direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied en bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) schrijft voor dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Zodra deze periode afloopt, moet de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening hebben vastgesteld (actualisatieplicht). Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen, zodat de geldigheidsduur met tien jaar wordt verlengd. Dit kan alleen, indien het bestemmingsplan nog voldoende actueel is. Het is overigens niet zo dat na tien jaar het bestemmingsplan vervalt: het blijft gewoon gelden en er moet aan worden getoetst.

In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor het in stadsdeel Almere Stad gelegen gebied, bestaande uit het Hannie Schaftpark, een groot deel van de Leeghwaterplas, het Bos der Onverzettelijken en het sportpark Fanny Blankers-Koen. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige, maar wel nieuwe ontwikkelingen (mede als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving) is verwerkt, is het niet mogelijk een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied wordt vanaf het zuiden met de klok mee globaal begrensd door:

  • Flevospoorlijn;
  • bedrijventerrein Randstad;
  • Waterwijk;
  • Hogering;
  • Tussenring;
  • Vrijheidsdreef (grens met de wijken Tussen de Vaarten en Verzetswijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0002.jpg"

Plangrens plangebied Hannie Schaftpark - Fanny Blankers-Koenpark

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met een nieuw bestemmingsplan voor gebied 2P worden de geldende bestemmingsplannen voor de betreffende gronden (deels) vervangen. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

Plannummer   Plannaam   Vaststelling   In werking   Vervalt  
BP2alg01   Stad-Oost   17-08-1983   23-11-1983   gedeeltelijk  
BP2H01   Verzetswijk   15-07-1993   27-10-1993   gedeeltelijk  
BP2P01   2P   15-10-1982   1983   geheel  
BP2P02   Hannie Schaftpark oost   21-05-1992   1992   geheel  
BP2P04   Fanny Blankers-Koenpark   22-11-2007   01-07-2008   gedeeltelijk  
BP2I01   2I Tussen de Vaarten   11-11-1999   26-07-2000   geheel *  

* Bestemmingsplan 2I had betrekking op het noordelijk deel van de wijk Tussen de Vaarten en is inmiddels bijna geheel komen te vervallen door een nieuw bestemmingsplan Tussen de Vaarten uit 2016. Op een deel van de Vrijheidsdreef gold echter nog steeds het bestemmingsplan 2I. Dit deel wordt nu in bestemmingsplan Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark meegenomen. Daarmee komt het bestemmingsplan 2I in zijn geheel te vervallen.

Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de nieuwste standaarden en bevat het actuele ruimtelijk relevante beleid. Het plan zal naadloos grenzen aan de bestemmingsplannen voor de omliggende gebieden, waaronder Randstad, Waterwijk, het nog in voorbereiding zijnde plan Hoofdwegen (onder andere voor de Hogering, Tussenring), Tussen de Vaarten en Verzetswijk.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader ( hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

2.1.1 Groen en landschap

Landschappelijk gezien sluit het gebied aan op het bos, dat behoort tot de Noorderplassen en de groenstructuur van Almere Buiten. Het karakter van het plangebied is overwegend groen. Op bepaalde plaatsen is vastgesteld dat het groen inmiddels van minder tot slechte kwaliteit is (delen van het Bos der Onverzettelijken en delen van het sportpark Fanny Blankers-Koen). Het groen heeft echter wel een wezenlijke functie in het geheel en dient daarom ook blijvend het karakter van het gebied te bepalen.

Het sportpark Fanny Blankers-Koen bestaat landschappelijk uit een open deel met sportvelden en een deel met opgaand groen (omhooggerichte begroeiing) en met zogeheten 'kamers' waarin voorzieningen zijn gerealiseerd. Het heeft een orthogonale (rechthoekige) structuur, die is afgeleid van de ligging tussen de Hoge en Lage Vaart. De bomenrijen langs deze vaarten markeren de groene structuur. Zowel de recreatieve en sportfunctie als de groenstructuur zijn van groot belang ten aanzien van de attractiviteit en levendigheid van het gebied. De zichtlijnen, wegen, paden, beplanting en het stratenpatroon bieden sociale veiligheid, leveren een goede bereikbaarheid maar ook beschutting of afscheiding tussen de sportvelden en de openbare ruimte. Wandelen, fietsen wordt zo op een aantrekkelijke manier gecombineerd met sport.

Het Hannie Schaftpark is ingericht met bosvakken en open delen. In dit gebied is, afgezien van enkele verspreid gelegen speelvoorzieningen en aanleggelegenheid langs de oevers van de Leeghwaterplas, onbebouwd. In dit stadspark is nog ruimte voor een lokaal (op Almere gerichte) initiatief voor horeca (zie paragraaf 2.2.3).

