direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hollandsekant
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.1) moet de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststellen. De geldigheidsduur van bestemmingsplannen bedraagt 10 jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling. Vanaf 1 juli 2013 kunnen gemeenten geen leges meer invorderen voor omgevingsvergunningen die verleend worden in gebieden waar de bestemmingsplannen ouder zijn dan 10 jaar. Het vigerende bestemmingsplan in het plangebied is in 1999 vastgesteld. Met het nieuwe bestemmingsplan voor bedrijventerrein Hollandsekant wordt voldaan aan de actualisatieplicht uit de Wet ruimtelijke ordening.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van Almere-Stad en wordt begrensd door:

  • de Hollandsedreef;
  • de 'Flevospoorlijn' en
  • de Hogering (S101).

Ten noorden van het bedrijventerrein en de Hollandsedreef liggen de woningen in de Muziekwijk en ten zuiden van de spoorlijn en het bedrijventerrein liggen de woningen in de Literatuurwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0001.png"

Ligging plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Hollandsekant-2U'. Dit betstemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad in zijn vergadering van 30 september 1999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Flevoland op 6 december 1999.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0002.png"

Luchtfoto bedrijventerrein Hollandsekant met daarop ingetekend de plangrens

Het bedrijventerrein

Het bedrijventerrein Hollandsekant is een regulier bedrijventerrein, dat ontwikkeld is als vestigingslocatie voor logistieke bedrijven. Het terrein kent derhalve vrij grote kavels. De omvang bedraagt ca. 38,6 ha. bruto, waarvan 28,6 ha netto uitgeefbaar is als bedrijventerrein. Het gebied is geheel uitgegeven. Het vormt in grote lijnen een eenheid, zonder specifiek te onderscheiden deelgebieden. Hollandsekant functioneert als een kwalitatief goede en vitale bedrijfslocatie. In 2010 waren er 31 bedrijven gevestigd met 824 arbeidsplaatsen; in 2014 waren er 44 bedrijven met 655 arbeidsplaatsen. Op het terrein staan soms panden leeg die weer worden ingevuld door nieuwe gebruikers. Er zijn in hoofdzaak logistieke bedrijven gevestigd (groothandel, transport, distributie) en enige niet-logistieke bedrijven. Het algemene logistieke beeld wordt hierdoor echter niet vertroebeld; het profiel van het terrein draagt een logistiek stempel.

Hollandsekant is een bedrijfsterrein voor bedrijven t/m milieucategorie 3.2 (niet-milieu hinderlijke producten), waar wonen niet is toegestaan. Er zijn dan ook geen bedrijfswoningen op het terrein. De kantoorhoudendheid, gelieerd aan het bedrijfsgedeelte bedraagt in het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Hollandsekant 2U (1999) via vrijsteling maximaal 50% (geen zelfstandige kantoren). Ook bij de bedrijven behorende showrooms en brandstofpompen voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik zijn toegestaan, evenals de vestiging van een (of meer) garagebedrijven en een autowasplaats, beide ten behoeve van vrachtwagens. Tevens is toegestaan het be- en verwerken van goederen, de zogenaamde Value Added Logistics, als onderdeel van het logistieke proces. Er zijn geen zoekzones voor functiemenging zoals bedoeld in de Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV).

De bouwhoogte bedraagt maximaal 20 meter; uitzondering hierop zijn de kavels langs de Hollandsedreef, tussen de Wormerweg en de Beemsterweg. Hier is met het oog op de aangrenzende woonbebouwing van Muziekwijk-West een lagere bebouwingshoogte opgenomen (maximaal 15 meter). Hollandsekant is wat betreft welstand in principe welstandsvrij (Welstandsbeleid 2015) met uitzondering van reclame op gebouwen en reclame in de openbare ruimte. Wel geldt er de welstand met betrekking tot (her)ontwikkelingsprojecten langs de hoofdinfrastructuur, Hogering, Hollandsedreef en Spoorlijn. Voor deze (her)ontwikkelingsprojecten, dat wil zeggen (her)ontwikkelingsprojecten op de eerste bouwkavel liggend aan de hoofdinfrastructuur, waarbij de bebouwing een verticaal geprojecteerd oppervlak heeft van minimaal 1.000 m2 of een bouwhoogte van minimaal 20 meter gelden aanvullende criteria en een verplichte welstandstoets (zie hoofdstuk 4 en bijlage 1 Beleidskader onder 3.1). Voor de opslag van goederen geldt dat deze niet is toegestaan op onbebouwd terrein voor zover dat is gelegen voor de naar de weg(en) gekeerde gevels van de bedrijfsbebouwing. Door het zoveel mogelijk aan het gezicht onttrekken van deze opslag wordt voorkomen dat vanaf de openbare weg een rommelig beeld van het terrein ontstaat.

Verkeer en parkeren

Hollandsekant is vanwege de ligging aan Hogering en Hollandse dreef en op 2 km. afstand van de Rijksweg A6 goed bereikbaar voor auto en vrachtverkeer. Het terrein heeft een dubbele ontsluiting met een voldoende breed profiel geschikt voor vrachtverkeer. Intern wordt het terrein ontsloten via de Wormerweg, de Beemsterweg en de Purmerweg. Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Wat betreft langzaam verkeer is het terrein goed bereikbaar via twee vrij liggende fietspaden die het gebied verbinden met de omliggende gebieden Muziekwijk, Binderij, Literatuurwijk en overig Almere. Voor openbaar vervoer ligt er op ca. 300 m. afstand een bushalte in Literatuurwijk en op ca. 600 m. afstand het treinstation Muziekwijk.

In de groenstrook tussen bedrijventerrein en spoorlijn is een reservering opgenomen voor de mogelijke toekomstige spoorverbinding naar Pampus/Amsterdam via het IJmeer.

In april 2015 is vergunning verleend voor een nieuwe Railinzetplaats (RIP) langs het spoor met een toegangsweg die aansluit op de Purmerweg. De RIP zelf, evenals een deel van de toegangsweg, komt buiten het plangebied Hollandsekant te liggen, binnen het plangebied Flevolijn.

Groen, blauw en natuur

Het bedrijventerrein wordt omsloten door groen langs de Hogering, de Hollandse dreef en langs de spoorlijn. Het talud van de spoorlijn is beplant met struiken en bomen en vormt een verbinding tussen verschillende groengebieden in de omgeving. In de zuidwesthoek van het terrein is een loofbosje gelegen (3,5 ha.). Ook de oevers van de gracht die door het gebied loopt, vormen een doorlopende groen verbinding. De gracht, die van de Muziekwijk naar de Literatuurwijk loopt, heeft een functie voor de waterhuishouding en de waterberging alsook een ecologische, landschappelijke en recreatieve functie.

Kabels en leidingen

In de groenstrook aan de zijde van de Hogering ligt een leidingenstraat met een breedte van ca. 25 meter, met daarin een groot aantal leidingen gebundeld, (onder meer) een gastransportleiding (hoofdleiding 13”), een 150kV elektriciteitsleiding, water, riool, telefonie en stadsverwarming.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Voor de middellange termijn zijn geen wezenlijke veranderingen te verwachten. De niet-logistieke bedrijvigheid heeft zich geruisloos weten in te passen. Op het terrein zijn geen gronden meer uitgeefbaar en er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het nieuwe bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, met voldoende globaliteit en flexibiliteit. Verder wordt het in de afgelopen periode vastgestelde beleid doorgevoerd in dit bestemmingsplan. Het gaat daarbij om het volgende.

Vanwege flexibiliteit wordt in het nieuwe bestemmingsplan ruimte geboden voor niet-logistieke bedrijven conform bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten en tot maximaal milieucategorie 3.2. In lijn daarmee wordt ook conform de Detailhandelsvisie 2014 de vestiging van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit alleen bij productiebedrijven mogelijk, waarbij de ondergeschikte detailhandel gelieerd moet zijn aan de hoofdactiviteit van het bedrijf.

In de Detailhandelsvisie 2014 is ook opgenomen dat het PDV-vestigingsbeleid (PDV: Perifere Detailhandel Vestigingen) niet van toepassing is voor de bedrijfscategorieën auto's, boten en caravans (abc). Deze abc-bedrijven kunnen zich vestigen op bedrijventerreinen die daarvoor geschikt zijn bijv. wat betreft bereikbaarheid en goede ruimtelijke inpassing. Volgens de detailhandelsvisie komen hiervoor alleen binnenstedelijke en (modern) gemengde bedrijventerreinen in aanmerking. Vestiging van abc-bedrijven op Hollandsekant is in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid.

In de Nota Afhaalpunten en Kringloopwinkels staat dat zich op Hollandsekant geen kringloopwinkels kunnen vestigen, maar omdat in het nieuwe bestemmingsplan een verruimming wordt doorgevoerd naar meer dan alleen logistiek, wordt nu ook een kringloopwinkel mogelijk gemaakt, zij het met een afwijkingsbevoegdheid. Afhaalpunten zijn ook mogelijk, maar voor Hollandsekant is wenselijk de locatie te kunnen toetsen aan de voorwaarden uit het beleid (ontsluiting, parkeren). Ook hiervoor geldt dus de afwijkingsprocedure.

Conform de GVV wordt de kantoorhoudendheid opgetrokken van 30 % naar 50 %.

Wat betreft de reservering IJmeerlijn worden de wijzigingsbevoegdheden uit het vigerende plan niet overgenomen in dit nieuwe plan. Dit wordt niet nodig geacht nu de geprojecteerde route alleen door de bestemming 'Groen' loopt, waar geen ontwikkelingen gewenst zijn en dus ook niet mogelijk worden gemaakt. Volstaan is met een aanduiding 'zonder gebouwen' voor de betreffende zone. Aldus zijn ook geen nieuwe nutsgebouwen toegestaan in deze strook.

De (geplande) toegangsweg binnen het plangebied Hollandsekant naar de nieuwe Railinzetplaats (RIP), waarvoor in april 2015 een omgevingsvergunning is verleend, opgenomen met de bestemming 'Groen' in het huidige plan, heeft nu de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gekregen.

Nieuw vestigingsbeleid

Het college van B&W heeft medio 2016 ingestemd met een ontwerp voor een nieuwe vestigingsvisie voor economische activiteiten, de Gemeentelijke Visie Werklocaties (GVW), met daarin een nieuwe Horecavisie. De GVW heeft ter inzage gelegen tot 13 juni jl. Vaststelling in de raad wordt begin 2017 voorzien.

Het nieuwe beleid heeft betrekking op de vestiging van economische activiteiten in Almere. Het is een actualisatie van de huidige Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010) en de Horecanota (2000).

Met de GVW als nieuw beleidskader wil de gemeente aangeven waar in Almere ruimte is voor welke economische activiteiten en welke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Optimale flexibiliteit en functiemenging passen hierbij. Niet alle economische activiteiten kunnen overal in Almere. Dit beleidskader geeft helderheid over ruimtelijke randvoorwaarden en inpassingseisen voor de economische activiteiten. Zo biedt het binnenstedelijk werkmilieu ruimte voor het verkleuren van de locatie naar diverse activiteiten. Het beleidskader vormt straks de basis voor bestemmingsplannen en voor omgevingsvergunningen bij afwijkingen van bestemmingsplannen.

Het nieuwe beleid biedt met name een verruiming voor de vestiging van voorzieningen op reguliere bedrijventerreinen, voor wonen aan de rand van binnenstedelijke bedrijventerreinen en voor maatwerk voor kavels of panden van vertrekkende bedrijven zonder nieuwe eigenaars/gebruikers. Deze verruiming kan niet zonder meer bij recht worden toegestaan in bestemmingsplannen. Vaak moet per locatie en per verruiming een nadere planologische, verkeerskundige of milieu-technische afweging gemaakt worden, of moeten maatregelen worden genomen voordat de verruiming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Vooraf is niet in te schatten wat de wensen vanuit de markt zijn en welke initiatieven zich zullen aandienen op welke locaties. Daarom is het niet effectief om nu in het bestemmingsplan alle mogelijkheden af te wegen of te regelen via binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, mede vanwege de benodigde onderzoeken. Veel effectiever is het dan om volgend te zijn op initiatieven uit de markt en op basis van een goede ruimtelijke ordening te bezien of vestiging ter plaatse mogelijk en wenselijk is.

Op de reguliere bedrijventerreinen, zoals in voorliggend plangebied, zullen meer voorzieningen en horecavestigingen wellicht mogelijk zijn, onder voorwaarden van goede ruimtelijke ordening.

Omgevingsvergunning

In het kader van een aanvraag omgevingsvergunning zal, nadat het nieuwe beleid is vastgesteld, moeten worden getoetst aan de voorwaarden zoals hierboven omschreven. Het gaat dan vooral om verkeer, parkeren, milieuaspecten, als ook de belangen van omliggende bedrijven en nabij gelegen woningen.

Aanpassing van het bestemmingsplan is op dit moment (najaar 2016) niet nodig en in dit stadium van de procedure (vaststelling) ook niet gewenst. Zo gauw de GVW (en daarmee de horecavisie) door de raad is vastgesteld en gepubliceerd, vindt toetsing plaats aan de hand van het dan geldende beleid. Kortom, mits voldaan wordt aan de (milieutechnische) randvoorwaarden en een aanvraag voldoet aan het principe van goede ruimtelijke ordening, kan een omgevingsvergunning worden verkregen voor vestiging van voorzieningen of horeca op de betreffende locatie.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd.

Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming.

Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

3.2.1 Bedrijf

In voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden in hoofdzaak aangewezen met een algemene bedrijfsbestemming (de bestemming Bedrijf) Dit is een globale bedrijfsbestemming om het uitgangspunt van de flexibele inrichting van het terrein mogelijk te maken. De globale opzet van het voorgaande bestemmingsplan wordt hiermee voortgezet. De grote bestemmings- en bouwvlakken worden slechts doorsneden door de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein. Overigens is het terrein reeds in zijn geheel uitgegeven, maar wijziging van perceelgrenzen en bebouwing is mogelijk. Per perceel geldt een maximum bebouwingspercentage van 70% en een maximale bouwhoogte, variërend van 15 tot 20 meter.

Volgens het oude bestemmingsplan was Hollandsekant voornamelijk bedoeld voor logistieke bedrijven. In het voorliggende plan worden de teugels meer losgelaten ten gunste van meer gemengde en productiegerichte bedrijvigheid. Dit is/wordt ook gedaan voor terreinen als Stichtsekant Noord en Sallandsekant. Het verschil met die terreinen is echter dat daar nog gronden zijn uit te geven en dus de behoefte aan verruiming van branches daar meer urgent is. Voor Hollandsekant is ervoor gekozen de verruiming voor bepaalde categorieën (ABC, kringloopwinkels en afhaalpunten) mogelijk te maken middels een afwijkingsregel.

VNG Bedrijvenlijst

In het eerste lid van de regels behorende bij de bestemming Bedrijf (artikel 3.1 van de regels) wordt verwezen naar bedrijfsactiviteiten die in de bijlage van de regels in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd. In Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij deze plantoelichting wordt uitleg gegeven over deze bedrijvenlijst. De lijst zelf is opgenomen in Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten VNG 2009 bij de regels. In paragraaf 5.6 Bedrijven en milieuzonering is een afweging gemaakt voor de toelaatbare bedrijfsactiviteiten in het plangebied.

Kantoorhoudendheid

Net als in het voorgaande bestemmingsplan, maar nu bij recht, is bij bedrijven een kantoorhoudendheid van 50% toegestaan. Dit houdt in dat per bedrijf ten hoogste 50% van het bedrijfsvloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van bij het bedrijf behorende, niet zelfstandige, kantooractiviteiten. De maximale oppervlaktes in vierkante meters zijn echter losgelaten.

Productiebedrijven, detailhandel, E-commerce, Webwinkels, afhaalpunten

Het voorgaande bestemmingsplan stond slechts detailhandel in vrachtwagens toe, omdat het puur om een logistiek bedrijventerrein ging. Het nieuwe plan biedt verruiming door ook productiebedrijven toe te staan middels een globalere bestemmingsomschrijving.

Overeenkomstig de Detailhandelsvisie 2014 is detailhandel als ondergeschikte bedrijfsactiviteit alleen toegestaan bij productiebedrijven, tot maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak van de vestiging met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlak.

Detailhandels in abc-goederen, kringloopwinkels en afhaalpunten zijn met een omgevingsvergunning na afwijking toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en voldoende ruimte voor laden en lossen. Ook dit is een verruiming t.o.v. het voorgaande bestemmingsplan.

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op heel Hollandsekant toegestaan als bedrijfsactiviteit. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of een showroom is daarentegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied.

Parkeren

In de regels is de verplichting voorgeschreven dat het gebruik overeenkomstig de bestemming is toegestaan, mits op eigen terrein is voorzien is in voldoende parkeergelegenheid voor zowel eigen medewerkers als bezoekers. Op basis van het personeelsbestand en bezoekersaantallen dient te worden aangetoond dat men in 'voldoende parkeergelegenheid' voorziet op eigen terrein.

De parkeernormen in de lijst opgenomen in Bijlage 2, zijn gebaseerd op de parkeerkengetallen volgens de uitgave 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV) uit 2012 van het CROW te Ede (tel. 0318 - 69 53 15). Voor de typen “bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief” en “bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief” is er voor gekozen om de onderkant van de bandbreedte van de kengetallen aan te houden. Hiervoor is gekozen om meer diversiteit in de te ontwikkelen/vestigen bedrijven mogelijk te maken.

Er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het geval er redenen zijn van de gegeven parkeernorm af te wijken, en voor functies die niet voorkomen op de Lijst van parkeernormen. Parkeernormen voor functies die niet in de tabel staan, dienen in overleg met de verkeerskundige van de gemeente bepaald te worden op basis van kengetallen CROW (ASVV 2012).

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze lijst te wijzigen indien daartoe aanleiding is.

3.2.2 Groen

Het structurele groen in het gebied heeft ter waarborging van het behoud van het groen de bestemming Groen gekregen. Binnen deze bestemming zijn groen, water, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen e.d. toegestaan. Ter waarborging van het behoud van het groen zijn er geen verhardingen voor parkeervoorzieningen toegestaan binnen deze bestemming.

De aanduiding 'zonder gebouwen' is opgenomen in verband met de reservering voor de (eventuele) toekomstige IJmeerlijn. Nieuwe bebouwing (binnen deze bestemming overigens alleen nutsgebouwen) is hiermee uitgesloten.

3.2.3 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de hoofdontsluitingswegen. Deze bestemming ligt dan ook op het deel van de Hollandsedreef welke binnen het plangebied ligt. (De Hogering ligt net buiten het plangebied.

3.2.4 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt voor de overige wegen (niet zijnde busbaan of hoofdontsluitingsweg) en het overige openbaar (verbijfs)gebied (niet zijnde structureel groen of water). Het is een flexibele bestemming waarbinnen zowel de wegen, als voet- en fietspaden, groen- en parkeervoorzieningen mogelijk zijn. Hierbij wordt wel opgemerkt dat het uitgangspunt geldt dat parkeren op eigen terrein wordt opgelost (zie hiervoor de bestemming Bedrijf).

3.2.5 Water

Deze bestemming geldt voor de Wetering. De wetering die onder meer door de Muziekwijk en de Literatuurwijk loopt, doorsnijdt ook het plangebied Hollandskant. De gracht heeft zowel een ecologische en recreatieve functie als een functie voor de waterhuishouding en waterberging.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Leiding - Leidingenstrook

Ter bescherming van de aardgastransportleiding en andere transportleidingen in de leidingstrook in het plangebied (zie hoofdstuk 5.7 Kabels en leidingen) is een dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor ondergrondse leidingen, o.a. voor het transport van gas, met de daarbij behorende belemmeringenstrook. De leidingstrook is ca. 25 meter breed en moet obstakelvrij blijven.

Om de transportleidingen te beschermen tegen graafschade en het beheer van de leiding veilig te stellen, zijn ter plaatse van de dubbelbestemming alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van de leidingen en tot een maximale bouwhoogte van 3 meter. Bouwwerken ten behoeve van de andere bestemmingen kunnen alleen worden gerealiseerd indien de veiligheid van de betrokken leidingen niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten i.v.m. de aanwezigheid van een hogedruk gasleiding.

Ook voor aanleg- en graafwerkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de transportleidingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' uit het plan verwijderen, indien de leidingen ter plaatse zijn verwijderd.

3.3.2 Gebiedsaanduiding - veiligheidszone 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

Het PAG heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

3.3.3 Waarde - Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudenswaardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt.

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

3.3.4 Waarde - Archeologie 5

Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten, en een 10 meter brede zone rondom de kern die wordt aangeduid als buffer, die op grond van onderzoek elders verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de vindplaatskern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats (kern en buffer) geldt de bestemming Waarde-Archeologie 5.

Roering van de bodem van de buffer is in principe en onder voorwaarden mogelijk, met dien verstande dat dit sowieso geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern van de vindplaats. Aan deze bestemming (Waarde-Archeologie 5) is een bouwverbod gekoppeld met ontheffingsmogelijkheden.

De ontheffingsmogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken, op voorwaarde dat de archeologische waarden die in de daarnaast gelegen kern van de vindplaats zijn gelegen niet aangetast worden, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ veilig gesteld zijn (in een archeologisch depot of een museum).

Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats.

Voor het geval vindplaats wordt aangetroffen en wijziging van de de bestemming naar Waarde Archeologie 5 aan de orde is, is de tekst van deze betsemming opgenomen in Bijlage 3 Waarde - Archeologie 5

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel ... zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel ... is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 10 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 11.1 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Overschrijding grenzen

In artikel 11.2 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

 

Afwijkingsregels

In artikel 13 zijn drie afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Wijzigingsregels

In artikel 14 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgmeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 15 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel ..... is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel .... is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In tabel 4.1 staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In Bijlage 1 Beleidskader worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in tabel 4.1 opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Excellent vestigingsklimaat in de stedelijke regio's;





Ladder voor duurzame verstedelijking  
Hollandsekant biedt ruimte aan (logistieke) bedrijvigheid. Het terrein is goed bereikbaar gelegen. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter met voldoende globaliteit en flexibiliteit.

Bij herziening van bestemmingsplan Hollandsekant is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)   Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.  
Nationaal Waterplan (2009)   Waterberging

Combinatie water en groen  
De waterafvoer en waterberging op Hollandsekant vindt plaats via de gracht die door het plangebied loopt. De gracht vormt tevens een ecologische verbinding.  
Monumentenwet (1988)   Beheer en behoud van archeologisch erfgoed   Op het terrein bevinden zich geen selectiegebieden en behoudenswaardige archeologische vindplaatsen.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Provinciaal bundelingsbeleid;

Locatiebeleid werklocaties.  
Hollandsekant valt binnen 'stedelijk gebied'(2015);
Hollandsekant: werkmilieu, regulier bedrijfsterrein.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Locatiebeleid   Hollandsekant is een bestaand regulier bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Op het terrein bevinden zich geen selectiegebieden en behoudenswaardige archeologische vindplaatsen.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021(2015)   Bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan. Er is een watertoets gedaan.  
Waterkader (2013)   Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.   Voor het bestemmingsplan is een watertoets gedaan.
 
Overig proviciaal beleid   Het overige beleid is wel beoordeeld maar is niet (direct) van (ruimtelijk) belang voor het bestemmingsplan.   Geen doorwerking voor het bedrijventerrein Hollandsekant.  
Gemeentelijk beleid  
Structuurplan Almere 2010 (2003)   Stedelijk milieu: Differentiatie in woon- en werkmilieus, ontwikkelen van bijzondere voorzieningen- en werkmilieus.
Bijdrage aan kwalitatieve werkgelegenheids-impuls en ruimte voor nieuwe en groeiende ondernemingen.  
Hollandsekant biedt ruimte aan bedrijven en werkgelegenheid. Door voldoende flexibiliteit in het bestemmingsplan wordt bijgedragen aan het goed functioneren van het bedrijventerrein.  
Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010)   Ruimte bieden voor werkgelegenheid en bedrijven   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Concept Structuurvisie Almere 2.0.  
De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)   Gemeentelijk economisch beleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019.  
Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (2010)   Gemeentelijk beleid over de ruimtelijke vestiging van bedrijven.   Hollandsekant valt in de GVV onder de categorie 'werkmilieu', locatietype regulier bedrijfsterrein. Het terrein is ontwikkeld als logistiek terrein. Vanwege flexibiliteit is binnen de bedrijvenbestemming logistieke en gemengde bedrijvigheid mogelijk.  
Kader Facility points voor (snel)weggebruikers (2012)   In de nota worden drie concepten van 'facility points' beschreven en locaties aangewezen, waaronder Hollandsekant, voor een 'truck' concept, omdat een aanzet daartoe destijds op Hollandskant was gevestigd.   Omdat op Hollandsekant geen 'truck' concept meer is gevestigd, wordt deze in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Het parkeren van vrachtauto's op uitgegeven terrein is wel mogelijk.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Gemeentelijk detailhandelsbeleid waarin opgenomen de uitgangspunten voor de ruimtelijke detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen;
- Positie Centrum Almere Stad als hèt centrale (winkel)centrum van Almere;
- Ruimte bieden aan ondernemers;
- Beleid Perifere detailhandel (PDV), w.o. beleid voor bedrijfscategorieën auto, boten en caravans (ABC).
-E-commerce faciliteren  
Op Hollandsekant is detailhandel, w.o. perifere detailhandel niet toegestaan, met uitzondering van perifere detailhandel in de bedrijfscategorieën auto's, boten en caravans (ABC).
Verder is detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij productiebedrijven onder voorwaarden toegestaan, o.a. tot maximaal 20% van het aantal m2 bvo met een maximum van 100 m2.  
Horecanota Almere (2000)   Gemeentelijk horecabeleid   Horeca/restaurant opnemen als onderdeel van 'truck'-concept.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan onder de volgende voorwaarden op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart.
Voorwaarden:
voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren op eigen terrein;
goede ontsluiting: een directe en korte aansluiting op de hoofdinfrastructuur.  
Op Hollandsekant afhaalpunten toestaan (via afwijking).  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels toestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen.   Op Hollandsekant is vestiging van een kringloopwinkel via afwijking mogelijk bij verbreding van de bestemming 'bedrijf' met gemengde (productie)bedrijvigheid.  
Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid verkeer en vervoer   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Mobiliteitsplan Almere.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Gemeentelijk beleid locaties en uitgifte benzineverkooppunten   Op Hollandsekant is vestiging van een benzineverkooppunt niet mogelijk, tenzij het bij de bedrijven behorende brandstofpompen voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik betreft.  
Waterplan Almere (2005)   Gemeentelijk waterbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan Almere.  
Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016   Gemeentelijk waterhuishoudingsbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016.  
Kleur aan Groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven in het groenblauwe raamwerk van Almere   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met Kleur aan Groen.  
Welstandsnota Almere 2014 (2015)
 
