellingen op het gebied van welzijn of cultuur aanwezig. Zelfstandige detailhandel is er alleen in de vorm van het tuincentrum Almeerplant dat een paar jaar geleden vanuit Almere Stad is verhuisd naar een perceel langs de entree van 'de Buitenvaart'.

Het glastuinbouwgebied functioneert nu bijna 30 jaar. De levensduur van een kas is gesteld op gemiddeld 15 jaar. De laatste jaren staan er steeds vaker glastuinbedrijven te koop. De glastuinders in het gebied willen daarom graag ten aanzien van het functioneren van hun bedrijfstak dat er iets verandert aan, in eerste instantie, de voor een eventuele schaalvergroting ongunstige verkaveling. Vergroting van de kavelstructuur is om technische reden echter moeilijk haalbaar, onder andere door de aanwezige watergangen (tochten). Uit financieel-economische overwegingen komt er vanuit het gebied ook steeds vaker de vraag of, en zo ja, welke nevenactiviteiten er naast de glastuinbouw mogelijk zouden zijn; de roep om het inkomen aan te kunnen vullen met "gebiedsvreemde" bedrijfsactiviteiten wordt groter.

Welstand

De Buitenvaart is in de Welstandsnota aangewezen als een welstandsvrij gebied. Voor de voorzieningen in het groenblauwe netwerk langs de buitenranden van het plangebied (bijvoorbeeld het groene gebied tussen de Buitenring en de Buitenvaart en het nog onbebouwde Heinsiusbos) geldt de welstandstoets nog wel. Ook voor de bosstrook aan de Heinsiusweg (tussen fase 2 en 3) geldt de verplichte welstandstoets.

Hoofdstuk 3 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden de planuitgangspunten benoemd en worden de regels toegelicht.

Wijzigingsbevoegdheid plattelandswoning

In artikel 3.6 van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de functie plattelandswoning opgenomen. In het onderhavige wijzigingsplan is gebruik gemaakt van, c.q. toepassing gegeven aan, die wijzigingsbevoegdheid voor de plattelandswoning.

Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden. In paragraaf 5.15 staat de toetsing aan de voorwaarden beschreven.

3.1 Verbeelding

Onderhavig wijzigingsplan bevat een wijziging van de verbeelding van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

Plangebied
Het plangebied van dit wijzigingsplan is gelijk aan de kadastrale percelen die onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van wordt beschouwd (zie ook paragraaf)

Door het plangebied deze omvang te geven, wordt duidelijk dat het bestemmingsplan hier is gewijzigd, ook wanneer de verbeelding ter plaatse van het agrarisch bedrijf (dus niet ter plaatse van de plattelandswoning) wordt bevraagd.

De plattelandswoning wordt ingevolge artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als onderdeel van het agrarisch bedrijf beschouwd. Het plangebied maakt meteen ook duidelijk wat de omvang van het agrarisch bedrijf is waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakt.

Wijziging aan de verbeelding
De enige wijziging die aan de verbeelding wordt aangebracht, is de toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' aan de woning J. Huydecoperweg 22.

De aanduiding is enkel toegekend aan de woning (het gebouw), aangezien de Wet plattelandswoningen (Stb. 2012, 493) uitsluitend dat als mogelijkheid biedt. De tuin en bijbehorende opstallen zijn geen onderdeel van de woning en krijgen de aanduiding daarom niet.

De onderliggende (dubbel)bestemmingen uit het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart blijven ongewijzigd, zodat de onderliggende gronden van de woning nog steeds de bestemming 'Agrarisch - verbreed' hebben. Daardoor zijn de in het bestemmingsplan opgenomen regelingen ten aanzien bijbehorende bouwwerken en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis onverkort van toepassing op de plattelandswoning.

3.2 Regels

3.2.1 Begrippen

Artikel 1 van het wijzigingsplan bevat slechts drie begrippen.

plan
Hiermee is de officiële naam van het wijzigingsplan vastgelegd.

wijzigingsplan
Hiermee wordt tot uitdrukking gegeven dat het plan bestaat uit de verbeelding en de bijbehorende regels.

bestemmingsplan
Een wijzigingsplan maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan; om duidelijk te maken dat dit wijzigingsplan onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart is het begrip 'bestemmingsplan' in de regels opgenomen.

3.2.2 Plattelandswoning J. Huydecoperweg 22

De aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de verbeelding moet worden gezien in samenhang met artikel 2 van de regels.

Huisnummering ingevolge de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (BAG)

De agrarische bedrijfsvoering is in de huidige situatie gevestigd op adres J. Huydecoperweg 22 en J. Huydecoperweg 24. Beide bedrijfswoningen zijn in de huidige situatie gekoppeld aan de agrarische bedrijfsvoering. De kassen waren ondersteunend aan de bedrijfswoningen en werden daarom op grond van de BAG niet afgebakend als zelfstandig verblijfsobject en kregen niet een zelfstandig huisnummer toegewezen. Wanneer de bedrijfswoning op adres J. Huydecoperweg 22 de aanduiding plattelandswoning krijgt, blijft uitsluitend J. Huydecoperweg 24 als bedrijfswoning over. Dat betekent het agrarisch bedrijf excusief ondersteunend is aan deze bedrijfswoning en ook het adres J. Huydecoperweg 24 krijgt. Het agrarisch bedrijf is gevestigd op het adres J. Huydecoperweg 24.

In de afbeelding hieronder is een overzicht gegeven van de adressen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0012.png"

Afbeeling 11: Overzicht adressen

Relatie tussen plattelandswoning en agrarisch bedrijf
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 29 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:868) bepaald dat het noodzakelijk is dat de relatie van de voormalige bedrijfswoning met het (nieuwe) bijbehorende agrarische bedrijf duidelijk in de regels of verbeelding dient te worden weergegeven. Dit is de reden waarom in de regels is opgenomen dat de plattelandswoning J. Huydecoperweg 22 hoort bij de agrarisch bedrijf J. Huydecoperweg 24.

3.2.3 Vantoepassingverklaring

Om buiten te twijfel te laten dat het bestemmingsplan Agrarisch Gebied Buitenvaart zijn gelding behoudt, is in artikel 3 de van toepassing verklaring opgenomen. Met deze bepaling wordt nog eens benadrukt dat alle bestemmingen, aanduidingen, regels enzovoort uit het bestemmingsplan, die niet in dit wijzigingsplan zijn overgenomen, van toepassing blijven.

De gronden uit dit wijzigingsplan hebben dus nog steeds de bestemming 'Agrarisch - verbreed', hoewel dat in het wijzigingsplan niet is terug te zien. Om een volledig overzicht te krijgen van de (on)mogelijkheden in het plangebied van dit wijzigingsplan, moet behalve dit wijzigingsplan, ook het bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart worden geraadpleegd.

3.2.4 Slotregel

Er is geen overgangsrecht opgenomen omdat er geen gebruik is dat met dit wijzigingsplan wordt ingeperkt of verboden. Daarom is het niet nodig om gebruik onder het overgangsrecht te laten vallen.

In artikel 4 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Dit schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts dertien nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het voorliggende plan heeft geen invloed op de SVIR. Aangezien geen nieuwe bebouwing of wooneenheden wordt gerealiseerd.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn onder meer de Mainportontwikkeling Rotterdam en bescherming en behoud van de en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor onder andere de volgende onderwerpen: veiligheid rond Rijks vaarwegen, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur en verstedelijking in het IJsselmeer. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart

Gezien de omvang van het planvoornemen is het Barro niet relevant.

4.1.3 Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland.

Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011). Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Bro in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de SVIR is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen Rijks verantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 herzien.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

Binnen het huidige bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden, omdat het de te verwachten archeologische waarden voldoende beschermt. De locatie zelf heeft geen dubbelbestemming Archeologie en is dan ook niet relevant.

4.1.4 Wet plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Door de Wet Plattelandswoningen kunnen in bestemmingsplannen voormalige agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning worden aangewezen. Een plattelandswoning is een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden, en die niet worden beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf. Dit geeft de woningen een speciale status. De boerderij houdt met de Wet Plattelandswoningen wel het karakter van een bedrijfswoning, maar kan toch door iemand anders worden bewoond. Hiermee wordt voorkomen dat voormalige agrarische bedrijfswoningen belemmerend gaan werken voor het agrarische bedrijf waar ze eerst toe behoorden.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming 'Agrarisch-verbreed' de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te kennen aan een voormalig agrarische bedrijfswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf onder een aantal voorwaarden.

