direct naar inhoud van Artikel 12 Leiding-Leidingstrook
Plan: Poldervlak 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3E02-vg01

Artikel 12 Leiding-Leidingstrook

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding-Leidingstrook aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het hebben en instandhouden van leiding(en) met de daarbij behorende bouwwerken.

12.2 Bouwregels
  • a. Op de als Leiding bestemde gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de doeleinden genoemd in lid 12.1 gebouwen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2.50 m, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 3.00 m.
  • b. Bouwwerken ten behoeve van de basisbestemming op deze gronden zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover de belangen van de leiding(en) hierdoor niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Alvorens omtrent het verlenen van een bouwvergunning ten behoeve van de basisbestemming te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende andere werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverharding;
    • 2. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
    • 4. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

Toelaatbaarheid

  • b. De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 12.3 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.

Uitzonderingen

  • c. Het in lid 12.3 onder a. van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor:
    • 1. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de bestemming;
    • 2. werken en werkzaamheden, die uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

Advies

  • d. Het bevoegd gezag verleent uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 12.3 onder a. na schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder inzake het effect van de werken en werkzaamheden op het doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.