Gemeentelijk welstandsbeleid   Hollandsekant is welstandsvrij met uitzondering van het onderwerp reclame en van – onder randvoorwaarden - (her)ontwikkelingsprojecten langs de hoofdinfrastructuur.  
Energie Werkt! (2015)   In 2022 streeft Almere energieneutraal te zijn(minder CO2 uitstoot). Dit leidt ook tot nieuwe economie: nieuwe technieken en innovatie. Primair gaat transitie door stimuleren van zonne-energie, duurzame warmteopwekking, koude-/ warmteopslag, nieuwe technieken en minder met windenergie.   Er worden niet direct bestemmingen in het plan opgenomen die deze maatregelen mogelijk maken. Daarvoor is in de meeste gevallen eerst nader onderzoek (soms ook een MER) nodig. Bovendien is niet in de nota aangegeven waar deze voorzieningen gerealiseerd zouden moeten en kunnen worden. Aanvragen worden via een aparte planologische procedure op hun eigen merites bekeken en indien mogelijk vergund.  
Kadernota Grondbeleid (2009)   Gemeentelijk grondbeleid   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kadernota Grondbeleid.  
Beleidsnota kleine bouw (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsnota kleine bouw.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Plaatsing van masten is mogelijk op werklocaties   Opnemen van mogelijkheid voor het plaatsen van masten en antennes.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen; vestiging van een seksbedrijf is onder extra randvoorwaarden mogelijk.   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Prostitutiebeleid Almere.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Vestiging van coffeeshop(s) aan de rand van een bedrijventerrein in Almere Stad is mogelijk, tenzij er geen controle mogelijk is en tenzij er al 2 coffeeshops in Almere Stad zijn gevestigd.  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)   Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied.
Van toepassing bij nieuwe ontwikkelingen.  
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nota Veiligheid gebouwde omgeving.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop kan plaatsvinden op bedrijventerreinen.   Opnemen van mogelijkheid voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk binnen de bestemming 'Bedrijf'.  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Aan de westzijde is een selectiegebied.  
Gemeentelijke archeologieverordening   Bescherming archeologische waardevolle terreinen en selectiegebieden overeenkomstig de verordening.   Deze verordening is van kracht voor Hollandsekant.  
     

Tabel 4.1 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer).

De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht.

De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor de volgende gevallen geldt een mer-beoordelingsplicht:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 250.000 bezoekers 100 ligplaatsen , een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (D 10);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2).

Bedrijventerrein Hollandsekant is geheel uitgegeven. Eventuele ontwikkelingen in de sfeer van uitbreiding of wijziging van bedrijfsactiviteiten binnen het bestemmingsplan blijven ver onder de drempelwaarden van een stedelijk ontwikkelingsproject. Gelet op de omvang van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan en het feit dat het plangebied niet in of nabij bijzondere gebieden ligt, kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Verkeer

Autoverkeer

Ontsluiting

Bedrijventerrein Hollandsekant ligt gesitueerd tussen Muziekwijk aan de noordzijde en Literatuurwijk aan de zuidzijde. Aan de westzijde ligt het terrein tegen de ontsluitingsweg Hogering aan en aan de zuidzijde tegen het spoor. Hollandsekant wordt op twee punten ontsloten via de Hollandsedreef die aansluit op de Hogering waarmee een directe verbinding met de A6 is. Er is geen directe verbinding tussen Hollandeskant en de zuidelijkgelegen Literatuurwijk.

Voor het gehele bedrijventerrein geldt een snelheidsregiem van 30 km/u en is als zodanig ingericht.

Parkeren

Voor de bedrijventerreinen Hollandsekant geldt dat het parkeren en laden en lossen op eigen terrein moet worden opgelost. Voor het merendeel van de bedrijven gaat dit ook goed. Door functieveranderingen van bedrijven kan er rondom de bedrijven een parkeerdruk in het openbare gebied ontstaan. In overleg met de gemeente kunnen ondernemers oplossingen in de openbare ruimte ontwerpen.

Openbaar vervoer

Binnen het bedrijventerrein zijn geen busvoorzieningen aanwezig. Echter in de noordelijk gelegen Muziekwijk ligt halte Count Basiestraat die voor het noordelijke deel van het bedrijventerrein binnen een straal van 400 meter ligt. De rest van het bedrijventerrein heeft dus een minder goede bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Treinstation Muziekwijk ligt op een kleine kilometer afstand van Hollandsekant. De bereikbaarheid van Hollandsekant is daarmee matig te noemen.


Fiets

Het bedrijventerrein wordt doorkruist door twee fietsroutes die daarmee de Literatuurwijk met de Muziekwijk verbinden. Eén fietsroute is een geheel vrijliggend fietspad, terwijl de andere binnen het bedrijventerrein gedeeltelijk samenvalt met de Purmerweg.

5.3 Geluid

In en om het plangebied van het bestemmingsplan Hollandsekant liggen wegen met zones die binnen het plangebied liggen. Dit zijn zones van de wegen Hogering, Hollandsedreef, Beemsterweg, Purmerweg en Wormerweg. Daarnaast ligt het plangebied binnen de zone van spoorlijn de Flevolijn.

In het bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ook zal de actualisatie van het bestemmingsplan niet leiden tot wijziging van verkeersstromen buiten het plangebied. Er is daarmee geen noodzaak tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek.

5.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is geregeld dat in sommige gevallen de toetsing aan de luchtkwaliteitseisen niet meer hoeft te geschieden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.

Er is in Almere geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en daarnaast draagt het project 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Kernboodschap

Transport van gevaarlijke stoffen over de Flevolijn, de Hogering en een ondergrondse aardgasleiding naast de Hogering, zijn de enige voor het plangebied relevante risicobronnen met ruimtelijke consequenties op gebied van externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden, er worden met dit bestemmingsplan geen kwetsbare of beperkt kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van het spoor, weg en buisleiding. Dit is in dit bestemmingsplan geborgd middels de feitelijke ligging van de bestemmingen direct naast deze risicobronnen. Het is niet nodig hiervoor aanduidingen op de plankaart op te nemen in combinatie met planregels.

Verantwoordingselementen groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De in onderstaande paragrafen, opgenomen informatie bevat de overwegingen, die hebben geleid tot de invulling van deze verantwoordingsplicht.

Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten, verantwoord het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans-groot-effect risico's). Door middel van de genoemde ruimtelijke maatregelen wordt in kwalitatieve zin het groepsrisico en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd.

De gemeente acht het te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau.

Incidenten op spoor, weg en met een buisleiding kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar. Dit mede gelet op de in het kader van het Tracébesluit getroffen calamiteitenvoorzieningen langs het spoor.

Tot slot:

Risico- en veiligheidsinformatie wordt gekenmerkt door onzekerheden; rekenpartijen en kwalitatieve beschouwingen geven geen resultaten die de werkelijkheid nauwkeurig zullen beschrijven.

Onderbouwing

Plaatsgebonden risico 

De beschouwde buisleiding en voor dit bestemmingsplan relevante wegvak van de Hogering (= niet Basisnetroute), hebben geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar.

Er liggen geen (geprojecteerde) kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de basisnetafstand van 1 of 6 m, gemeten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer.

De wettelijke basisbescherming wordt geboden.

Groepsrisico

Voor dit wegvak van de Hogering is volgens vuistregels geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Het groepsrisico van de buisleiding voor en na het planbesluit bedraagt ca. 0,003 maal de oriëntatiewaarde. De bepalende kilometer voor het groepsrisico ligt ten zuiden van het plangebied en verschuift iets naar het noorden door de voorgenomen planontwikkeling, maar blijft grotendeels ten zuiden van het plangebied liggen.

Het groepsrisico van de Flevolijn voor en na het planbesluit bedraagt ca. 0,06 maal de oriëntatiewaarde. De bepalende kilometer voor het groepsrisico en de locatie met het hoogste groepsrisico blijven ongeveer op dezelfde locatie ten oosten van het plangebied.

Verantwoording groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico van de buisleiding/Hogering/Flevolijn hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening buisleiding/weg/spoor

Er zijn voldoende mogelijkheden om het plangebied aan weerszijden van de buisleiding, de Hogering en de Flevolijn van meerdere zijden te bereiken en tevens voldoende mogelijkheden om het plangebied te ontvluchten. Er worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

De Brandweer Flevoland heeft in het kader van vooroverleg advies uitgebracht (zie paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid) over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het buis/weg/spoor;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het buis/weg/spoor een ramp voordoet.

Het advies luidt:

  • Gezien de conserverende aard is het niet opportuin nadere maatregelen te nemen om de omvang van een ramp te beperken.
  • Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burgers en bedrijven op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Het advies is dat de veiligheidsregio en gemeente vooraf de risicocommunicatie verzorgen.
  • Het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten.
  • Het plangebied is in zijn algemeenheid voldoende bereikbaar (Handreiking bereikbaarheid) en heeft voldoende bluswater (Handreiking bluswater). In het kader van de uitvoering van het Tracébesluit SAAL, krijgt de Flevolijn tevens nieuwe voorzieningen voor het bestrijden van trein incidenten.

De conclusie is, dat dit advies niet leidt tot extra ruimtelijke maatregelen in het kader van dit bestemmingsplan.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer, ligt binnen het plangebied. In dat gebied ligt de bestemmingen Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB), Groen (G) en Bedrijf (B). Binnen deze zone liggen een drietal feitelijk aanwezige bedrijfsgebouwen, zogenaamde (beperkt) kwetsbare objecten.

De motiveringsplicht in combinatie met extra bouwbesluit eisen, is niet van toepassing voor de feitelijk bestaande (beperkt) kwetsbare objecten en eventuele nog niet benutte gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemmingen (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbare objecten.

Behoudens stationsomgevingen, is tot nu toe ook geen behoefte aan nieuwe programma's binnen dit plasbrandaandachtsgebied. Dit is als het ware een 'bestendige gedragslijn', die tot nu toe is opgenomen in andere bestemmingsplannen langs de Flevolijn. Om dit ook in dit bestemmingsplan te borgen wordt een aanduiding op de plankaart ('Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2') opgenomen.

De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (nieuw-nieuw) is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrand-aandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 en paragraaf 2.4 van de bijbehorende regeling, voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zijn tegelijkertijd in werking getreden met de wijziging van de Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

Ruimtelijke maatregelen

De volgende ruimtelijke maatregelen worden in dit bestemmingsplan getroffen:

  • de basisnetafstand van 1 of 6 m, te meten uit het hart van de spoorbundel, ligt binnen de spoorbaanbreedte van ca. 13 m en daarmee binnen de plangrenzen van de Beheersverordening en buiten het onderhavige plangebied. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan (automatisch) aan de toe te passen basisnetafstand, conform artikel 3 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
  • een aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan in combinatie met de mogelijkheid om hiervan af te wijken met omgevingsvergunning, indien aan de daarvoor gelden motiverings-voorwaarden wordt voldaan.


Onderliggende documenten

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande onderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Hollandsekant, oktober 2015 (zie bijlage 2);
  • 2. Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N-533-20 Bestemmingsplan Hollandsekant, november 2015 (zie bijlage 3).

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering bestemmingsplan Hollandsekant oktober 2015

Algemeen

Bij bestemmingsplannen voor bestaande bedrijventerreinen en andere bestaande bedrijvenlocaties is milieuzonering, volgens vaste jurisprudentie noodzakelijk. Dit vanwege de mogelijke vestiging van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de uitbreiding van de activiteiten van gevestigde bedrijven en de benodigde afstemming hiervan met gevoelige functies in de omgeving van en/of op een bedrijventerrein. Hierbij dient de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (hierna publicatie) als hulpmiddel.

Voor een algemene toelichting op de toepassing van de publicatie zie bijlage 4. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van deze publicatie.

Uitgangspunten

  • 1. 'bedrijven' toestaan die volgens de gebruikelijke definities van bestemmingsplannen passen in de bestemming 'bedrijf' of 'bedrijventerrein'.
  • 2. geen milieugevoelige functies ((bedrijfs)woningen, KDV-en, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie etc.) toestaan;
  • 3. milieucategorieën: 1 t.m. 3.2 toestaan, conform het huidige bestemmingplan;
  • 4. gevestigde bedrijven die niet passen in de genoemde milieuzonering krijgen een specifieke aanduiding om te waarborgen dat de huidige bedrijfsactiviteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend;
  • 5. geen Wgh-inrichtingen ('grote lawaaimakers') toestaan;
  • 6. de vrije algemene uitsluiting van de opslag van milieuhinderlijke producten (= opslag van gevaarlijke stoffen, chemische afvalstoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in CPR 15-2 en 15-3) in het huidige bestemmingsplan wordt als volgt aangepast:
  • risicovolle bedrijven, d.w.z. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi,) in principe uitsluiten, maar toestaan met een wijzigingsbevoegdheid;
  • opslag van consumenten vuurwerk (tot 50 ton) kan hier worden toegestaan, conform Vuurwerkbeleid;
  • overige bedrijven met een afstand voor ''gevaar'' (= conform VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering, 2009), in de aan te passen Staat voor Bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegelaten mits passend binnen milieucategorie 3.2.