Voor dit plan zal ook gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsplan Flevoland (2006)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat ook de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen/blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

Het plangebied Buitenvaart valt op grond van het Omgevingsplan van de provincie binnen de aanduidingen: 'stedelijk gebied 2015', 'speerpuntgebied Almere', 'glastuinbouw', 'recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied' en 'aardkundig waardevol gebied',

4.2.2 Stedelijk gebied 2015

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom 60.000 nieuwe woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken;
  • De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groenblauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere.

Glastuinbouw

De landbouw wijzigt in hoog tempo van een beschermde sector naar één die moet concurreren. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering of verbreding van de bedrijfsvoering (verwerken van agrarische producten, telen van energie of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme). De provincie wil deze ontwikkelingen steunen, zodat een duurzame vitale landbouwsector ontstaat en meer mogelijkheden voor ontwikkeling van andere functies. De provincie handhaaft de bestaande concentratie van glastuinbouw in Almere, Luttelgeest en Ens. Binnen deze gebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek worden gevestigd. Uitbreiding kan alleen bij Luttelgeest en Ens. De nog niet benutte bosstrook ten noorden van de Heinsiusweg kan niet als uitbreiding worden beschouwd. Ten behoeve van het OPAL-project (Oostvaardersplassen – Almere) heeft een uitruil met een gebied ten noorden van het plangebied plaatsgevonden.

Hierdoor is deze strook nu vrijgekomen voor agrarische bedrijfsbebouwing. Bovendien is het gebied aangeduid als stedelijke gebied. Feitelijk is sprake van een inbreiding binnen het bestaande kassengebied.

Het planvoornemen is zodanig van omvang dat dit geen invloed heeft op de genoemde beleidsstukken.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Duurzaamheid

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad.

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheidsprincipes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

4.3.2 Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn hieronder opgenomen.

Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (onder andere zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).

Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.

De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.

De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Voor het plangebied betekent dit dat de mogelijkheid wordt geboden om kleinschalige windmolens te realiseren. Ook worden ruimere mogelijkheden geboden in het plan voor duurzame energieopwekking, behalve voor grote windmolens.

4.3.3 Energie Werkt (2015)

Almere wil in 2022 energieneutraal zijn. Zoveel mogelijk energie moet worden benut uit hernieuwbare bronnen. Dit vermindert de CO2-uitstoot en brengt een nieuwe economie met zich mee door nieuwe technieken en innovatie. Het programmaplan intensiveert alle inspanningen daartoe en geeft focus daaraan. De transitie naar hernieuwbare energie verloopt primair met de stimulering van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koude-/warmteopslag en nieuwe technieken en minder met windenergie.

Met name met betrekking tot warmte (biomassa, geothermie, koude/warmteopslag) liggen er kansen in Buitenvaart. Echter concrete initiatieven zijn er nog niet. Daarnaast kan windenergie niet op massaal draagvlak rekenen. Windmolens kunnen alleen, als daartoe vanuit de stad initiatief komt en participatie van bewoners/ bedrijven is gegarandeerd. Bovendien is het aantal nieuwe molens in de gemeente maximaal tien. Verder gelden er strikte voorwaarden als een minimale afstand tot woningbouw, een maximale ashoogte. Kleinschalige windmolens zijn standaard mogelijk binnen de bebouwde kom op of aan de gevel van een hoofdgebouw. Voor Buitenvaart wordt samen met de ondernemers gekeken naar specifieke hernieuwbare energieprojecten die gezamenlijk opgepakt kunnen worden.

Doordat binnen het planvoornemen geen nieuwbouw gerealiseerd wordt is extra aanvullende duurzame oplossingen rondom verwarming en gasverbruik niet voorhanden.

4.3.4 Structuurplan Almere 2010 (2030)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Ook wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Het structuurplan gaat uit van een westelijke oriëntatie voor Almere. Ook wordt er gewerkt aan Overgooi en Almere Hout. Hier komen naast sub urbane wijken, zogenaamde woonwerklandschappen.

In dit structuurplan is het plangebied aangemerkt als (bestaand) glastuinbouwgebied. Voor de werkgelegenheid is het nodig dat er voldoende aanbod is, maar ook meer variatie. Rekening wordt gehouden met een forse groei qua inwoners en arbeidsplaatsen.

Het projectplan is zodanig beperkt van omvang, dat gezien het abstractieniveau van het structuurplan Almere 2010, het plan niet in strijd is met het structuurplan.

4.3.5 Concept structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK).

Meer en diverse werkgelegenheid is van belang voor een duurzame ontwikkeling van de stad. De ambitie is het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen tot 2030.

Dat leidt tot een sterkere positie in de regio en een evenwichtige woonwerkbalans. De brede groeistrategie is gericht op maximalisatie van bevolkingsvolgende en autonome groei werkgelegenheid, en de (door)groei van economische clusters in de kenniseconomie (logistiek en handel, ICT en media, luchthaven Lelystad, health, welness en life sciences, duurzaamheid), deels in samenhang met de metropoolregio en regio Utrecht.

Het voorliggend plan voor deze ontwikkeling, past binnen het relevante ruimtelijke en sectorale beleid van de verschillende overheden. De ontwikkeling vindt plaats binnen de hoofddoelstellingen van de gemeentelijke structuurvisie.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

M.e.r. is verplicht bij voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Het doel is om het milieubelang volwaardig mee te laten wegen bij vaststelling van deze plannen en besluiten, zoals het verlenen van een vergunning. Een belangrijk product van de m.e.r.-procedure is het milieueffectrapport, dat wordt afgekort tot m.e.r.

Als gevolg van paragraaf 7.2 Wet milieubeheer zijn er drie onafhankelijke mogelijkheden die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Aangewezen activiteiten in het Besluit milieueffectrapportage
    Door middel van het Besluit milieueffectrapportage zijn activiteiten aangewezen die (mogelijk) belangrijke, nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Het besluit of plan die een dergelijke activiteit mogelijk maakt is hiermee m.e.r.-plichtig en/of m.e.r.-beoordeling plichtig.
    Dit kan direct leiden tot m.e.r.-plicht of een situatie waarbij eerst moet worden beoordeeld of sprake is van m.e.r.-plicht door middel van een aparte procedure, de zogenoemde m.e.r.-beoordeling.
  • 2. Noodzaak voor een passende beoordeling
    In het geval van een plan waarbij toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 benodigd is ontstaat een m.e.r.-plicht.
  • 3. Aangewezen in de provinciale milieuverordening
    Door Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r.-activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Besluit m.e.r.
Volgens het Besluit m.e.r. is het verplicht een m.e.r. uit te voeren bij activiteiten en besluiten die zijn opgesomd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit m.e.r. en wanneer de omvang van die activiteit groter is dan of gelijk is aan (eventueel gestelde) richtwaarden en daarover het aangewezen besluit wordt genomen.

De projecten die beoordeling plichtig zijn voor een m.e.r., zijn opgesomd in de bijlage bij het Besluit m.e.r., onderdeel D. Indien echter aan de richtwaarden wordt voldaan en een project in een kaderstellend plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) dient te worden opgenomen geldt in deze situatie geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar een (plan)m.e.r.-plicht.

Beoordeling

Getoetst moet worden of het planvoornemen onder de categorie D11.2 (stedelijke ontwikkeling) valt. De omschrijving van deze categorie is: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterreinen. In de Nota van Toelichtingen op het besluit-mer, is stedelijke ontwikkeling verder als volgt omschreven: Wat stedelijke ontwikkeling inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe woonwijk voor in de plaats zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.

Door middel van dit planvoornemen wordt geen uitbreiding van bebouwing gerealiseerd, tevens worden er geen negatieve gevolgen voor het milieu verwacht en is er sprake van een beperkte schaalgrootte van het project. In die zin is er dan ook geen sprake van een stedelijk ontwikkeling.

Conclusie

Uit bovenstaande blijkt dat de ontwikkeling beperkt van omvang is en dat er geen de beperkte omvang en impact geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals genoemd in het Besluit Mer.

5.2 Geluid

Inleiding

Geluidhinder van bedrijven wordt bestreden middels voorschriften in de omgevingsvergunning dan wel op grond van het Activiteitenbesluit waarin algemene regels zijn opgenomen. Hiernaast gelden krachtens de Wet geluidhinder normen voor geluidsoverlast. De Wet geluidhinder waarborgt in verband met geluidhinder tevens bepaalde hinderafstanden in de ruimtelijke ordening. De Wet geluidhinder regelt in dit kader geluidszones rond industrieterreinen, langs spoorwegen en langs autowegen. Voor het plangebied zijn twee bronnen van geluidhinder relevant, namelijk industrielawaai en wegverkeerslawaai.