Uitgangspunt hierbij is dat bij vestiging van nieuwe bedrijven, de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar van deze bedrijven of de daarmee overeenkomende 'veiligheidsafstand' conform het Activiteitenbesluit milieubeheer, op de eigen kavel dient te worden opgelost. Dit ter voorkoming van beperkingen op aangrenzende percelen.

Verder dient bij Bevi-bedrijven het groepsrisico te worden bepaald en dient over de toename van het groepsrisico verantwoording te worden afgelegd en advies te worden gevraagd aan de Brandweer Flevoland over de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid, hulpverlening en zelfredzaamheid.

Omgevingstypen

In de omgeving van het bedrijventerrein liggen de volgende functies/omgevingstypen:

Naam   Functie & aard van de omgeving   Omgevingstype   Toelichting  
Literatuurwijk   Woonwijk   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingtype. De strook direct langs het spoor is verhoogd geluidbelast en dus een gemengd gebied  
Muziekwijk   Woonwijk   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingtype. De strook direct langs de Hollandsedreef is verhoogd geluidbelast en dus een gemengd gebied  
Bedrijvenstrook
J. bakerstraat  
Werklocatie   Gemengd gebied   Gemengde werklocatie met (bedrijfs)woningen.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0003.png"

De volgende richtafstanden dienen te worden aangehouden tot de in de vorige tabel bepaalde omgevingstypen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0004.png"

Uitwerking milieuzonering

Vanwege de hier toegelaten categorieën, maximaal 3.2, gelden dus maximale afstanden van respectievelijk 100 m en 50 m. De dichtstbijzijnde afstand van Hollandsekant tot de woningen van Muziekwijk (gemengd gebied) en Literatuurwijk (gemengd gebied) is meer dan 50 m, zodat vanuit de woningen geen inwaartse zonering van de bedrijven op Hollandsekant nodig is.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (zie bijlage 5), blijkt dat alle al gevestigde bedrijven binnen de toelaatbare milieucategorieën vallen. Het is dus niet noodzakelijk om een specifieke aanduiding of bestemming op de verbeelding op te nemen om te waarborgen dat deze bedrijfs-activiteiten blijvend kunnen worden uitgeoefend.

Afwijken van de gebruiksregels 

De toelaatbaarheid zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Standaard Staat van bedrijfsactiviteiten (hierna SvB) geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Vooral komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Standaard SvB is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbaarheid. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit toe worden gelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger (dus tot en met milieucategorie 4.2) dan de in het bestemmingsplan toegestane categorie.

Motivering Staat van Bedrijfsactiviteiten

De in dit bestemmingsplan opgenomen SvB is gebaseerd op Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 van de VNG-publicatie. Met het oog op de overzichtelijkheid en de maximaal toegestane milieucategorie 3.2, zijn de activiteiten uit milieucategorie 5.1 en hoger niet opgenomen.

Ten opzichte van Lijst 1 Activiteiten, zijn alle activiteiten weggelaten die niet passen op een bedrijventerrein of die rechtstreeks via de redactie van bestemmingsregeling toelaatbaar worden gesteld, bijvoorbeeld als nevenfunctie. Hier zijn de volgende activiteiten uit Lijst 1 Activiteiten van bijlage 1 geschrapt:

  • de meeste landbouw, jacht en bosbouwactiviteiten;
  • winning van delfstoffen;
  • horeca-activiteiten;
  • detailhandel;
  • overheidsdiensten, onderwijs, gezondheidszorg en welzijnszorg;
  • zakelijke dienstverlening.

Conclusie 

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de in de omgeving van het bedrijventerrein gelegen woningen, en worden de ''bedrijven'' op het terrein niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

 

5.7 Kabels en leidingen

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen, gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatieverbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteitaanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Evenwijdig aan de hoofdontsluitingswegen en busbanen ligt, zoals gebruikelijk in Almere, de hoofd-infrastructuurstructuur voor de nutsvoorzieningen.

Dit plangebied is aangesloten op stadsverwarming.

Leidingenstraat

Aan de westzijde van het plangebied, evenwijdig aan de Hogering loopt de leidingenstraat. De gemeentelijke leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende stadsdelen. Voor deze leidingenstraat is een strook van netto circa 23 meter breed nodig die vrij toegankelijk moet zijn voor onderhoudsverkeer van de netbeheerders.

5.8 Ecologie

5.8.1 Ecologische structuur

Groen

Hollandsekant is omsloten door de Hogering (S101) aan de westzijde, de Hollandse dreef aan de noordzijde en de Spoorbaan aan de Zuidoostzijde. De ecologische structuur van de Hollandse Kant wordt gedragen door de waterloop welke door het oostelijk deel van het plangebied loopt. De oevers van deze wetering, welke loopt van de Muziekwijk ten noorden, naar de Literatuurwijk ten zuiden van het plangebied, vormen een doorlopende groene verbinding. Verder is het talud van de spoorbaan met struiken en bomen beplant en ook deze vormt een verbinding tussen verschillende groengebieden in de omgeving. Het bestaande groen in de zuidwesthoek van het plangebied, een klein loofbosje (3,5 hectare), en verder enkele bomenrijen welke binnen het plangebied aanwezig zijn, behoren eveneens tot het bestaande groen en de ecologische structuur van het plangebied.

Boswet

Bij het kappen van bomen die vallen onder het regime van de Boswet dient een melding te worden gedaan en is sprake van een herplantplicht. Onder de Boswet vallen alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 20 bomen bestaan en die zich buiten de bebouwde kom inzake de Boswet bevinden. Een aantal boomsoorten valt niet onder de boswet, namelijk: linde, paardekastanje, Italiaanse populier en treurwilg. Ook éénrijige beplantingen van populier en wilg langs landbouwgronden vallen niet onder de Boswet, net als boomgaarden en kwekerijen van kerstbomen of van bosplantsoen en erfbeplanting.

Het plangebied ligt geheel binnen de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Boswet. Daarmee valt een eventuele voorgenomen houtvelling niet onder de werking van de Boswet en vormt deze dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Natuurnetwerk Nederland

Het gebied maakt geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Hoewel de naam van het netwerk in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van gebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007).Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Hoewel het plangebied niet binnen het NNN ligt, is direct ten westen van het plangebied een bos aanwezig dat wel binnen het NNN ligt, namelijk het zuidelijk deel van de Pampushout, een van de stadsbossen van Almere, zie navolgende figuur. Dit bos is onderhevig aan beheeringrepen zoals dunning en omvorming. Open ruimten, die ontstaan door het kappen, worden ingeplant met verschillende boomsoorten, zoals beuk, eik, haagbeuk, es, els en wilg. Hierdoor wordt het bos gezonder, gevarieerd en robuust. De populier zal echter een belangrijk onderdeel blijven van het stadsbos.

Een ecologische relatie van het plangebied met dit bos is echter nagenoeg afwezig door de aanwezigheid van de Hoge Ring tussen het plangebied en het bos. Daarmee zijn direct negatieve effecten van het bedrijventerrein op het NNN uitgesloten. Daarnaast moet worden onderzocht of er activiteiten worden ontplooid die door hun uitstralingseffect een negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS (externe werking). Gezien de aard van het bedrijventerrein en het feit dat geen nieuwe ontwikkelingen plaats zullen vinden, kan echter op voorhand worden uitgesloten dat deze de wezenlijke kenmerken en waarden zullen schaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0005.png"

Figuur : Plangebied ten opzichte van de EHS = groene arcering (Bron: Natuurbeheerplan provincie Flevoland).

Gebiedsbescherming – Ecologisch Masterplan Almere

In het Ecologische Masterplan 2006 ligt de visie van Almere op het gebied van ecologie vastgelegd. In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones. Deze zones, welke op kaart zijn aangegeven, bevinden zich niet binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

Natuurbeschermingswet 1998 - Natura 2000

Het gebied maakt geen onderdeel uit van het Natura 2000-netwerk. In de nabijheid liggen geen Natura 2000-gebieden. Ook gezien de aard van dit bestemmingsplan kan op voorhand een effect op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet).

De Nbwet heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld (Natura 2000-gebieden) en beschermde natuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden, moeten worden getoetst op hun effecten, zowel direct als indirect, op deze gebieden.

Het plangebied de Hollandse Kant maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Markermeer & IJmeer op ruim 2,5 kilometer afstand. Directe effecten zijn daarmee uitgesloten, binnen het plangebied komen geen soorten voor welke als instandhoudingsdoel voor dit gebied zijn aangewezen en ook biedt het geen geschikt foerageergebied. Wel kunnen ontwikkelingen in het plangebied een indirect effect hebben op de natuurwaarden in het Natura 2000-gebied (externe werking). Gezien de afstand van het plangebied tot het Markermeer & IJmeer en het feit dat geen nieuwe ontwikkelingen zullen plaatsvinden, zijn effecten op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied op voorhand uit te sluiten.

5.8.2 Soortbescherming

Flora- en faunawet

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR). Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen voor soortenbescherming geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (Ffwet). Deze wet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Ffwet behorende besluiten en regelingen.

De Ffwet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 2 van de Ffwet schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven.

In 2014 is het plangebied geïnventariseerd (als onderdeel van een veel groter gebied: Almere StadWest) op onder de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van een aantal beschermde soorten. Hieronder staan ze per soortgroep benoemd.

Vaatplanten

Er is een grote groeiplaats van wilde marjolein binnen het plangebied vastgesteld. Deze soort komt binnen Almere echter niet van nature voor, maar is afkomstig van zaaigoed en/of is ontstaan uit verwilderde tuinplanten.

Daarnaast is een kleine groeiplaats van rietorchis vastgesteld in het oostelijk deel van het zuidelijke bosgebied.

Vissen

In de watergangen in het plangebied zijn geen beschermde vissen aangetroffen.

Amfibieën 

Binnen het plangebied komen enkel licht beschermde soorten zoals bruine kikker en kleine watersalamander (Tabel 1 Ffwet) voor. De zwaarder beschermde rugstreeppad is niet aanwezig in het plangebied. De aanwezigheid van andere zwaarder beschermde soorten kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. De NDFF geeft voor het gebied tevens geen waarnemingen van zwaarder beschermde soorten.

Reptielen 

Binnen het plangebied zijn geen ringslangen aangetroffen. De aanwezigheid van andere zwaarder beschermde soorten kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Dit komt overeen met de data uit de NDFF.

Zoogdieren

Binnen het plangebied komen meerdere soorten algemene grondgebonden zoogdieren voor als konijn, egel, mol, (spits)muizen en vos. Allen zijn licht beschermde soorten (tabel 1).

Het gebied is in 2014 tevens geïnventariseerd op de aanwezigheid van foerageergebied en migratieroutes van vleermuizen (allen zwaar beschermd – tabel 3/Bijlage IV Habitatrichtlijn). Het plangebied blijkt door slechts twee vleermuissoorten te worden gebruikt. Het gebruik beperkt zich tot enkele exemplaren in het oostelijk deel van het bos in de zuidwesthoek van het plangebied. De ruige dwergvleermuis is hier foeragerend aangetroffen. Deze soort is in de omliggende gebieden redelijk algemeen voorkomend. Het spoor aan de zuidzijde en de bomenrij langs de Hollandse Dreef aan de noordzijde van het plangebied worden daarnaast als vliegroute door de soort gebruikt. Verder is een baltsend exemplaar van gewone dwergvleermuis aangetroffen. In de omliggende gebieden komt deze soort veel voor. Op basis van het lage aantal aangetroffen vleermuizen en het feit dat geen nieuwe ontwikkelingen zullen plaatsvinden, kan een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding worden uitgesloten.

Er zijn geen andere (zwaarder beschermde) zoogdiersoorten aangetroffen.

Vogels

Binnen het plangebied is een klein aantal nesten van huismus aangetroffen. De huismus maakt het gehele jaar door gebruik van deze nestlocatie als vaste rust- en verblijfplaats. Nesten van huismus zijn dan ook jaarrond beschermd.

Daarnaast komen algemene broedvogels voor binnen het plangebied. De belangrijkste structuren voor deze vogels zijn de watergang in het oostelijk deel van het plangebied (onder meer wilde eend en meerkoet), het bos in de zuidwesthoek, overige beplantingen zoals bomenrijen en de bebouwing zelf (soorten zoals houtduif, kauw, ekster, spreeuw en merel). Bij het verwijderen van groen, grondwerkzaamheden en de werkzaamheden aan watergangen moet rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels om verstoring van broedgevallen te voorkomen.

Nieuwe Wet natuurbescherming

Momenteel is de nieuwe Wet natuurbescherming in voorbereiding. In deze wet worden de bepalingen uit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgenomen. Daarnaast wordt zorg gedragen voor de totstandkoming en instandhouding van het Natuurnetwerk Nederland. Wanneer deze nieuwe wet van kracht wordt, is op dit moment nog niet duidelijk. De inmiddels bekend geworden conceptteksten geven echter geen aanleiding om een ander oordeel ten aanzien van de wettelijke en bestuurlijke kaders te vellen.

5.9 Waterparagraaf

Waterstructuur

Het watersysteem van Almere Stad is in de jaren zeventig ontworpen met 3% van het bruto stedelijk gebied als oppervlaktewater. Bij het ontwerp is uitgegaan van een verhardingspercentage van 50% en een toelaatbare peilstijging van 0.5 m met een herhalingstijd van 10 jaar (Rijksdienst IJsselmeerpolders, 1978).

In het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met een toename van de neerslag en een grotere intensiteit van regenbuien.