Industrielawaai

De Buitenvaart, waar de voormalige bedrijfswoning zich bevindt, maakt onderdeel uit van het op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein De Vaart. Op delen van het industrieterrein zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken en die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De eerste zonering van De Vaart dateert van 18 december 1992. In het zogenaamde paraplu Bestemmingsplan Geluidzonering De Vaart, vastgesteld op 26 mei 2005 en goedgekeurd op 15 september 2005, is een nieuwe zonegrens vastgesteld. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege dat gehele industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De zonegrens, de 50 dB(A)-contour genoemd, is onderdeel van het toetsingskader voor de omgevingsvergunning voor milieu. Op grond van artikel 2.14 lid 1 aanhef en onder c aanhef en onder 2 Wabo neemt het bevoegd gezag bij het besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor milieu de zonegrens in acht. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien er sprake is van een overschrijding van de zonegrens, ook indien die overschrijding wordt veroorzaakt door andere inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein (behalve windturbines). Als een inrichting niet kan voldoen aan de gestelde voorschriften, kunnen maatregelen worden afgedwongen of vestiging dan wel kan uitbreiding van de inrichting worden geweigerd.

Binnen het bedrijventerrein de Buitenvaart, waar de voormalige bedrijfswoning onderdeel van uitmaakt, zijn geen lawaaimakers en is het niet toegestaan om zogenoemde "grote lawaaimakers" - zoals die worden genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht - te realiseren.

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt bescherming tegen (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai. Binnen de wet zijn woningen, en ook bedrijfswoningen, aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

Volgens artikel 40 van de wet (en artikel 53 voor bestaande zones) geldt binnen de geluidszone voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grens-/ontheffingswaarde van 55 dB(A). De voormalige bedrijfswoning ofwel de onderhavige plattelandswoning ligt op het industrieterrein De Vaart en ligt niet binnen een geluidszone. De grens- of ontheffingswaarden van de Wgh gelden hier niet. Hoewel de plattelandswoning niet voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder, is deze (bedrijfs)woning op grond van de Wet geluidhinder mogelijk. De aanvaardbaarheid hiervan heeft reeds plaatsgevonden bij het planologisch mogelijk maken van de bedrijfswoningen op De Buitenvaart. Gelet op de geluidscontouren met betrekking tot het industrieterrein De Vaart is de geluidsbelasting ter plaatse van de plattelandswoning en de andere bedrijfswoning in het onderhavige plangebied ten hoogste 60 dB(A) (zie Afbeeldingen 14 en 15). Dit betreft de geluidsbelasting van de bedrijven gezamenlijk.

Volgens artikel 1.1a Wabo en arikel 1.3c van het Activiteitenbesluit milieubeheer behoort een bedrijfswoning tot de inrichting. De eigen bedrijfswoning(en) en plattelandswoning hoeven niet te worden getoetst aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit. De toetsing aan de normen ter bescherming van de geluidhinder die een bedrijswoning/plattelandswoning kan ondervinden van andere omliggende inrichtingen blijft gelden, en geldt per bedrijf/inrichting afzonderlijk.

Voor een woning op een (geluid)gezoneerd industrieterrein geldt dat er geen grenswaarden voor de geluidsbelasting vanwege de bedrijven gezamenlijk (ofwel het industrielawaai) gelden.

Wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder is de toegestane geluidsbelasting op de voorgevel van een woning 48 dB, ook wel de voorkeurswaarde genoemd. Voor het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart" is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten van wegverkeer. Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan ligt aan de J. Huydecoperweg, een weg waar een maximale snelheid van 50 km/u geldt. In onderstaande afbeelding is het resultaat weergegeven van het akoestisch onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat de weg niet belemmerend is voor de aanwezigheid van de woning op de locatie J. Huydecoperweg 22, want de geluidsbelasting valt binnen de wettelijke norm van 48 dB. Het aspect wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0013.png"

Afbeelding 12: Uitsnede resultaat onderzoek wegverkeerslawaai

Plattelandswoningen

In het onderhavige wijzigingsplan is een plattelandswoning opgenomen. De plattelandswoning heeft betrekking op een vrijgekomen agrarische bedrijfswoning (lees: een woning die niet meer als bedrijfswoning fungeert), die op grond van de Wet plattelandswoningen is om te vormen tot een 'woning' zonder dat sprake is van een functionele binding met het bedrijf. Van belang hierbij is dat de 'plattelandswoningen' de agrarische bestemming behouden, met bijbehorende bouw- en gebruiksregels, omdat hiermee wat betreft beoordeling van geluid hetzelfde regime blijft behouden wat betreft de bestaande woningen (in het plangebied) op het gezoneerde industrieterrein. Het aspect geluid (zowel industrielawaai als wegverkeerslawaai) vormt geen belemmering voor de omzetting van de bedrijfswoning J. Huydecoperweg 22 naar plattelandswoning.

 

5.3 Luchtkwaliteit

Inleiding

Op 15 november 2007 zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5 “Luchtkwaliteitseisen”). Dat betekent dat dit aspect wettelijk verplicht beschouwd moet worden bij het uitoefenen van een bestuurlijke bevoegdheid. Tevens legt het Rijk een grote nadruk op het principe van goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat elke situatie beoordeeld moet worden of het aanvaardbaar is om een project/bedrijf op een bepaalde locatie te realiseren. Luchtkwaliteit is een aspect waarmee de leefbaarheid van een gebied deels gekarakteriseerd kan worden.

Toetsingsregels

Het doel van hoofdstuk 5 van de Wm is het beschermen van het milieu tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging. De parameters die van belang zijn in Almere zijn met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10):

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0014.png"

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een wijzigingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt slechts in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project is opgenomen in, of past binnen, het NSL of een regionaal programma van maatregelen.

Verder hoeft er niet getoetst worden op plekken die op grond van het toepasbaarheidbeginsel uit de Wet milieubeheer (art. 5.19 lid 2) zijn uitgesloten van toetsing:

  • a. locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is, en/of;
  • b. terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid, van toepassing zijn, en/of;
  • c. de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben.

Beoordeling situatie

De Buitenvaart, waar het plangebied van onderhavige wijzigingsplan onderdeel van uitmaakt, is een terrein dat voldoet aan het toepasbaarheidsbeginsel zoals beschreven in het criterium onder b. Er zijn geen verblijfsgebieden gesitueerd waar mensen gedurende langere tijd vertoeven of blootgesteld worden aan de emissie van luchtverontreinigende stoffen. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet hoeft te worden getoetst. De bestaande bedrijfswoningen langs de diverse wegen in het plangebied zijn reeds planologisch toegestaan en hoeven niet beoordeeld te worden. De optie om agrarische bedrijfswoningen, indien ze vrijkomen (lees niet meer als bedrijfswoning fungeren) op grond van de Wet plattelandswoningen, om te vormen tot een 'gewone woning' zonder dat sprake is van een functionele binding met het bedrijf dient ook te worden beoordeeld wat betreft luchtkwaliteit. Er dient te worden beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierbij is het van belang dat wordt voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit. Op de Buitenvaart zijn geen agrarische bedrijven aanwezig dan wel mogelijk met een relevante invloed op de luchtkwaliteit. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten op de wegen in het plangebied ook dermate gering dat ruimschoots wordt voldaan aan de normen voor de luchtkwaliteit. Er zijn geen belemmeringen wat betreft luchtkwaliteit om agrarische bedrijfswoningen op grond van de Wet plattelandswoningen om te vormen tot een 'gewone woning'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan.

5.4 Externe veiligheid

Ten behoeve van het aspect externe veiligheid wordt aangesloten op het externe veiligheidsonderzoek dat is uitgevoerd in het kader het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' (Onderzoek externe veiligheid, juli 2015). De conclusie is dat externe veiligheidsaspecten van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en vervoer over water geen rol spelen bij dit wijzigingsplan.

Transport gevaarlijke stoffen over de Buitenring

Plaatsgebonden risico

De weg Buitenring (een niet Basisnetroute) heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar. Hiermee wordt voldaan aan het wettelijk vereiste beschermingsniveau voor burgers.

Groepsrisico

Voor het wegvak Buitenring is geen sprake van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Met het onderhavige wijzigingsplan verandert het groepsrisico niet.

Het groepsrisico van de Buitenring hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en ten gevolge van dit wijzigingsplan niet verandert.

Invloedsgebied en Hulpverlening

De afstand van het onderhavige plangebied tot de Buitenring is dusdanig groot, dat het plangebied buiten het invloedsgebied is gelegen. Er hoeven geen ruimtelijke maatregelen in dit wijzigingsplan te worden getroffen ten aanzien van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Overigens zijn er voldoende mogelijkheden om het plangebied van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten.

Gasdrukmeet- en regelstations

In het plangebied van 'de Buitenvaart' liggen twee gasdrukmeet- en regelstations. Deze zijn gelegen ter hoogte van de Linnaeusweg 3 en 13 (circa 1,7 km van J. Huydecoperweg 22). De afstand tot het onderhavige plangebied is dusdanig groot dat de betreffende stations geen belemmering zijn voor dit wijzigingsplan.

Conclusie

Externe veiligheidsaspecten spelen geen rol bij dit wijzigingsplan.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Bij bestemmingsplannen, en wijzigingsplannen, voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten, de toegestane uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009 (hierna publicatie) als hulpmiddel. Voor de bestemming 'bedrijven' (bestemmingen waar bedrijven in engere zin zijn toegelaten) is het gebruikelijk om voor dit doel een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen. Deze Staat geeft inzicht in de toelaatbare milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten. In de planregels wordt aangegeven welke milieucategorieën op welke locatie worden toegelaten.

Afstanden tot gevoelige gebieden en objecten

De VNG heeft ten aanzien van milieubelasting en -hinder richtafstanden bepaald. De richtafstand heeft betrekking op de afstand tussen de milieubelastende functie/activiteit (een bedrijf) en gevoelige functie (zoals een woning). In onderstaande tabel worden deze richtafstanden uitgelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0015.png"

Tabel 1: Richtafstanden milieucategorieën

Voor de twee bedrijfswoningen in het onderhavige plangebied is sprake van een bestaande situatie. De plattelandswoning en andere bedrijfswoning hoeven niet te worden getoetst omdat het bestaande woningen betreffen. Het kenmerk van een plattelandswoning is dat dit geen geluid- of geurgevoelig object is voor het bij de voormalige bedrijfswoning liggende bedrijf, en dat het bedrijf dus niet wordt beperkt door de omzetting van de bedrijfswoning naar plattelandswoning.

Dat het geen gevoelig object is geldt niet voor milieuaspecten als luchtkwaliteit, externe veiligheid en gezondheidseffecten van bv. gewasbeschermingsmiddelen (als deze aspecten een rol spelen) met betrekking tot het bij de voormalige bedrijfswoning liggende bedrijf en de bedrijven in de omgeving.

Op het gehele bedrijventerrein liggen bedrijfswoningen, waarnaast direct milieucategorie 3.2 bedrijven zijn toegestaan volgens het huidige bestemmingsplan. Aan een plattelandswoning wordt hetzelfde beschermingsniveau geboden als aan een bedrijfswoning. Door de wijziging van deze bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning verandert het feitelijke woon- en leefklimaat ter plaatse niet.

In de omgeving van de plattelandswoning is geen sprake van gevaarlijke stoffen en zijn geen gevaarlijke inrichtingen toegestaan, en bevinden zich geen percelen waar van gewasbescherming in de buitenlucht sprake is. De luchtkwaliteit ter plaatse van de plattelandswoning voldoet aan de grenswaarden (zie paragraaf 5.2 voor de luchtkwaliteit beoordeling). Hoewel de plattelandswoning zich binnen de 60 dB bevindt, ondervindt de woning geen relevante geluidhinder van de bedrijven in de omgeving. De aanvaardbaarheid hiervan heeft reeds plaatsgevonden bij het planologisch maken van de bedrijfswoningen op De Buitenvaart.

Bij de onderhavige plattelandswoning is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geluidszone gezoneerde bedrijventerrein De Vaart

Ten zuidwesten van het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan bevindt zich het bedrijventerrein De Vaart (zie afbeelding 13). Dit bedrijventerrein ligt op ruime afstand van het onderhavige plangebied. De Vaart is onderverdeeld in twee delen. Op De Vaart 1 - 3 zijn bedrijven toegestaan t/m milieucategorie 4. Op De Vaart 4 - 6 zijn bedrijven toegestaan t/m milieucategorie 5.

Het bestemmingsplangebied van De Buitenvaart en het onderhavige wijzigingsplangebied maken (nog steeds) onderdeel uit van het (geluid)gezoneerde industrieterrein De Vaart. De geluidscontour 55-60 dB(A) ligt binnen het oostelijke deel van het onderhavige wijzigingsplangebied ter plaatse van de onderhavige plattelandswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0016.png"

Afbeelding 13: Ligging bedrijventerrein De Vaart

Door de aanwezigheid van bedrijfsactiviteiten t/m milieucategorie 5 op De Vaart 4 - 6, alsook de bedrijfsactiviteiten op De Buitenvaart, dienen de VNG-richtafstanden voor gemengd gebied in acht te worden genomen.

Met betrekking tot de richtafstanden voor gemengd gebied zijn geluidsbronnen bepaald. In afbeelding 14 zijn de geluidsbronnen en geluidscontouren van de bedrijventerreinen weergegeven. In afbeelding 15 is de ligging van de plattelandswoning van het onderhavige plan(gebied) weergegeven (groene stip) binnen de geluidscontouren. Het plangebied van dit wijzigingsplan, waar de onderhavige (voormalige) bedrijfswoning oftewel plattelandswoning is gesitueerd, ligt binnen de 60 dB(A)-contour, van de geluidsbelasting van de bedrijven gezamenlijk, van het bedrijven-/industrieterrein De Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0017.png"

Afbeelding 14: Kaart geluidsbelastingen en geluidszone De Vaart

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0018.png"

Afbeelding 15: Kaart luchtfoto en geluidscontouren/geluidszone De Vaart

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt binnen de aangewezen zones bescherming tegen (spoor)wegverkeerslawaai en industrielawaai. Woningen op een gezoneerde industrieterrein genieten geen bescherming tegen geluid van de op dat terrein aanwezige bedrijven. Voor industrielawaai geldt als zone het gebied buiten het industrieterrein daar waar de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. Binnen de wet zijn woningen, en ook bedrijfswoningen, aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Volgens artikel 40 van de wet (en artikel 53 voor bestaande zones) geldt binnen de geluidszone voor woningen en andere geluidsgevoelige objecten een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) en een maximale grens-/ontheffingswaarde van 55 dB(A). De voormalige bedrijfswoning ofwel de onderhavige plattelandswoning ligt op het gezoneerde industrieterrein en blijft daar onderdeel van uitmaken. De woning geniet vanuit de Wgh geen bescherming tegen geluid van omliggende bedrijven.

Wat betreft de beoordeling op grond van het begrip goede ruimtelijke ordening blijkt uit afbeelding 14 dat de voormalige bedrijfswoning ofwel de onderhavige plattelandswoning ligt binnen de geluidscontour van 55 en 60 dB(A). De aanvaardbaarheid hiervan heeft reeds plaatsgevonden bij het planologisch mogelijk maken van de bedrijfswoningen op De Buitenvaart.

Gevoelige functies in het plangebied

Op het bedrijventerrein 'De Buitenvaart' en in het onderhavige plangebied liggen gevoelige functies zoals bedrijfswoningen. Deze functies zijn hier bewust gesitueerd. Aan deze functies in een omgevingstype gemengd gebied en binnen de geluidzone van De Vaart, wordt een lager woon- en leefklimaat geboden ten opzichte van woningen in een woonwijk. Direct naast de bedrijfswoningen worden bedrijfsactiviteiten toelaatbaar geacht in maximaal milieucategorie 3.2 indien het aspect geluid bepalend is voor de grootste afstand. Indien het aspect geur bepalend is voor de aan te houden afstand gelden de voorwaarden uit de paragraaf 5.7.2; Het houden van landbouwhuisdieren.

Milieuzonering

Op grond van het bestemmingsplan "De Vaart IV/VI" zijn in de strook direct langs de Buitenvaart, bedrijven mogelijk in categorie A2 en D2. Volgens de bij dit bestemmingsplan behorende SvB, gaat het dan om bedrijven met een maximale richtafstand van 100 m. In dit concrete geval is de afstand tussen de woning J. Huydecoperweg 22, en de grens van het bedrijventerrein De Vaart IV/VI, minimaal ca. 170 m. Er wordt dus ruimschoots voldaan aan deze richtafstand. De bedrijvigheid op De Vaart IV/VI vormt geen belemmering voor de gewenste omzetting naar plattelandswoning.