Het Bedrijventerreinen Hollandsekant ligt in het peilgebied ALM 3 NAP -5,50 m. De afwatering van Hollandsekant vindt plaats naar de door het plangebied lopende gracht. Deze gracht geeft direct verbinding met het totale watersysyteem van Almere Stad.

Vanuit de Leeghwaterplas wordt het water met een vijzelgemaal verder uitgeslagen op de peilgebied van de Hoge Vaart NAP -5,20 m.

Het watersysteem van Almere stad in zijn algemeenheid heeft op dit moment genoeg waterberging en is voldoende robuust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0006.jpg"

Plangebied Hollandsekant

Riolering

In het gebied is een gescheiden rioolsysteem. Het gescheiden stelsel bestaat uit twee buizenstelsels. Een stelsel (het DWA) voert het afvalwater via vrijverval-leidingen en rioolgemalen af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI op de Vaart) van waar geloosd wordt op de Lage Vaart.

Het andere stelsel voert neerslag plus drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater. Het komt via uitstroombakken van het regenwaterriool in het oppervlaktewater terecht.

Nieuwe ontwikkelingen

Het plangebied is omsloten door de Hoge Ring aan de wetzijde de Spoorlijn langs de zuidrand en de Hollandse Dreef langs de noordelijke rand van het plangebied.

Momenteel wordt de spoorlijn verbreed en zijn er plannen in ontwikkeling voor de aanpassing van de Hoge Ring in westelijk richting. Het is niet te verwachten dat deze aanpassingen van invloed zullen zijn op het plangebied. Op het terreinzelf zijn geen grootschalige toevoegingen van verharding oppervlak te verwachten.

5.10 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de
ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Mare Flevum' heette maar later de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Op het bedrijventerrein Hollandsekant zijn in het verleden een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld laat zien dat de bodem weinig verontreinigingen bevat. In de bovengrond zijn plaatselijk licht tot matig verhoogde gehalten aan zink, PAK, EOX en/of minerale olie vastgesteld. In de ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink, nikkel en/of minerale olie vastgesteld. In het grondwater zijn plaatselijk licht tot matig verhoogde gehalten aan arseen, chroom, zink, tolueen, xylenen, aromaten en chloorhoudende oplosmiddelen vastgesteld.

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit.

Vanwege de industriële activiteiten in het gebied en de aangetroffen verontreinigingen kan de bodemkwaliteitskaart van Almere niet zonder meer gebruikt worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond. Van grond die vrijkomt in dit gebied dient dan ook voor toepassing elders de kwaliteit bepaald te worden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater en kwel

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan.
Het gehele plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit Markermeerwater dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze dijkkwel wordt grotendeels opgevangen in het plassengebied en de kwelsloten tussen de bebouwde kom van Almere-stad en de Markermeerdijk. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren.
Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historie

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond.

Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Als gevolg van de zeespiegelstijging, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars.

Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

Rond het jaar nul was ter hoogte van het huidige Almere één groot meer ontstaan dat in de Romeinse tijd het Mare Flevum of Lacus Flevum werd genoemd. Hieruit vormde zich het latere Aelmere dat vanaf de 14e eeuw de Zuiderzee werd genoemd. De Zuiderzee vormde lange tijd het economisch hart van Nederland. In heel Flevoland zijn 450 scheepswrakken aangetroffen uit de Zuiderzeetijd. Momenteel zijn in Almere 26 locaties met scheepsresten bekend, waarvan 22 scheepswrakken. Hiervan liggen er nog 17 bewaard in de bodem. In Hollandsekant thans geen scheepswrakken bekend.

Cultuurhistorische waarden

Het gebied kent geen cultuurhistorische of landschappelijke elementen of patronen die worden gezien als basiskwaliteit.

Steden)bouwkundige waarden

Stads- en dorpsgezichten

In Hollandsekant zijn geen beschermde stads- of dorpsgezichten aanwezig.

Beschermde (gebouwde) monumenten

Almere kent geen beschermde gemeentelijke monumenten, noch provinciale monumenten. In Almere komen geen objecten of terreinen voor die vermeld staan op de UNESCO-werelderfgoedlijst.

Historisch-geografische waarden

In Hollandsekant zijn geen historisch-geografische waarden aanwezig. In het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn in het gebied geen historisch-geografische of aardkundige waarden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0007.png"

Fragment uit Archeologische Beleidskaart Almere (ABA).

Binnen de bestemmingsplangrenzen van Hollandsekant zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met “Waarde-Archeologie 1”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Binnen de bestemmingsplangrenzen is geen onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van archeologische waarden. Er liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen en er zijn geen scheepswrakken bekend.

In de Archeologieverordening 2016 worden regels gegeven die het bestuur hanteert in de omgang met bekende en verwachte archeologische waarden die zijn aangegeven op de ABA (zie paragraaf 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur).

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd om inzicht te krijgen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de Stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform artikel 53 lid 1 van de Monumentenwet 1988 gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere.

Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

 

5.12 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van hoge windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen.

LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO.

Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME Muiden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0008.jpg"
Figuur: Hoogteradialen luchtvaartverkeer

Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m (NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 15 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 15 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied geldt geen toetsingsvlak voor bouwwerken tot een hoogte van 51,56 meter.Voor het plangebied geldt echter wel een toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 meter, maar het bestemmingsplan maakt de bouw van grotere windturbines niet mogelijk.

5.13 Overig

Een aantal aspecten is niet van toepassing in het plangebied. Er spelen geen zaken op dit gebied. Het betreft de volgende aspecten:

  • trillingen
  • geurhinder
  • ammoniak en veehouderij
  • energie
  • windhinder
  • bezonning
  • uitzicht.

Daar wordt in deze toelichting dan ook niet verder op ingegaan.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan


Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.


Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de bouwvergunning. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.


Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.


Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie.

Het onderhavige bestemmingsplan is voornamelijk conserverend van aard. Wel zijn er enkele verruimingen van gebruiksmogelijkheden opgenomen. Dit leidt echter niet tot door de gemeente te maken kosten noch tot het indienen van een bouwaanvraag op grond waarvan kostenverhaal zou moeten dan wel kunnen plaatsvinden.

Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd waar het nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden betreft. Dientengevolge is het niet noodzakelijk een exploitatieplan gelijktijdig met het bestemmingsplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Consultatie belanghebbenden in startfase

Op 25 september 2015 heeft ter voorbereiding van dit bestemmingsplan een gesprek plaatsgevonden met enkele ondernemers op Hollandsekant (vertegenwoordigers van de bedrijven Koops Transport, Van Galen en Transmission Almere. Er is met deze bedrijven gesproken, omdat Hollandskant geen bedrijfskring van de VBA of een andere Ondernemersvereniging kent. Gevraagd werd aandachtspunten naar voren te brengen in relatie tot het nieuwe bestemmingsplan voor dit terrein.

Voornaamste kwestie die speelt is de verkeerveiligheid op Hollandsekant. Zo zou sprake zijn van roekeloos rijgedrag van met name arbeidsmigranten op het terrein, hetgeen al bijna tot ongelukken heeft geleid. Er is contact gezocht met de politie, maar deze treft vooralsnog geen preventieve maatregelen. In het bijzonder werd de kruising Beemsterweg met het fietspad genoemd. De markering/zichtbaarheid laat hier nogal te wensen over en dat brengt gevaarlijke situaties met zich mee. Verder verzoeken de ondernemers dat hier en daar vluchtheuvels worden gerealiseerd of andere maatregelen genomen worden om de veiligheid op de weg te verbeteren. Ook vindt men dat de politie meer handhavend moet optreden.

Met betrekking tot het bestemmingsplan werden geen wensen en aandachtspunten naar voren gebracht.

Vanuit de gemeente is wel aangegeven dat wordt voogesteld in het nieuwe bestemmingsplan ook ruimte te bieden voor de vestiging van niet-logistieke bedrijven (productiebedrijven, gemengde bedrijvigheid). De ondernemers staan hier niet afwijzend tegenover.

Vooroverleg

Onderdeel van de bestemmingsplanprocedure is het vooroverleg met de wettelijke overlegpartners ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept ontwerp bestemmingsplan Hollandsekant is in de periode van 12 april t/m 11 mei 2016 voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro toegestuurd aan de volgende instanties:

Brandweer Flevoland;

Provincie Flevoland;

Kamer van Koophandel;

Prorail

KPN;

Liander;

Gasunie;

Tennet;

Ministerie van Infrastructuur en Milieu;

Ministerie van Economische zaken;

Vereniging Bedrijfskring Almere;

Waterschap Zuiderzeeland;

Politie Flevoland.

Waterschap Zuiderzeeland, de Gasunie en Brandweer Flevoland hebben een reactie ingediend. Hieronder worden deze reacties kort samengevat en beantwoord (cursief). Van de overige instanties zijn geen reacties ontvangen.

Samenvatting reactie Waterschap Zuiderzeeland

Hoewel de relevante aspecten van de waterhuishouding over het algemeen goed zijn verwerkt op de verbeelding, in de toelichting en de regels van het plan, heeft het waterschap nog enkele op- en of aanmerkingen.

Beleidskaders

In de hoofdstukken met betrekking tot het beleid van het waterschap wordt verwezen naar het Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP2-I-).

Ten aanzien hiervan wijst het Waterschap er op dat de Algemene Vergadering van Waterschap Zuiderzeeland op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 "Het waterschap midden in de maatschappij" heeft vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) is de opvolger van WPB2+ en bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebieds-partners) uit gaat voeren.

In hoofdstuk 4 wordt nog het Waterkader uit 2009 genoemd. Inmiddels is een nieuw Waterkader voor ruimtelijke plannen in Flevoland vastgesteld.

Het waterschap verzoekt de (inhoud van de) tekst hierop aan te passen.

Waterparagraaf

Onder 5.9 Waterparagraaf van de toelichting van voorliggend bestemmingsplan ontbreekt een volledige beschrijving dan wel weergave van het watersysteem binnen het plangebied.

Hoewel het waterschap verwacht dat de waterhuishouding en de afvalwaterketen met voorliggend bestemmingsplan nagenoeg onveranderd blijft verzoeken wij u voor de volledigheid alsnog de inhoud van de waterparagraaf ter afstemming/advisering aan ons voor te leggen.

Antwoord gemeente

Beleidskaders: de tekst is aangepast.

Waterparagraaf: de beschrijving/weergave van het watersysteem is opgenomen in de toelichting in paragraaf 5.9 Waterparagraaf.

Samenvatting reactie Gasunie

Verbeelding

De Gasunie geeft aan de de exacte ligging van de gastransportleiding niet te kunnen controleren bij gebreke aan digitale gegevens. Gevraagd wordt om een contactpersoon door te geven aan wie de digitale gegevens gemaild kunen worden.

Gesteld wordt dat (beperkt kwetsbare) objecten worden toegestaan binnen de belemmeringenstrook. Namelijk ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding -zonder bebouwing'. Dit is niet toegestaan op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Verzocht wordt de bestemming zodanig te wijzigen dat er geen (beperkt kwetsbaar) object binnen deze strook wordt gerealiseerd.

Tevens wordt verzocht in overleg te treden met de tracébeheerder over de mogelijke consequenties van de voorgestelde ontwikkeling en de eventueel te treffen maatregelen.

Planregels

De Gasunie verzoekt een - meer adequaat - artikel 'Leiding-Gas' toe te voegen aan de planregels en daarin (met verwijzing naar een uitspraak van de Raad van State) ook een voorrangsbepaling op te nemen.

Voorts wordt verzocht de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4 (Groen) uit te breiden met bepalingen ter bescherming van de leidingen in de leidingenstrook en uit oogpunt van externe veiligheid.

Toelichting 

Volgens de Gasunie is in de toelichting geen aandacht besteed aan externe veiligheid, met verwijzing naar de in de Bevb neergelechte verplichting hiertoe. Verzocht wordt gebruik te maken van het rekenpakket 'CAROLA'.

Antwoord gemeente

Verbeelding

Wel degelijk zijn de digitale gegevens van de Gasunie gebruikt om de exacte ligging van de de gastransportleiding te bepalen. Op de digitale versie in PDF formaat is de ligging juist weergegeven. Het concept ontwerp is echter nog niet op ruimtelijke plannen geplaatst. Wij hebben overigens een contactpersoon doorgegeven om desgewenst de digitale leidinggegevens naar toe te mailen.

De de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding -zonder bebouwing' is opgenemen vanwege de lange termijn reservering voor de eventuele IJmeerlijn, die ter hoogte van het plangebied zou moeten gaan aftakken van de bestaande aan het plangebied grenzende Flevolijn. De eventuele aanleg is zeker niet voorzien binnen de planperiode en in de planregels is dan ook in het geheel niet voorzien in enige bouwmogelijkheden ter uitvoering of voorbereiding van de aanleg. Indien in de toekomst concreter zicht is op de de realisatie ervan, zal in het kader van nieuwe planvorming uiteraard rekening worden gehouden met de aanwezige gastransportleiding en andere leidingen in de leidingenstrook. 

Planregels

Het opgenomen artikel 'Leiding - leidingenstrook' is opgenomen omdat de strook meerdere transportleidngen omvat. De regels zijn afgestemd op het Bevb. Tevens is de exacte ligging van de gasleiding aangegeven. Het artikel is als adequaat te beschouwen voor een strook waarin meerdere leidingen liggen.

Het verzoek tot het opnemen van een voorrangsbepaling is terecht. De passage in de bestemmingsomschrijving onder 8.1 is daarom aangepast door het woordje 'tevens' te vervangen door 'primair'.