Conclusie

In dit wijzigingsplan wordt door toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de in het plangebied gelegen bedrijfswoningen en worden de 'toegelaten milieubelastende activiteiten' in de omgeving van het plangebied niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.6 Kabels en leidingen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop betreft draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk, omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit, aanpassing en onderhoud gewaarborgd. Een bovengrondse hoogspanningslijn bevindt zich niet in dit gebied en ook is er geen straalverbinding met een beschermde status.

Toekomstige ontwikkelingen

Door aan de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven worden aanpassingen van- en ruimte claims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied De Buitenvaart zoveel mogelijk voorkomen. In het kader van mogelijke reconstructies en toekomstige aanpassingen binnen het gebied De Buitenvaart zullen mogelijk diverse nutsleidingen en riolen verlegd kunnen gaan worden. Er zal in dat geval zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande K&L infrastructuur. Voor het (plan)gebied worden met betrekking tot hoogspanningslijnen of straalverbindingen geen relevante ontwikkelingen verwacht.

5.7 Ecologie

Groen

Het plangebied wordt omgeven door groen (zie afbeelding 16) in de vorm van het Oostvaardersbos (met daarachter de Oostvaardersplassen) aan de noordoostzijde en de ecologische verbindingszone tussen de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen aan de noordwestzijde. Belangrijk groen buiten het plangebied wordt gevormd door de groenstrook (het voormalige Bufferbos) met fietspad in het zuidelijk deel van de Oostvaarderszone welke zorgt voor een goede buffer tussen het bebouwde gebied en de ecologische verbindingszone ten noorden ervan. Rondom de (voormalige) bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 bestaat structuurbepalend groen uit de bosstrook ten noorden van de Heinsiusweg, welke naar het zuiden doorloopt in de bosstrook langs het Wagtmanspad en welke in het zuiden aansluit op de bosstrook langs de Buitenring. Deze strook zal overigens worden "omgekleurd" naar een agrarische bestemming, hetgeen al reeds lange tijd de bedoeling is. De bosstroken langs de Heinsiusweg en het Wagtmanspad sluiten redelijk aan op het voormalige Bufferbos. Het overige groen in het gebied wordt met name gevormd door de bomenrijen langs alle wegen. Verder is er nog ecologische waarde te vinden bij de oevers van het water langs het Wagtmanspad vanwege de natuurvriendelijke inrichting ervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0019.png"

Afbeelding 16: Aanwezigheid groen rondom het plangebied

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgegaan in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Daarbij zijn met name de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving onveranderd gebleven. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en een 200tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

Gebiedsbescherming

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Wnb. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan, of wijzigingsplan, significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Nationaal NatuurNetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. Het NNN is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuur- gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NatuurNewertk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones en vormt de basis voor het Nederlands natuurbeleid. De provincie bepaalt om welke gebieden het precies gaat. De provincie Flevoland heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN aangewezen. Het NNN is planologisch verankerd in de Omgevingsverordening Flevoland. Onderscheid wordt gemaakt tussen NNN prioritair gebied, ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig NNN.

Artikel 7.5 Omgevingsverordening geeft aan dat ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen het Natuurnetwerk Nederland:

  • a. strekt mede tot bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied;
  • b. maakt activiteiten alleen mogelijk als die ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze titel van de verordening geldende bestemmingsplan, mits die per saldo niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden.

De toelichting op het artikel zegt het volgende met betrekking tot het bestemmen van het NNN: het NNN in bestemmingsplannen, en wijzigingsplannen, moet worden voorzien van een bestemming die aansluit bij de actuele en potentiële natuurwaarden en de doelstelling van de ecologische hoofdstructuur. Dit moet tot uitdrukking komen in de doeleindenomschrijving bij de bestemming en bij de gebruiks- en bouwbepalingen. Welke benaming de bestemming krijgt is als zodanig minder relevant en is daarom niet voorgeschreven.

In het onderhavige plangebied liggen geen structuren welke onderdeel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk. Wel grenst het plangebied in het noordwesten en het noordoosten aan gebieden van de NNN (zie afbeelding 16). In het noordwesten betreft dit de ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen met daarachter het Markermeer. In het noordoosten betreft dit het Oostvaardersbos, de zone tussen de stad en de Oostvaardersplassen. De invloed vanwege de beschermingsstatus van de ecologische hoofdstructuur is beperkt. De groenstrook (het voormalige Bufferbos) fungeert namelijk als bufferzone zodat de invloed van de bebouwde omgeving op de ecologische verbindingszone wordt beperkt. De externe werking van de beschermde Oostvaardersplassen is wel van belang voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0020.png"

Afbeelding 17: Natuurnetwerk Flevoland

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in een natuurgebied dat op basis van de Wnb wettelijke bescherming geniet (een Natura 2000-gebied) maar het ligt wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. Dit zijn het Markermeer & IJmeer in het noordwesten, de Oostvaardersplassen in het noordoosten en (op grotere afstand) de Lepelaarplassen in het zuidwesten. Als gevolg van Wnb is op het plangebied de externe werking van toepassing op de instandhoudingsdoelstellingen die zijn geformuleerd voor de Natura 2000-gebieden. Deze externe werking houdt in dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied een negatieve invloed hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in het gebied. Er treden met het onderhavige wijzigingsplan geen negatieve effecten op ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart'.

Verder kennen de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Oostvaardersplassen, Lepelaarsplassen en Markermeer & IJmeer geen stikstofgevoelige habitattypen.

Soortbescherming

De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende groepen soorten onderscheiden. Bovendien gelden naast landelijke vrijstellingen ook vrijstellingen op provinciaal niveau.

Er treden met het onderhavige wijzigingsplan voor de beschermde flora- en faunasoorten geen negatieve effecten op (ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart').

Ecologisch Masterplan Almere

Het plangebied is geen onderdeel van het bestaande groenblauwe casco, dat is vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006).

5.8 Waterparagraaf

Maaiveldhoogten

Het gebied behoort tot de lager gelegen gebieden van Almere (zie onderstaande kaart met maaiveldhoogten). Het maaiveld is niet (integraal) opgehoogd met zand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0021.png"

Afbeelding 18: Maaiveldhoogten

De bodem van het gebied Buitenvaart bestaat uit holocene klei, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. De dikte van dit holocene pakket varieert, vanwege opvulling van geulen, sterk, er is een variatie van 2 m naar 14 m. Mede door deze variatie in de ondergrond treedt er een verschil op in maaiveldhoogte, er zijn dus delen van het gebied lager gelegen. Vanwege verdere inklinking/zetting van de ondergrond, is de verwachting dat in de toekomst de bodem zal blijven dalen. Het gebied wordt begrensd door de Oostvaardersplassen (het fietspad) in het oosten, de Hoge ring in het zuiden, de Fluittocht in het westen en het Bufferbos in het noorden. Deze grenzen fungeren ook tevens als waterscheidingen. Door het gebied loopt de Kottertocht, die het Oostvaardersplassengebied verbindt met de Lage Vaart. Het gebied wordt ontwaterd middels sloten, die afwateren op de Fluit- en Kottertocht. De afwatering naar de Lage Vaart geschiedt via de Kottertocht. Voor de Fluittocht en de Kottertocht ligt volgens het Waterplan in het plangebied het accent op een natuurvriendelijke inrichting. Het gebied maakt deel uit van het peilgebied van de Lage Vaart, het peilbesluit Lage Vaart is van toepassing. Conform dit peilbesluit heeft het oppervlaktewater een streefpeil van –6.20 m NAP.

Het volgende is geconstateerd:

  • De sloten aan de oostrand gelegen bosgebied en enkele kavelsloten in het zuidoostelijk deel van het gebied worden slecht onderhouden;
  • De gemeente (SB, AIB) geeft aan dat op enige plaatsen wateroverlast is geconstateerd;
  • De werking van een aantal duikers is onvoldoende.

Vanwege de lage ligging van het maaiveld en de constatering dat er wateroverlast plaatsvindt, is in 2007 nagegaan of het watersysteem aan de toen geldende normen (zie onder wateropgave) voldoet. In het gebied is een gescheiden stelsel aangelegd. Het hemelwater stroomt, al of niet via een HWA-systeem naar het oppervlaktewater, of wordt geborgen in bassins ten behoeve van de glastuinbouw. Zowel het huishoudelijk afvalwater als het bedrijfsafvalwater wordt via een DWA-systeem afgevoerd naar de RWZI. Dit gebeurt via vrij vervalleidingen naar rioolgemalen, vervolgens via drukriolering van rioolgemaal naar het hoofdrioolgemaal en de RWZI. Er is geconstateerd dat er in het systeem een overloop aanwezig is, d.w.z. het is mogelijk dat, vooral wanneer de capaciteit van het DWA-systeem onvoldoende is, er bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater stroomt. Er dient zowel in de huidige als de toekomstige situatie nagegaan te worden of het rioleringsstelsel aan de huidige normen voldoet.

De wateropgave

Uit de resultaten van onderzoek (Nelen & Schuurmans, november 2007) blijkt dat bij verdere ontwikkeling van het kassengebied, op basis van het toenmalige beleid, er een opgave is om berging te realiseren. In het uitgebrachte preadvies van waterschap Zuiderzeeland (2013) t.b.v. het te actualiseren bestemmingsplan, werd geconcludeerd dat het watersysteem op basis van de watersysteem –toets die in 2012 is uitgevoerd, nu op orde is. En dat het risico op wateroverlast als gevolg van inundatie zich binnen de Flevolandse norm bevindt. Daarbij wordt aangegeven dat, met name als gevolg van bodemdaling, in de toekomst wateroverlast zal kunnen ontstaan. Er wordt tevens aangeven dat de nieuwe beleidsregel compensatie toename verhard oppervlak nu van toepassing is. Ten behoeve van de actualisatie van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' is het nodig de bergingsopgave van het glastuinbouwgebied te bepalen en vervolgens na te gaan in hoeverre sprake is van verhoogde inundatierisico's als gevolg van het verder verharden van het gebied. Op basis van de nieuwe beleidsregel heeft het waterschap aangeven dat middels een berekening en een watersysteemtoets, met behulp van oppervlaktewatermodel, de wateroverlastrisico's als gevolg van inundatie bepaald dienen te worden. Uit gegevens (2013) van de gemeente Almere blijkt het oppervlak van Buitenvaart verdeeld te zijn conform de onderstaande kaart en tabel. Deze gegevens komen overeen met de gegevens die door het waterschap Zuiderzeeland zijn bepaald. Er is dus in de huidige situatie 13 ha aan open water oppervlak aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0022.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0023.png"

Afbeelding 19: Ruimteverdeling de Buitenvaart

In de toekomstige situatie (zie de onderstaande tabel en kaart) kan er, conform het te actualiseren bestemmingsplan, nog 116 ha (nu braakliggend) worden verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0025.png"

Afbeelding 20: Toekomstige ruimteverdeling de Buitenvaart

In overleg met het waterschap is afgesproken dat met het huidige watersysteemmodel van waterschap Zuiderzeeland berekeningen worden gedaan om te testen of de huidige en toekomstige situatie voldoet aan de Flevolandse normen voor wateroverlast. Met het model dat het waterschap heeft gebruikt voor haar watersysteemtoets in 2012 zijn berekeningen uitgevoerd of de verdere verharding (116 ha) tot een compensatie zal moeten leiden.

Resultaten modelberekening

Wanneer de huidige en toekomstige situatie wordt vergeleken dan blijkt dat door de toenemende verharding (bij gelijkblijvende berging) de maximale waterstanden slechts gering zullen stijgen. Het huidige watersysteem is dus berekend op verdere verharding van het glastuinbouwgebied. De berekende peilverhoging tussen de huidige en toekomstige situatie leidt dus niet tot inundatie in het glastuinbouw- gebied. Benedenstrooms van het glastuinbouwgebied ligt stedelijk gebied langs de Kottertocht. Ook daar treedt een beperkte peilverhoging op. Dit gebied is echter opgehoogd en daardoor leidt de berekende peilverhoging ook daar niet tot inundatie. Wanneer nu naar de gebeurtenissen wordt gekeken die de gemeente Almere hanteert voor de te ontwikkelen stedelijke gebieden (een glastuinbouwgebied heeft een andere en minder scherpe normering dan een stedelijk gebied). Dan blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0026.png"

Ook nu treedt er in het glastuinbouwgebied, zelfs bij de situatie, die met een kans van 1/100 optreedt, nauwelijks inundatie op. De norm (< 50 cm stijgen) bij een situatie die zich eens in de 10 jaar voordoet, wordt echter overschreden. Dit betekent met name dat de afvoer van hemelwater en daarmee het profiel van duikers en sloten op orde dient te zijn.

Conclusie

De nu aanwezige open water berging in het glastuinbouwgebied Buitenvaart is voldoende om de voorgenomen verharding uit het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' aan te leggen zonder dat dit tot inundatie leidt in het glastuinbouwgebied en het benedenstrooms gelegen stedelijk gebied van Almere. Wel is het van belang dat de weg- en kavelsloten en duikers goed worden beheerd en onderhouden om de afvoer- en bergingscapaciteit te garanderen. Het omgevingsaspect water is geen beperkende factor voor het onderhavige wijzigingsplan.

5.9 Bodemkwaliteit

Uit onderzoek, dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart', blijkt dat de bodem van het bestemmingsplangebied bestaat uit afzettingen van holocene klei, zavel en veenlagen, gelegen op een pleistoceen zandpakket. De dikte van dit holocene pakket varieert, vanwege opvulling van geulen, sterk, er is een variatie van 2 m naar 14 m. Het maaiveldniveau van het gebied, dat niet is opgehoogd met zand, ligt op circa 4,6 m onder NAP. Mede door deze variatie in de ondergrond treedt er een verschil op in maaiveldhoogte. Vanwege verdere inklinking/zetting van de ondergrond en wateronttrekking uit de holocene laag is de verwachting dat in de periode tot 2024 de bodem nog circa 0,4 m verder zal dalen. Het gebied is in het verleden voor agrarische doeleinden gebruikt. Er zijn geen aanwijzingen dat in het gebied percelen zijn bemest met zuiveringsslib. In het gebied is bij de helft van de bodemonderzoeken een verhoogd kwikgehalte in de bodem aangetroffen. Vermoedelijk is dit veroorzaakt door het gebruik van kwikhoudende grondontsmettings- en/of bestrijdingsmiddelen in het verleden. Echter, ernstige bodemverontreiniging zijn in het bestemmingsplangebied en derhalve in het onderhavige plangebied niet te verwachten.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit wijzigingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden. Archeologie, of oudheidkunde, is de wetenschap die overblijfselen van oude culturen bestudeert teneinde het verleden te reconstrueren en te duiden.

Historische-geografische en (steden)bouwkundige waarden

Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden zijn bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte. In het plangebied van onderhavige wijzigingsplan zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. Het stroomgebied en de delta van de voormalige rivier de Eem vormen een belangrijke aardkundige waarde. Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt doorsneden door een hoofdgeul van de Eem, zoals te zien in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0027.png"

Afbeelding 21: De hoofdgeul van de voormalige Eem

Archeologische waarden

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hierdoor steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Voor die tijd was het leven in Almere echter anders: een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn (nog) geen archeologische onderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.WP3Z06-on01_0028.png"

Afbeelding 22: Uitsnede Archeologische Beleidskaart

In bovenstaande afbeelding is de plattelandswoning van dit wijzigingsplan aangeduid met een rode cirkel. Een groot deel van het gebied is aangeduid met de bestemming “Waarde - Archeologie 1" (lichtgroene kleur). In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen. Er zijn in het plangebied geen prehistorische vindplaatsen of scheepswrakken bekend, maar de aanwezigheid van verdere vindplaatsen of scheepswrakken in de ondergrond is niet uit te sluiten.

In de Archeologieverordening worden regels gegeven die de gemeente hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de Archeologische Beleidskaart Almere.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stadsgezichten aangewezen. Op basis van de inventarisatie 'Iconen van Almere' (2016) zijn er geen potentiële gebouwde of groene monumenten bekend.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een ontheffing, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet (voorheen artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988) gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.11 Radarverstoringsgebieden, installaties voor luchtverkeer en laserstraalvrije gebieden

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (=Barro) is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied van onderhavige wijzigingsplan het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillanceinfrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

Binnen het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM toetsingsvlak moet, indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied is dit toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM niet van toepassing.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden leiden in verband met de vliegveiligheid de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

Op een deel het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid Luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit Luchthavenbesluit.

5.12 Lichthinder

Binnen het plangebied van het wijzigingsplan zijn geen extra eisen voorgeschreven dan die gelden op grond van het Activiteitenbesluit.