Terecht is gevraagd de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4 onder 4.5 aan te passen. Sterker nog, er is een tweede regel onder 4.5 opgenomen, waarin is bepaald dat de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voor (o.a.) gronden met de dubbelbestemming 'Leidigen - leidingenstrook'. Het is niet wenselijk en ook niet nodig gronden uit te geven binnen deze strook.

Toelichting

Wel degelijk is in de toelichting aandacht besteed aan externe veiligheidsaspecten van de aardgastransportleidingen. Desalnietemin is de redactie van de paragraaf 5.5 Externe veiligheid nog verbeterd. Mogelijk zijn bij het toezenden van het concept ontwerp via We-transfer de bijlagen onbedoeld niet meegekomen. De toelichting bevat namelijk zowel de bijlage Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Hollandsekant als de bijlage Kwantitatieve risicoanalyse buisleiding N-533-20 Bestemmingsplan Hollandsekant. In dat kader is als gebruikelijk het rekenpakket 'CAROLA' gehanteerd.

Samenvatting reactie Brandweer Flevoland

Risicobron

Aan de gehele zuidzijde van het plangebied ligt de Flevolijn wat tevens de voornaamste risicobron is. De westzijde grenst aan een hogedruk gasleiding en de Buitenring waar transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het plangebied is beperkte gasopslag.


Beperking van de omvang

Gezien de conserverende aard is het niet opportuin nadere maatregelen te nemen.

Zelfredzaamheid

Om bij een incident zelfredzaam te zijn moeten burgers en bedrijven op de hoogte zijn van risico's in hun omgeving en een idee hebben wat ze kunnen doen ten tijde van een incident. Veiligheidsregio en gemeente verzorgen vooraf de risicocommunicatie.

Bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgt de veiligheidsregio met de gemeenten de alarmering en crisiscommunicatie. Met diverse systemen zoals WAS-sirenes, omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoonnetwerken, NL Alert).

Het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten.

Bestrijdbaarheid

Het plangebied is in zijn algemeenheid voldoende bereikbaar (Handreiking bereikbaarheid) en heeft voldoende bluswater (Handreiking bluswater). In het kader van het Tracébesluit SAAL krijgt de Flevolijn tevens nieuwe voorzieningen voor het bestrijden van trein incidenten.

Antwoord gemeente

Het advies van van Brandweer Flevoland wordt voor kennisgeving aangenomen. Extra maatregelen in hetÏ kader van dit bestemmingsplan zijn niet nodig. 

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan is hoofdzakelijk een actualisatie van het voorgaande bestemmingsplan. Echt nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen. Er is hoofdzakelijk sprake van een functionele aanpassing, namelijk een verruiming binnen de toe te laten bedrijfstypen. Voorheen voornamelijk logistieke bedrijvigheid en nu tevens reguliere productiebedrijven, alles binnen dezelfde milieucategorie als in het voorgaande bestemmingsplan.

Bovendien is er in het voortraject reeds gesproken met de ondernemers (consultatie over de startnotitie en bespreking concept-ontwerp bestemmingsplan). Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Consultatie belanghebbenden, besluitvorming college en consultatie raad over (concept) ontwerp bestemmingsplan

Conform de op 1 juli 2015 vastgestelde “Procesbeschrijving bestemmingsplannen en beheersverordeningen” wordt het bestemmingsplan voor Hollandsekant aangemerkt als C-plan (i.c. een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein). Op grond van deze procesafspraken is het concept (ontwerp) bestemmingsplan met belanghebbenden besproken, alvorens het ontwerpplan is voorgelegd aan het college en de raad is geïnformeerd per raadsbrief over het ontwerp.

Om belanghebbenden de gelegenheid te bieden nader kennis te nemen van het concept ontwerp bestemmingsplan is op 20 juni 2016 een inloopbijeenkomst gehouden in het Van der Valk hotel op Veluwsekant, Veluwezoom 45. Van de zijde van plangebied Hollandsekant is één belangstellende op de bijeenkomst afgekomen. Er is geen kritiek op het (concept) ontwerp geuit.

Zienswijzen

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de Wro-procedure gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 18 augustus t/m 28 september 2016) ter visie is gelegd conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Ambtshalve wijzigingen

Er zijn geen ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan. Wel is in de plantoelichting (hoofdstuk 2) aandacht besteed aan de nieuwe gemeentelijke visie werklocaties (GVW) die naar verwachting in 2017 de huidige GVV zal vervangen.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is verplicht voor bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen, gebaseerd op een regionale behoefte, mogelijk moeten maken. Daarnaast kan de ladder een handig hulpmiddel zijn voor alle vragen waar een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van stedelijke ontwikkelingen aan de orde is of waar zorgvuldig ruimtegebruik nagestreefd wordt.

Hollandsekant biedt ruimte aan (logistieke) bedrijvigheid. Het terrein is goed bereikbaar gelegen en onder het regime van het voorgaande bestemmingplan al volledig ontwikkeld. Het actuele bestemmingsplan heeft een conserverend karakter met voldoende globaliteit en flexibiliteit.

In relatie tot de 'ladder' is Hollandsekant dan ook bestaand stedelijk gebied, waar geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Tracébesluit Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen

korte termijn Traject Weesp – Lelystad (2011)

Met het project OV SAAL wordt bijgedragen aan een goede bereikbaarheid van de regio. Dat is nodig omdat het steeds drukker wordt op het spoor. Eind 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik Beleidskader Randstad 2011genomen. Deze verbindt Lelystad en Zwolle rechtstreeks met Schiphol en Amsterdam. Hierdoor neemt het aantal treinreizigers in het gebied Schiphol – Amsterdam – Almere – Lelystad fors toe. Bovendien groeit Almere. Tussen 2010 en 2030 komen er 60.000 woningen bij. Ook de ontwikkeling van de Amsterdamse regio, de Zuidas, Schiphol en Lelystad zorgen voor groei. Daarom gaan er tussen Flevoland en Amsterdam meer treinen rijden. Dat kan alleen als het spoor wordt uitgebreid en aangepast. De realisatie van het project OV SAAL maatregelen korte termijn vindt plaats tussen 2011 en 2015.

Voor de korte termijn tot 2016 zijn de volgende voorzieningen opgenomen in het Tracébesluit Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn Traject Weesp-Lelystad (verder: tracébesluit):

  • het aanpassen van een wisselcomplex aan de westzijde van station Almere Centrum;
  • het verlengen van de perrons van station Almere Centrum;
  • het aanleggen van twee keersporen aan de oostzijde van station Almere Centrum;
  • het aanpassen van het wisselcomplex aan de westzijde van station Almere Oostvaarders;
  • het aanleggen van twee keersporen aan de oostzijde van station Almere Oostvaarders;
  • het nemen van maatregelen om kortere opvolgtijden tussen treinen mogelijk te maken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 oktober 2012 de (2) beroepen tegen het Tracébesluit ongegrond verklaard. Het tracébesluit is onherroepelijk.

Op 5 september 2013 heeft de raad van Almere de Beheersverordening Flevolijn vastgesteld. De grens van het bestemmingsplan is afgestemd met de grens van het tracébesluit (Beheerverordening Flevolijn). Verder wordt in dit bestemmingsplan rekening gehouden met de op termijn mogelijk te realiseren IJmeerlijn. In de betreffende strook met de bestemming 'Groen' zijn geen gebouwen toegestaan.

 

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan behandeld. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water.
Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2009-2015 (2009)

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet. Het Nationaal Waterplan is op 22 december 2009 in de Ministerraad vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering en zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken. Het beleid van de bovenstaande nota is doorvertaald naar het beleid van het waterschap, de waterbeheerder van het gebied.

Het bestemmingsplan voorziet in behoud van bestaande watergangen en is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.

Hollandsekant valt in het Omgevingsplan binnen de gebiedsaanduiding 'stedelijk gebied (tot 2015)'.

De provincie acht gemeenten verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Wel heeft de provincie locatiebeleid vastgesteld. Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Er is een indeling gemaakt in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën, namelijk centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen (kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid).

De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het bestemmingsplan Hollandsekant draagt bij aan de versterking van de economische structuur van Almere en is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Partiële herzieningen Omgevingsplan Flevoland (2008)

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan op 2 november 2006 is bepaald dat het onderdeel waterhuishouding van het plan in 2009 op twee onderwerpen nader uitgewerkt wordt in een partiële herziening. Het eerste onderwerp is waterkwaliteit, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). In deze partiële herziening worden de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw of kortweg WB21. Bij de vaststelling van het Omgevingsplan in 2009 was er nog onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de wateropgave en de wijze waarop deze in onze zich nog sterk ontwikkelende provincie kan worden opgelost. In deze partiële herziening zijn de aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de partiële herzieningen van het Omgevingsplan.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. De provincie geeft in deze beleidsregel aan welke typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Op grond van de beleidsregel kan Hollandsekant worden aangemerkt als een 'specifiek werkmilieu'.

Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven, kantoren of voorzieningen die qua schaal en functioneren (bijvoorbeeld milieuhinder, externe veiligheid, omvangrijke goederenstromen, autosnelweg ontsluiting) niet passen in centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus. Specifieke werkmilieus zijn goed bereikbaar per (vracht)auto en veroorzaken daarbij zo min mogelijk overlast voor de directe omgeving. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is daarom belangrijk. Het autoverkeer moet zo snel en veilig mogelijk op het hoofdwegennet kunnen komen.

Binnen de categorie specifiek werkmilieu valt Hollandsekant onder de reguliere bedrijventerreinen. Dit zijn specifieke locaties bedoeld voor de vestiging van bedrijven.

  • Ten aanzien van de kantorenomvang geldt dat maximaal 50% kantoorhoudendheid op vestigingsniveau is toegestaan.
  • Ten aanzien van de bereikbaarheid geldt:
    • 1. dat het parkeren op eigen terrein dan wel op gedeelde parkeerterreinen plaatsvindt, om te voorkomen dat het parkeren wordt afgewenteld op de omgeving;
    • 2. dat voor een adequate auto-ontsluiting er een goede verbinding met het hoofdwegennet is;
    • 3. dat er een goede fietsontsluiting is, die bij voorkeur de woongebieden en de werkgebieden rechtstreeks met elkaar verbindt.
  • Ten aanzien van de leefbaarheid geldt dat bedrijven toelaatbaar zijn die genoemd staan in de categorie 1, 2 en 3 van de VNG-bedrijvenstaat. Om onderscheid te maken met centrummilieus en gemengde woonwerkmilieus ligt bij bedrijfsvestiging de voorkeur op categorie 3.


Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied.


Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)

In deze beleidsregel hebben Gedeputeerde Staten aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten zoals die in het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn geformuleerd met betrekking tot de archeologie. In de Beleidsregel zijn criteria vastgesteld die GS hanteren bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat om de volgende criteria:

  • Archeologische waarden en verwachtingen moeten gelokaliseerd, gewaardeerd en begrensd zijn.
  • Archeologisch onderzoek en de producten hiervan moeten voldoen aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
  • Voor zover in het plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.
  • In bestemmingsplannen, projectbesluiten, wijzigings- en uitwerkingsplannen moeten behoudenswaardige archeologische waarden en hoge archeologische verwachtingen zijn gekoppeld aan het bouwverbod en/of te zijn opgenomen in stelsels van omgevingsvergunningen, waarbij ingrepen die de archeologische waarde of verwachting kunnen beschadigen, vernietigen of ontoegankelijk maken, vergunningplichtig moeten zijn.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Beleidsregel Archeologie en Ruimtelijke Ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is.

Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water.

Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan.

Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader 2013

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is,
heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast
voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan Hollandsekant is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. 

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Structuurplan Almere 2010 (2003)

Met dit structuurplan zijn de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Almere tot 2010 weergegeven. Tevens wordt een doorkijk geboden tot 2030.

Centraal staat de afronding van de oorspronkelijke opgave van Almere als een volwaardige en evenwichtige stad met 250.000 inwoners (met nieuwe stadsdelen zoals Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus (binnendijks, inclusief kustzone). De kwaliteitsimpuls voor de oorspronkelijke opgave leidt tot vier extra opgaven die betrekking hebben op de verbetering van het raamwerk van groen en water, en van infrastructuur. Dit zijn:

  • 1. kwaliteitsverbetering groenstructuur;
  • 2. betere benutting water;
  • 3. inhaalslag externe bereikbaarheid;
  • 4. verbetering interne bereikbaarheid;

Verder zijn er de vijf extra opgaven die de verschillende stedelijke milieus betreffen:

  • 5. verdere uitbreiding en verdieping voorzieningenaanbod;
  • 6. meer verscheidenheid in woningen en woonmilieus;
  • 7. actief beheer bestaand stedelijk gebied;
  • 8. kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls;
  • 9. ruimte voor startende en groeiende ondernemingen.

Hollandsekant is in het Structuurplan Almere opgenomen als werkmilieu en draagt bij aan een kwalitatieve werkgelegenheidsimpuls voor Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de opgaves van het Structuurplan en levert vooral een bijdrage aan de opgaves 8 en 9.