5.13 Geurhinder

5.13.1 Bedrijven

Op circa 1,6 km van het plangebied van onderhavige wijzigingsplan bevindt zich de vetsmelterij: Bosland. Uit het geuronderzoek, dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart', blijkt dat enkele bedrijfswoningen en glastuinbouwbedrijven binnen de geurcontouren liggen van de vetsmelterij. De locatie J. Huydecoperweg 22 valt buiten de geurcontouren van de vetsmelterij.

5.13.2 Het houden van landbouwhuisdieren

Inleiding

Het houden van landbouwhuisdieren kan gepaard gaan met onder andere geur- en stofhinder, bijvoorbeeld van de dierenverblijven, de opslag van mest en de buitenbak. Niet alleen speelt dit bij het beoordelen van omgevingsvergunningen milieu en/of meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit. Vanwege de zogenaamde omgekeerde werking, speelt dit indirect ook bij wijzigingsplannen. Reden voor de koppeling met ruimtelijke ordening is de duidelijke relatie tussen de milieuzone rond een bedrijf (van de milieuregelgeving) en de ruimtelijke ordening. Een milieuzone stuurt niet alleen de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van het houden van landbouwhuisdieren, maar heeft ook gevolgen voor het beschermingsniveau van een geurgevoelig object. De beoordeling in het kader van de Wet ruimtelijke ordening is breder dan die volgens de Milieuwetgeving. Bij de beoordeling van de Wet milieubeheer (omgevingsvergunning en Activiteitenbesluit) blijft een aantal aspecten, zoals de cumulatie van geur, buiten beschouwing. Deze worden wel beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening (= aanvaardbaar woon- en leefmilieu). De provinciale beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008, is niet van toepassing op het toetsen van de geurhinder van het houden van dieren.

Milieuwetgeving

Het houden van dieren valt al snel onder de definitie inrichting en daarmee onder de Wet milieubeheer, zelfs als het gaat om kleinschalige, niet bedrijfsmatige activiteiten. Volgens een brief van het ministerie van VROM uit 1999 (Kleinschalig houden van Dieren) is het steeds maatwerk om te beoordelen of sprake is van hobbymatig dan wel bedrijfsmatig houden van dieren, op basis van een aantal (niet limitatieve) criteria waaronder het aantal dieren. De activiteiten die we hier mogelijk willen maken vallen meestal onder de regels van het Activiteitenbesluit (voluit: Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim)). Deze bevat onder andere aan te houden afstanden in verband met geur tot geurgevoelige objecten voor dierenverblijven), opslag van mest en compost e.d. Een dierenverblijf is de ruimte waarbinnen de landbouwhuisdieren worden gehouden. Deze kan overdekt zijn, maar ook onoverdekt: in de buitenlucht dus. Bijvoorbeeld een uitloop bij een volièrestal. De uitloop telt alleen mee, als deze het bruikbare leefoppervlak en daarmee feitelijk het aantal dierplaatsen in de stal vergroot. Een buitenbak voor paarden is in principe dus geen dierenverblijf. Voor kinderboerderijen en kleinschalige veehouderijen, die weinig dieren houden, gelden maar enkele voorschriften omdat de milieugevolgen beperkt zijn. Een veehouderij is kleinschalig bij het houden van hoogstens: 10 schapen, paarden en pony's, 10 geiten, 25 kippen, eenden en parelhoenders, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren. De dieren mogen gecombineerd worden: dus bijvoorbeeld 6 schapen, 25 konijnen en 2 ezels.

Uitgangspunten wijzigingsplan

In dit wijzigingsplan is het houden van landbouwhuisdieren mogelijk inclusief kinderboerderijen, hertenkampen etc. met uitzondering van (grootschalige) veehouderijen, paardenfokkerijen en maneges. Landbouwhuisdieren worden voor productiedoeleinden gehouden, bijvoorbeeld voor de productie van melk, vlees, wol, eieren of voor bijvoorbeeld het berijden van de dieren (manege). Zoals koeien, varkens, schapen, paarden, kippen, kalkoenen, eenden, pelsdieren, waterbuffels, lama's, struisvogels, ganzen, fazanten en herten. Alle dieren die in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) staan, zijn in ieder geval landbouwhuisdieren. Het houden van andere dieren, zoals siervogels, vissen, wormen en bijen, valt niet onder deze activiteit. Honden en katten zijn ook geen landbouwhuisdieren (ABRvS, 201110836/1/A4 van 3 april 2013). Een paardenhouderij (pension of stalling) en aftrainen van paarden mag. Lesgeven aan derden mag niet. Vestiging van nieuwe ('bijzonder') geurgevoelige objecten als burgerwoningen, ziekenhuizen/-sanatoria bejaarden/verpleeghuizen, woonwagenterreinen, dagverblijven, scholen maar ook het bieden van nachtverblijf (bv. agricamping) en (nacht)zorgboerderijen, wordt bij recht uitgesloten vanwege de beperkingen voor de economische activiteiten. Er is ruimte voor een agricamping in het gebied met een maximum aantal standplaatsen in verband met verkeer.

Geurgevoelige objecten

De in dit gebied toegestane bedrijfswoningen worden conform de handreiking Wet geurhinder en veehouderij beoordeeld als geurgevoelige objecten. Indien sprake is van één inrichting geldt dit niet voor de eigen (bedrijfs)woning bij een paardenhouderij.

Aard van de omgeving

Er is sprake van een overwegend agrarisch bedrijventerrein, een gebied dat overwegend een economische functie heeft en waarin per definitie relatief weinig mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven. Er is hier daarom sprake van een gebied buiten de bebouwde kom. Dit betekent dat de (bedrijfs)woningen in dit gebied een hogere geurbelasting mogen hebben, anders gezegd, een lager beschermingsniveau krijgen.

Dierenverblijven in brede zin opvatten

Om omkleuring van 'andere ruimten waar dieren verblijven' naar 'dierenverblijven' in de toekomst te voorkomen en de hiermee gepaarde gaande overlast voor bewoners en paardenhouders voor te zijn, wordt in dit verband ook als dierenverblijf opgevat: buitenbak, paddock, binnenbak al dan niet overdekt met stalruimtes etc. Dit te meer omdat dit soort 'ruimtes' worden gebruikt voor het trainen van paarden (les, instructie etc.) en vaak ook gepaard gaan - naast geuroverlast - met hulpmiddelen die andere vormen van overlast kunnen geven zoals licht- en geluidinstallaties en ook stofoverlast kunnen geven.

Geur

Dierenverblijf

Volgens het Barim kan het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf niet plaatsvinden, indien de afstand van het emissiepunt van dierenverblijf op minder dan 50 m van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen (te garanderen minimale afstand). Deze afstand wordt gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelige object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt ((punt waar een relevante hoeveelheid geur buiten het dierenverblijf treedt (zie verder Rgv)). Indien niet overdekt, dan wordt gemeten vanaf het dichtstbijgelegen punt van de begrenzing van het dierenverblijf. Verder geldt een minimale afstand tot de gevel van een dierenverblijf van respectievelijk 25 m tot een geurgevoelig object buiten dan wel binnen de bebouwde kom. Deze benedengrens mag niet worden overschreden. Voor de definitie van een geurgevoelig object wordt verwezen naar de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv): gebouw, bestemd voor en volgens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder 'gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf' wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Als bebouwde kom is volgens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Wgv aan te merken: 'het gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft' en waarin (dus) veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven." Verder staat er, dat de grens van de bebouwde kom 'niet wordt bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar evenals in de ruimtelijke ordening door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur.

Op grond van het Barim gelden geen afstandseisen (ook geen minimumeis) tot dierenverblijven voor kinderboerderijen en kleinschalige veehouderijen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in dit wijzigingsplan uitgegaan van een afstandseis van 30 m. Deze is gebaseerd op de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (richtafstand voor geur voor kinderboerderijen).

Opslag van agrarische bedrijfsstoffen (onder andere mest, compost)

Volgens het Barim vindt de opslag van > 3 m³ agrarische bedrijfsstoffen (hier onder andere: vaste mest) ten minste plaats op 50 m afstand van een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Afwijken van deze afstand is niet mogelijk met uitzondering van kinderboerderijen. Dat lijkt onlogisch omdat hier juist goede maatregelen tegen te treffen zijn: afdekken, verhogen afvoerfrequentie etc. Agrarische bedrijfsstoffen zijn in dit verband: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn (mest), kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen; Het begrip 'agrarische bedrijfsstoffen' is in het besluit gedefinieerd, omdat voor verschillende stoffen onder deze gezamenlijke noemer regels gesteld worden, onder andere ten aanzien van geurhinder en bodembescherming. Hout- en snoeiafval wordt niet beschouwd als restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen. Hout- en snoeiafval is geen bodembedreigende stof en veroorzaakt ook geen geurhinder. De afstand wordt gemeten van de buitenzijde van het geurgevoelige object tot het dichtstbijzijnde punt van de plaats waar de agrarische bedrijfsstoffen zijn opgeslagen.

Cumulatieve geurbelasting

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat wordt rekening gehouden met cumulatie van geur. Cumulatie van een aantal verschillende geurbronnen (dierenverblijf, mest etc.) wordt gelet op de aard van de omgeving en de economische functie van het gebied aanvaardbaar geacht.

Overige milieuaspecten (geluid, stof licht etc.)

Vanwege mogelijk stof- en geluidsoverlast dient volgens de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG uit 2009, 30 m worden aangehouden van de bedrijfswoningen tot de dichtstbij gelegen punt van binnenbakken, buitenbakken, paddocks, stapmolens, etc, kortom onderdelen van een paardenstalling waar met paarden wordt geoefend.

Aanvaardbaar woon- en leefklimaat

Als de afstand tussen de hinderbron (zoals dierenverblijf, mestplaat, buitenbak) en een geurgevoelig object kleiner is dan nodig is volgens de hierboven genoemde afstanden, maar wel aan de minimumafstandeis tot dierenverblijven, is er niet zonder meer sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. In zo'n geval moet extra worden gemotiveerd, waarom bij het geurgevoelig object toch een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Daarom wordt flexibiliteit geboden in de planregels via een afwijkingsbevoegdheid.

Conclusie

Het houden van landbouwhuisdieren kan in dit wijzigingsplan worden gefaciliteerd, wanneer aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn conservatief (= bieden extra bescherming aan en de economische functie en het woon- en leefklimaat) zodat de preventieve werking van het wijzigingsplan ten volle wordt benut. Er zijn voorwaarden uitgewerkt in de planregels.

5.14 Verkeer

5.14.1 Autoverkeer

Ontsluiting

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in 3 typen wegen:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/Buitenring/Tussenring) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De Buitenvaart heeft als kassengebied grote bedrijven die relatief weinig verkeer genereren. Er is dan ook één hoofdontsluiting in de vorm van de Jac. P. Thijsseweg. Deze weg ontsluit het gehele gebied op de Buitenring welke een directe aansluiting op de A6 heeft. Intern worden de bedrijven via een drietal ringwegen die de J.P. Thijsseweg kruisen ontsloten. Daarnaast is het gebied via een drietal ondergeschikte erftoegangswegen verbonden met het naast gelegen bedrijventerrein De Vaart. De (voormalige) bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 wordt ontsloten via een eigen in- en uitrit.

Snelheid

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/u. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/u. De Buitenvaart is onderdeel van de bebouwde kom. Voor dit gebied geldt een maximum snelheid van 50 km/u.

Parkeren

Het parkeren van motorvoertuigen gebeurt in principe op het eigen terrein van de bedrijven.

5.14.2 Langzaam verkeer

Fietser

Alleen naast de J.P Thijsseweg is een vrijliggend fietspad gelegen. Dit fietspad loopt door tot aan de Oostvaardersdijk. Op de overige wegen rijdt de fietser mee met het overige verkeer over de openbare weg. Nabij de aansluiting van de J.P.Thijsseweg op de Buitenring ligt, in het verlengde van de E. Heimansweg, tevens een langzaamverkeerbrug over de ring naar de Oostvaardersbuurt. In het groen aan de randen van het gebied zijn wel solitaire fietspaden aangelegd die het gebied verbinden met het omliggende gebied. Tussen de Vaart en Buitenvaart in loopt het Jaap Edenpad/Wout Wagtmanspad dat de Oostvaardersdijk verbindt met Almere Buiten. Beide genoemde routes maken deel uit van het hoofdnet fiets.

Voetganger

Binnen het gebied zijn geen speciale voetgangers voorzieningen zoals voetpaden of trottoirs aanwezig.

5.15 Toetsing aan randvoorwaarden

In artikel 3.6 van de regels van het bestemmingsplan 'Agrarisch gebied Buitenvaart' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een bedrijfswoning de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' toe te kennen. Hiervoor zijn de onderstaande voorwaarden opgenomen in het bestemmingsplan.

  • a. het betreft een reeds gebouwde, legale (met een vergunning gebouwde) bedrijfswoning, behorend bij een agrarisch bedrijf, die niet meer als zodanig wordt gebruikt;

De woning(en) aan de J. Huydecoperweg 22 en J. Huydecoperweg 24 maakten dienst uit als bedrijfswoningen behorende bij de agrarische bedrijfsvoering op adres J. Huydecoperweg 24. Beide (bedrijfs)woningen zijn vergund door de gemeente. Initiatiefnemer is samen met zijn zoon eigenaar van de agrarische bedrijfsvoering. De zoon is voornemens de activiteiten over te nemen, de initiatiefnemer is voornemens te stoppen. Om die reden is de bedrijfswoning aan J. Huydecoperweg 22 niet meer nodig.

  • b. aangetoond is door een deskundig onderzoek dat (het gebruik van) de bedrijfswoning ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet meer noodzakelijk is;

De zoon van de initiatiefnemers (mede-eigenaar en inwoner nummer 24) heeft in een verklaring laten weten dat de (voormalige) bedrijfswoning aan de J. Huydecoperweg 22 naar een plattelandswoning mag worden gewijzigd.

  • c. er mogen geen onevenredige beperkingen of hinder voor omliggende bestemmingen of agrarische bedrijven optreden, voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de bestaande uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven;

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat onderhavige wijzigingsplan voldoet aan alle omgevingsaspecten. Bovendien is de situatie in het kader van het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart" vastgesteld door de gemeenteraad. Een plattelandswoning wordt immers aan dezelfde voorwaarden gehouden als een bedrijfswoning. Een wijziging van de bestemming van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning heeft geen gevolgen voor bestaande en toekomstige uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.

  • d. aangetoond is door een onderzoek van een deskundig dat ter plaatse van de plattelandswoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (geen onevenredige milieuhinder), in ieder geval met betrekking tot geurhinder, geluidhinder en luchtkwaliteit (fijn stof);

In hoofdstuk 5 is uitvoerig ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Er blijken geen beperkende factoren te zijn die de wijziging van de bestemming van de bedrijfswoning naar een plattelandswoning onmogelijk maken.

  • e. de plattelandswoning behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels;

Het onderhavige wijzigingsplan behoudt de bestemming 'Agrarisch - verbreed' met de bijbehorende bouw- en gebruiksregels. De bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Agrarisch - verbreed' uit het bestemmingsplan "Agrarisch gebied Buitenvaart", het moederplan, zijn zoveel mogelijk intact gelaten.

  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid en dus realisering van een plattelandswoning is er geen recht meer op het bouwen van een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel;

Aan voorwaarde f wordt voldaan in onderhavig wijzigingsplan.

  • g. de vertegenwoordiger van het agrarisch bedrijf en van de plattelandswoning stemmen vooraf schriftelijk in met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;

De nieuwe eigenaar van het agrarisch bedrijf (bewoner van de bedrijfswoning J. Huydecoperweg 24) heeft schriftelijk ingestemd met de bestemmingsplanwijziging. Tevens hebben initiatiefnemers schriftelijk ingestemd met de wijziging.

  • h. het bepaalde in artikel 3 onverkort van toepassing is op een plattelandswoning.

Aan voorwaarde h wordt voldaan in onderhavig wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In het onderhavige wijzigingsplan wordt geen (nieuwe) bouwmogelijkheid toegekend, er is geen sprake van een bouwplan in de zin van de Wro. Hiertoe is de gemeente niet verplicht om een anterieure overeenkomst te sluiten met de initiatiefnemers of een exploitatieplan vast te stellen. De kosten voor het wijzigen van de bestemming en in procedure brengen van het wijzigingsplan komen voor de rekening van de initiatiefnemers. Tevens is een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemers. Voor de gemeente zijn er derhalve geen financiële consequenties verbonden aan dit plan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van het ontwerpwijzigingsplan een zienswijze in te dienen. Het ontwerpwijzigingsplan zal zes weken ter inzage liggen conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Na de vaststelling van het wijzigingsplan door het college zal het bestemmingsplan opnieuw zes weken ter inzage worden gelegd voor de beroepstermijn. Een belanghebbende die op het ontwerpwijzigingsplan een zienswijze naar voren heeft gebracht, kan tegen het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan beroep instellen.