Concept Structuurvisie Almere 2.0 (2010)

De Concept Structuurvisie Almere 2.0 is vastgesteld als richtinggevend integraal beleidskader (ecologie, sociaal, economie, ruimtelijk) voor de uitwerking van het Integraal Afspraken Kader (IAK), waarbij de belangrijkste richtinggevende inhoudelijke kaders betreffen:

  • 1. Almere benut en versterkt de oorspronkelijke suburbane meerkernige opzet van Almere;
  • 2. De groenblauwe structuur is de drager van de huidige stad en de toekomstige ontwikkelingen
  • 3. Almere verkleurt van gezinsstad naar een diverse samenleving;
  • 4. In Almere ontwikkelt een sterke en gedifferentieerde economie;
  • 5. De primaire westelijke groei van Almere versterkt de Noordelijke Randstad met de IJmeerlijn als nieuwe drager van de metropoolvorming;
  • 6. De grootschalige gebiedsontwikkelingen vinden plaats langs de schaalsprongas met dicht stedelijke ontwikkelingen aan de westzijde (Almere Pampus, eventueel Almere IJland), een nieuwe centrumontwikkeling (Almere Centrum Weerwater) en ruimte voor organische groei aan de oostkant (Almere Oosterwold);
  • 7. Almere loopt voorop bij innovaties op het gebied van duurzame gebiedsontwikkeling.

De structuurvisie concentreert zich voornamelijk op de westelijke en oostelijke ontwikkeling van de stad, zoals Almere Pampus, Almere IJland en Almere Oosterwold. De bestaande stad moet versterkt worden door kwaliteiten toe te voegen en de diversiteit te vergroten.

Het structuurplan `Almere 2010´ wordt vooralsnog gehandhaafd als ruimtelijke ordeningskader.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de doelstellingen van de Concept Structuurvisie.

Kaderplan Bestaande Stad (2004)

De gemeente geeft met dit plan haar visie op de gewenste ontwikkeling van de bestaande stad. De eerste wijken zijn al weer 30 jaar oud en vragen om meer aandacht dan alleen het onderhoud. Woonwijken, groengebieden en werkgebieden vragen om aanpassing aan de eisen van de tijd maar ook neemt de bestaande stad nog steeds in omvang toe.

Dit kaderplan is een integraal plan en geeft de prioriteiten voor beheer en vernieuwing tot 2015 en beschrijft daarin de bijdrage van de gemeente in samenwerking met andere partijen. Het kaderplan is daarbij geen blauwdruk maar een leidraad. De doelstellingen uit het Structuurplan (sep. 2003) en de Sociale Structuurschets (jan. 2004) worden hierin uitgewerkt.

Met het vaststellen van het kaderplan wordt aangegeven:

voor de verbindende koers:

  • 1. De kwaliteitspijlers als leidend uitgangspunt te kiezen voor alle kleinere en grotere ingrepen in de bestaande stad (diversiteit waarborgen en bevorderen, vergroten (beeld-)kwaliteit, en meer ruimte voor eigen initiatief, creativiteit en eigen verantwoordelijkheid).
  • 2. Bewoners en instellingen meer de ruimte te willen geven, en tegelijkertijd meer te willen  aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; daar andere vormen van verantwoording afleggen en samenwerking voor te gaan zoeken.

voor de differentiatie van woonmilieus:

  • 1. De komende periode concreet vorm te willen geven aan differentiatie van woonmilieus in de stad.
  • 2. Daarbij met name in de centrumranden met een actieve strategie te willen sturen op meer functiemenging, en op meer woonfunctie in het stadscentrum.
  • 3. Diversiteit een meerwaarde te willen geven door zorg te dragen voor het behouden en vernieuwen van ontmoetingsplekken.
  • 4. Wat huisvesting betreft vooral de doelgroepen jongeren en ouderen c.q. één- en tweepersoonshuishoudens meer te willen bedienen in de bestaande stad, door omvorming en nieuwbouw. Vooral in het centrum, de centrumranden, en de stadsdeelcentra.
  • 5. Een aantal gebieden de komende periode kleinschalig te willen vernieuwen, herstructuren of transformeren.
  • 6. Ruimte te willen geven om te variëren met de omvang van sociale woningvoorraad in de bestaande stad in relatie tot de nieuwe stad.

voor de verlevendiging van een aantal wijken:

  • 1. Te willen spelen met 'drukte' in de suburbane woonmilieus, in de ene wijk meer voorzieningen en bedrijvigheid dan de andere, en dit tezamen met inwoners wilt uitwerken.
  • 2. Voorkeur te willen geven aan sociaal levendige wijken, met voorrang aan 'kwetsbare' buurten.
  • 3. Ervoor te willen zorgen dat de kleine (startende) ondernemer een geschikte bedrijfsruimte kan vinden in de bestaande stad.
  • 4. Te willen onderzoeken waar een stapeling van regels en wetten ons en anderen te veel belemmeren in het concretiseren van ambities: instellen dereguleringsteam.


voor de ruimtelijke doorontwikkeling:

  • 1. Actief te willen zoeken naar meer ontwikkelingsruimte voor voorzieningen, wonen en werken in de stad.
  • 2. Daartoe een aantal strategieën voor de groengebieden / parkbossen en de ruimte langs dreven het komende jaar verder uit te willen  werken.
  • 3. Tegelijkertijd erg zuinig met deze ruimte om te willen  gaan (meervoudig ruimtegebruik, clustering): instellen regieteam dat zichzelf na twee jaaroverbodig maakt.
  • 4. Een sociale effectrapportage en een hoogbouw effectrapportage in te willen voeren.
  • 5. Meer te willen doen met bestaande bebouwing en voorzieningen.
  • 6. Op korte termijn de bereikbaarheid van het stadscentrum en de capaciteit van de dreven te willen onderzoeken, en de effecten van spoorverdubbeling en mogelijke oplossingen in beeld te willen brengen.


voor de slag van ambities naar uitvoering:

  • 1. De stadsdeelvisies van Almere Haven, Almere Buiten Almere Stad Oost en West te hanteren als kader voor de uitvoeringsprogramma's van de stadsdelen.
  • 2. Jaarlijks de uitvoeringsprogramma's (stedelijk en per stadsdeel) vast te willen stellen.
  • 3. Een aantal centrale afspraken te willen vastleggen over financiering en uitvoering, en nut en noodzaak te willen onderzoeken voor een reserve voor de bestaande stad en/of een ontwikkelingsmaatschappij.
  • 4. De benodigde investeringen voor de komende tien jaar in beeld te willen brengen.
  • 5. In de stadsdeelvisies is een concretisering naar gebieden en wijken uitgewerkt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Kaderplan Bestaande Stad.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kadernota Grondbeleid.

Welstandsnota Almere   2014 (2015)

Met de Welstandsnota 2014 kiest Almere voor het uitgangspunt dat nieuwe en bestaande woongebieden en bedrijventerreinen in principe welstandsvrij zijn. Dit betekent overigens niet dat er niet langer gemeentelijke aandacht is voor de kwaliteit van deze gebieden. Onder het motto 'loslaten waar het kan, sturen waar het moet' en vanuit het Almere Principle 'Mensen maken de stad' wordt met deze Welstandsnota 2014 een nieuwe balans aangebracht in het welstandsbeleid. In bepaalde gebieden, die in belangrijke mate de identiteit en het gezicht van Almere bepalen, is wel de behoefte aanwezig om te blijven sturen op het behoud en verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de collectieve ruimte van de stad.

De Welstandskaart laat zien in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is. De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • De hoofdinfrastructuur en (her)ontwikkelingsprojecten langs de hoofdinfrastructuur
  • De centrumgebieden
  • Bijzondere gebieden
  • Het groenblauwe raamwerk
  • Reclame

Voor Hollandsekant betekent dit dat het plangebied grotendeels welstandsvrij is. De verplichte welstandstoets blijft alleen gehandhaafd voor (her)ontwikkelingsprojecten, die voldoen aan de volgende beoordelingscriteria en die zijn gelegen langs de hoofdinfrastructuur, zijnde de Hollandse Dreef, Hoge Ring en de Flevolijn. Deze hoofdinfrastructuur is in rood weergegeven op de Welstandskaart. De beoordelingscriteria gelden alleen voor (her)ontwikkelprojecten, die aan deze hoofdinfrastructuur grenzen, dat wil zeggen liggend op de eerste bouwkavel aan deze hoofdinfrastructuur, en waarbij de bebouwing een verticaal geprojecteerd oppervlak heeft van minimaal 1000 m2 of een bouwhoogte van minimaal 20 meter. Voor deze (her)ontwikkelingsprojecten geldt dat deze voldoen aan redelijke eisen van welstand indien:

  • plaatsing en uiterlijk is afgestemd op het bestaande beeld in de directe omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan. Dat heeft betrekking op zowel de architectonische kenmerken (maat, schaal, kleur en materiaalgebruik) als op de openbare omgeving van wegen, groen en water;
  • sprake is van een (nieuwe) evenwichtige hoofdvorm en samenhang met de (bestaande) detaillering, kleur- en materiaalgebruik dan wel daar een helder contrast mee vormen;
  • het representatieve deel zich keert naar de weg / openbare ruimte, en de zijgevel, indien zichtbaar vanuit de openbare ruimte wordt behandeld als een representatieve gevel;
  • aan- en uitbouwen en overkappingen en bijgebouwen in de directe nabijheid van het hoofdgebouw in vormgeving en materialisering afgestemd zijn op het hoofdgebouw;
  • erfafscheidingen een integraal onderdeel vormen van het bouwwerk.

De welstandscommissie beoordeelt of het bouwplan voldoet aan de criteria.

Van toepassing is tevens de hardheidsclausule. In uitzonderlijke gevallen kunnen de criteria ontoereikend zijn. B&W kunnen dan op advies van de welstandscommissie van de criteria afwijken. Er moet dan wel sprake zijn van een bijzondere situatie en een bijzondere kwaliteit die de afwijking rechtvaardigen (hoofdstuk 1 Welzijnsnota).

Ook geldt het reclamebeleid (zie hoofdstuk 4 Welzijnsnota) van de Welstandsnota, incl. de toetsingscriteria. Dit is van toepassing op reclame waarvoor een omgevingsvergunning vereist is voor bouwen en op basis van de APV 2011. Het gaat daarbij om reclameobjecten in de openbare ruimte, op eigen terrein en aan gevels van gebouwen en bouwwerken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Welstandsnota 2014.

Programmaplan Energie Werkt! (2015)

Almere heeft de ambitie om in 2022 energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners en/of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

De uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Masten dienen zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur te worden gesitueerd. Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken. Plaatsing van masten gebeurt zo min mogelijk in natuurgebieden, in parken en aan de rand van woongebieden. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurt bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Voor Hollandsekant betekent dit dat de plaatsing van masten en antennes mogelijk is.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn met betrekking tot sluitingstijden). In de nota wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van: maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden (sekswinkel, erotheek, seksbioscoop, seksautomatenhal en sekstheater) en maximaal drie parenclubs. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden. Bedrijventerreinen bedoeld voor zware industrie en hoogwaardige terreinen worden bij voorbaat uitgesloten.

Op Hollandsekant is vestiging van een seksbedrijf onder extra randvoorwaarden mogelijk.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Prostitutiebeleid Almere.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere (2013)

(vastgesteld door de burgemeester op 18 december 2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Vestiging van coffeeshop(s) op de rand van een bedrijventerrein in Almere Stad, zoals Hollandsekant, is mogelijk, tenzij er geen controle mogelijk is en tenzij er al 2 coffeeshops in Almere Stad zijn gevestigd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Coffeeshopbeleid Almere.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Het uitgiftebeleid benzineverkooppunten gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Op Hollandsekant is vestiging van een benzineverkooppunt niet mogelijk, tenzij het bij de bedrijven behorende brandstofpompen voor eigen (bedrijfsmatig) gebruik betreft.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Uitgiftebeleid benzineverkooppunten.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

(vastgesteld door de raad op 8 maart 2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.


Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.


De regeling in dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

Beleidsplan verkeersveiligheid 1998-2003 (1997)

Het beleid inzake verkeersveiligheid is opgenomen in het 'Verkeersveiligheidsplan Gemeente Almere, Technische rapportage' en in het 'Beleidsplan Verkeersveiligheid 1998-2003'. In het beleidsplan wordt aangegeven vanuit welke visie en met welke doeleinden aan de verbetering van de verkeersveiligheid gewerkt gaat worden. De technische rapportage geldt als basis voor het Beleidsplan. Het bevat een inventarisatie van doel- en taakstellingen op zowel landelijk als provinciaal niveau en een inventarisatie en analyse van ongeval gegevens. Verder is er een toetsing van de huidige wegenstructuur opgenomen aan de uitgangspunten van het Duurzaam Veilig beleid. Tot slot worden maatregelen en activiteiten voor het terugdringen van de verkeersonveiligheid aangegeven op het gebied van infrastructuur, educatie, voorlichting, handhaving en organisatie.

De hoofdlijnen van beleid bestaan uit:

  • het continueren van de gescheiden verkeersstelsels, scheiding van langzaam en autoverkeer en het vrije busbaanstelstel met zijn eigen beveiliging;
  • aanwijzen van de woon-/verblijfsgebieden tot 30 km/u-zones;
  • de snelheidslimiet op de lokale dreven vasthouden op 50 km/u;
  • uitvoeren van een pakket aan maatregelen met name op de dreven, busbaankruisingen en fietsroutes teneinde de veiligheid te verbeteren;
  • intensiveren van verkeerseducatie, -voorlichting en -handhaving.

De regeling in dit bestemmingsplan voor de verkeers- en verblijfsgebieden zijn in overeenstemming met de hoofdlijnen van het Beleidsplan verkeersveiligheid.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door o.m. het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door o.m. het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door o.m. aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVV);
  • Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening.
  • Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, gericht op economische structuurversterking in Almere.

Voor Hollandsekant betekent dit dat ingespeeld moet kunnen worden op het accommoderen van kansrijke marktinitiatieven ingeval van leegstand. Het bestemmingsplan moet hiervoor voldoende flexibiliteit bieden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Economische Kracht van Almere.

Gemeentelijke visie op het vestigingsbeleid (GVV, 2010)

In de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV) heeft de raad het beleidskader neergelegd voor de kwalitatieve en kwantitatieve ambities van de vestigingslocaties in Almere. Om Almere te ontwikkelen tot een complete stad met een eigen economische identiteit en daarmee de concurrentiepositie van de Randstad te versterken, is meer werkgelegenheid nodig voor een evenwichtige woonwerkbalans. De GVV beoogt de economische ontwikkeling te versterken, de mobiliteit te beheersen, de infrastructuur efficiënt te gebruiken en de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid te verbeteren. Hiermee kan Almere een gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en haar inwoners voldoende, gevarieerde werkgelegenheid bieden. Hoofdpunten van de GVV zijn:

  • De Almere Principles zijn het vertrekpunt voor de ontwikkeling van toekomstige vestigingslocaties.
  • De programmering van vestigingslocaties is gericht op voldoende (direct beschikbare, geplande en gereserveerde) voorraad.
  • Het formuleren van uitgangspunten voor duurzame gebiedsontwikkeling.
  • Het faciliteren en stimuleren van functiemenging op vestigingslocaties.
  • Het behoud van werkgelegenheid op bedrijventerreinen als uitgangspunt voor herstructurering en het uitwerken van het beheer en de herstructureringsopgave.

De GVV is vertaald in een overzicht van typen vestigingslocaties, waarin is aangegeven of, en zo ja onder welke voorwaarden, functies als bedrijven, kantoren, detailhandel (regulier, pdv en gdv), voorzieningen, wonen en dergelijke mogelijk zijn. Er wordt onderscheid gemaakt in centrummilieus (grootstedelijk en overig), gemengde woon-werkmilieus (gemengd wonen-werken en binnenstedelijk) en specifieke werkmilieus (kantoren, voorzieningen, regulier bedrijventerrein en industrieterrein).

Hollandsekant valt in de GVV onder de categorie 'regulier bedrijventerrein' en is ontwikkeld als logistiek bedrijventerrein. In het nieuwe bestemmingsplan is vanwege flexibiliteit en voorkomen/verminderen van leegstand de bestemming Bedrijf verbreed met productiebedrijven / gemengde bedrijvigheid.

De regeling in dit bestemmingsplan voor Hollandsekant is in overeenstemming met het locatietype 'regulier bedrijventerrein'.

NB 

In 2016 is een herziening van de GVV in voorbereiding. Naar verwachting zal de nieuwe gemeentelijke vestigingsvisie werklocaties (GVW) begin 2017 de huidge GVV vervangen. Het nieuwe beleid zal meer flexibiliteit bieden in vestigingsmogelijkheden en omvat ook een acuele horecavisie.

Detailhandelsvisie Almere 2014

(vastgesteld door de raad op 6 maart 2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Op Hollandsekant is geen detailhandel toegestaan, m.u.v. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit, e-commerce in de vorm van webwinkels en afhaalpunten, een kringloopwinkel en perifere detailhandel in de branches Auto's (incl. motoren), Boten en Caravans (ABC).

De regeling in het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Detailhandelsvisie.

Afhaalpunten (2014)

(vastgesteld door burgemeester en wethouders op 30 september 2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Afhaalpunten zijn op Hollandsekant mogelijk mits aan de genoemde voorwaarden uit dit beleid wordt voldaan. Het bedrijventerrein is goed ontsloten en er is een korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur (zoals Hogering en Hollandsedreef).

Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

In het nieuwe bestemmingsplan voor Hollandsekant zijn naast logistieke bedrijven ook productie- en gemende bedrijven toegelaten. Dit is gedaan is gedaan uit oogpunt van flexibilitiet en ter reductie van leegstand op het terrein. In lijn met deze verruiming wordt de vestiging van een kringloopwinkel via afwijking en onder voorwaarden (verkeer, parkeren) mogelijk gemaakt.

Horecanota Almere (2000) 

De horeca heeft als branche te maken met vele regelingen en beleidsmaatregelen die de gemeente Almere behartigt. Omwille van een eenduidig overzicht en toegankelijk beleid is een nota opgesteld die dit in een meer integraal kader plaatst. De horecanota bevat in hoofdzaak een 'foto' van het bestaande gemeentelijke horecabeleid anno 2000. Deze 'foto' is in overleg met diverse in- en externe betrokkenen gemaakt. Wat betreft ruimtelijk beleid is aangegeven dat voor de bestemmingsplannen een uniforme omschrijving van drie gedefinieerde typen horeca (lichte, middelzware en zware horeca) zal worden gehanteerd. Deze is opgesteld en wordt als Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in de bestemmingsplannen.

Verder is er een indeling gemaakt van gebieden waar horeca kan worden toegevoegd of verminderd:

  • Consolidatiegebied: geen uitbreiding van horeca mogelijk.
  • Ontwikkelingsgebied: nieuwe horeca is mogelijk.
  • Concentratiegebied: sterke concentratie van horeca is mogelijk.
  • Deconcentratiegebied: horeca zal worden verminderd.

Deze indeling van gebieden is vertaald naar woongebieden, centra, Poort, Hout, bedrijventerreinen en kantoorgebieden en buitengebied, stadscorridors en parken.

Uitgangspunt voor bedrijfsterreinen is dat alleen horeca zich vestigt die is gericht op het bedrijventerrein. Een uitzondering kan worden gemaakt voor zogeheten weggebonden horeca. De vestiging van horeca kan op een bedrijventerrein worden gekoppeld aan andere voorzieningen, bijv. een facility- of servicepunt of 'truck'centre. Naast deze zelfstandige horecafunctie is op elk bedrijventerrein de zgn. bedrijfsgebonden horeca toegestaan, een bedrijfsrestaurant of bedrijfskantine.

De bestemmingsregeling voor het plangebied is in overeenstemming met de Horecanota.

NB

In het kader van de in voorbereiding zijnde nieuwe GVW (zie hierboven) wordt volgens planning begin 2017 ook een nieuwe (en meer flexibele) horecavisie opgenomen. Deze zal de huidige horecanota vervangen.

3.4 Groene stad

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden.

Gemeente en Waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterplan Almere.

Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan 2011-2016

Per 1 januari 2008 is er veel veranderd voor alle gemeenten, met de Wet Gemeentelijke Watertaken. De nieuwe wetgeving stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Gemeenten krijgen zorgplichten voor de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van haar Gemeentelijk Riolering Plan (GRP).

De gemeente heeft nu drie zorgplichten:

  • 1. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • 3. het treffen van maatregelen in het openbaar gebied teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (Waterwet).

De noodzaak tot actualisatie en verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is aangegrepen om de bestaande beleidsdocumenten op het gebied van water te integreren en de samenhang in de waterhuishouding te verstevigen:

  • 4. Waterplan Almere (visie)
  • 5. Regionale bestuursovereenkomst stedelijk water Flevoland
  • 6. Maatwerkovereenkomst (hier is het B&O plan stedelijk water onderdeel van)
  • 7. Beleidskader onderhoud kapitaalgoederen
  • 8. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • 9. Nationaal Bestuursakkoord Water
  • 10. Bestuursakkoord Waterketen

Het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan Almere 2011-2016 bundelt de hoofdlijnen van deze beleidsdocumenten en geeft daarmee structuur en samenhang aan de gemeentelijke waterhuishouding. Met dit Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan wordt nogmaals de visie uit het waterplan bevestigd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0010.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De wetering die onder meer door de Muziekwijk en de Literatuurwijk loopt, doorsnijdt ook het plangebied Hollandskant. De gracht heeft zowel een ecologische en recreatieve functie als een functie voor de waterhuishouding en waterberging. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Kleur aan Groen.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd:

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Voor Hollandsekant zijn geen specifieke maatregelen genoemd in het Masterplan. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Ecologisch Masterplan.

3.5 Veiligheid

Checklist veiligheid ruimtelijk planvormingsproces Almere (2007)

In het programma Veiligheid 2007-2010 worden de speerpunten op het gebied van veiligheid behandeld. Eén van de thema's is 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur beter geborgd.

Uit de evaluatie van het vorige programma Integrale veiligheid blijkt dat ten aanzien van het thema 'Veiligheidsaspecten in gebouwde omgeving en infrastructuur is beter geborgd' vooral extra aandacht in de planfase gewenst is. Daarnaast blijkt uit ervaring van betrokkenen dat de werkprocessen in dit kader (planfase, bouwfase, ingebruikname, sloopfase) verder moeten worden gestroomlijnd. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De rapportage omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen ook gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. Zie voor de gesprekspartners de bijlage. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het publieke domein (openbaar en semi-openbaar gebied). Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor Hollandsekant zijn de veiligheidsaandachtspunten voor verkeersveiligheid, sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid van belang bij eventuele afwijkingen of herontwikkelingen binnen het plangebied. Bij de concrete invulling hiervan dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk.

De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen.

Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra (< 10.000 kg) en op bedrijventerreinen (> 10.000 kg). Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Het vuurwerkbeleid is in 2009 vertaald in een paraplubestemmingsplan, genaamd 'parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk'.

Voor Hollandsekant betekent dit dat verkoop en opslag van consumentenvuurwerk is toegestaan, mits aan de veiligheidseisen wordt voldaan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Nota Archeologische Monumentenzorg 2016

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid. De hoofdlijnen van het archeologiebeleid staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Het archeologiebeleid richt zich in de eerste plaats op:

  • i. Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • j. Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • k. Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

Op <datum> heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op <datum> in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden.

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan: 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling, en 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen. De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen.

De gebieden met een archeologische vergunningsplicht staan aangegeven op de Archeologische beleidskaart (ABA). Op de kaart wordt onderscheid gemaakt tussen 6 verschillende archeologische waarden.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.


Archeologieverordening 2016 

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Daar buiten liggen gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

In de Archeologieverordening 2016 wordt onderscheid gemaakt tussen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”. Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met vrijstellingen. De vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   Wad-/Kwelderafzettingen / Dekzand   500 m2   150 cm  
Waarde 2   Dekzand   500 m2   100 cm  
Waarde 3   Dekzand   500 m2   50 cm  
Waarde 4   Oeverwallen/rivierduinen   100 m2   50 cm  
Waarde 5   Behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   Buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. In de regels bestemmingsplan Hollandsekant is dit uitgewerkt in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische kunnen worden aangetroffen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Archeologieverordening 2016.

Nota Cultuur 2.0

In het kader van het Integraal Afspraken Kader (IAK) is in 2012 onder de titel 'Cultuur 2.0' de visie op cultuur vastgesteld. De stad besteedt veel zorg en geld aan het behouden en onderzoeken van een groot areaal aan vindplaatsen. Op archeologisch gebied bijvoorbeeld is Almere uniek met de toolbox 'Steentijdwildernis': een inrichtingsconcept waarmee de archeologische vindplaatsen uit de steentijd beleefbaar en bruikbaar worden gemaakt. De gemeente heeft als doelstelling dat in 2030 de Almeerse archeologie onderdeel is geworden van het collectieve geheugen van de Almeerders, onder andere door cultuureducatie.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Nota Cultuur 2.0.

Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Algemeen

Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering:

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruik gemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid;
  • geur;
  • stof;
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar).

Toepassing 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' voor bedrijventerreinen

Algemeen:

De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld:

  • om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen;
  • in buitengebieden;
  • op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen;
  • om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid .


In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten.

Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling:

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de Staat van Bedrijfsactiviteiten indicaties voor verkeersaantrekkende werking.


Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden:

De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteiten (en overige milieubelastende activiteiten zoals landbouw, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen, ziekenhuizen, verblijfsrecreatie) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden.

Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen, burgerwoningen of andere gevoelige functies (zoals een kinderdagverblijf) op een bedrijventerrein.


Omgevingstype rustige woonwijk:

In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied.


Omgevingstype gemengd gebied:

In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied.

Te hanteren richtafstanden

De Staat van Bedrijfsactiviteiten onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan. Gedetailleerd onderzoek naar de daadwerkelijke milieubelasting van concrete activiteiten maakt eveneens een onderbouwde afwijking mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2U04-vg01_0011.jpg"

  • 1. Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken.
  • 2. Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.

Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen:

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft:

  • bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn ;
  • bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico;
  • bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen.

In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan.

De toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten:

De in dit bestemmingsplan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten komt in verregaande mate overeen met de Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan.

De volgende activiteiten uit de lijsten zijn niet opgenomen:

  • de meest landbouwactiviteiten;
  • winning van delfstoffen;
  • horeca-activiteiten;
  • detailhandel;
  • overheidsdiensten, onderwijs, gezondheidszorg en welzijnszorg;
  • zakelijke dienstverlening;
  • cultuur, sport en recreatie.


In de toegepaste Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan.


Flexibiliteit:

De Staat van Bedrijfsactiviteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag (meestal college van burgemeester en wethouders) een dergelijk bedrijf toch via een omgevingsvergunning kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal één categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.1 in plaats van 2 of categorie 4.1 in plaats van 3.2). Om deze vergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze vergunning te kunnen verlenen moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen.

Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.