In het plangebied ligt de Leeghwaterplas, ontworpen door landschapsarchitect J.W. Bruggenkamp. Deze plas ligt ingeklemd tussen de woonwijk Waterwijk, het Hannie Schaftpark en het Bos de Onverzettelijken en is ontstaan als gevolg van zandwinning. De plas en omgeving wordt veel gebruikt door vissers en wandelaars. Om op te kunnen varen is de Leeghwaterplas via een sluis en de Hoge Vaart verbonden met de ten noord ervan gelegen Noorderplassen. Het wandel- en fietsrondje om de plas levert vele aantrekkelijke zichtlijnen op naar de omliggende stad. Op één van de eilanden in de plas liggen de restanten van een landschapskunstwerk, het 'monument voor een woningwetwoning' van Annemarie Backer (zie de website www.flevolanderfgoed.nl).

Op initiatief van Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945 is tussen 1992 en 1993 het Bos der Onverzettelijken aangelegd. Meer dan 2.000 bomen zijn er met de hand geplant, als herinnering aan alle tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen Nederlandse verzetsstrijders. Elke boom is bedoeld ter nagedachtenis aan een gedode verzetsstrijder. Het landschappelijke karakter is geschikt voor herdenkingen en bijeenkomsten. In het Bos der Onverzettelijken zijn ook Jeugdland Stad en scouting Hannie Schaft gevestigd.

2.1.2 Voorzieningen

In het nieuwe bestemmingsplan zijn de huidige gebruiksmogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen, voor zover nog actueel, overgenomen. Hieronder is een kaart opgenomen met een overzicht van het op dit moment gerealiseerde en nog te realiseren programma binnen het sportpark Fanny Blankers-Koen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0003.jpg"

figuur: bestaande functies/ voorzieningen in het Fanny Blankers-Koenpark

Sport, recreatie, cultuur en ontspanning

In het sportpark Fanny Blankers-Koen is een aantal veldsportverenigingen gevestigd, zoals voetbal (profclub Almere City), honkbal, atletiek, maar ook indoor sportclubs, zoals een squashcentrum en een sportschool met zwembad. Dit deelgebied is bestemd voor Gemengd - 1. Daarin zijn de hoofdfuncties sport, recreatie en cultuur en ontspanning toegestaan.

Maatschappelijk

Aan de oostelijke zijde van het sportpark (grenzend aan de Tussenring) bevindt zich het asielzoekerscentrum (hierna AZC). Ten zuiden van het sportpark zijn verspreid enkele voorzieningen gevestigd, waaronder drie scholen voor bijzonder onderwijs, het Taalcentrum en een politieopleidingscentrum. Al deze voorzieningen hebben de bestemming Maatschappelijk gekregen. In het sportparkgedeelte is een kinderopvang gevestigd (Estafettelaan 21). Dit heeft een aanduiding 'kinderopvang' gekregen.

In het Bos der Onverzettelijken is Jeugdland Stad gevestigd, een 'avonturenbouwspeelplaats' voor kinderen. Op hetzelfde terrein zit de scouting Hannie Schaft. Het Bos der Onverzettelijken is in 1992-1993 aangelegd (zie paragraaf 5.10 Archeologie en cultuurhistorie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0004.png"

figuur: Hannie Schaftpark met het Bos der Onverzettelijken (rood omlijnd) en de gronden voor de scouting en Jeugdland in de cirkel

Detailhandel en horeca

In het plangebied is geen zelfstandige detailhandel of horeca aanwezig. Wel is beperkt sprake van detailhandel en horeca (kantines), ondergeschikt aan de recreatieve- en sportvoorzieningen binnen het sportpark Fanny Blankers-Koen. Aan de Leeghwaterplas is een nieuwe horecavoorziening mogelijk (zie paragraaf 2.2.3).

Wonen

In het plangebied wordt ook gewoond, namelijk in de bosstrook ten zuiden van het sportpark Fanny Blankers Koen. Aan de Discuslaan zijn 56 woningen voor starters gerealiseerd. Op een perceel ernaast is in 2017 een omgevingsvergunning voor 40 nieuwe woningen verleend (zie paragraaf 2.2.2). De bouw hiervan is op dit moment (vaststelling) nog niet gestart.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

2.2.1 Algemeen

Geldend bestemmingsplan

Een aantal regels uit het vorige bestemmingsplan Fanny Blankers-Koenpark zijn niet overgenomen in dit bestemmingsplan. In dit plan was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een ontsluitingsweg te realiseren aan de noordoostkant van het plangebied. Hier zijn geen plannen meer voor, zodat deze wijzigingsbevoegdheid is geschrapt. Ook bevatte de oude regels een wijzigingsbevoegdheid voor het vestigen van een risicovolle inrichting op het sportpark. Dit is niet langer wenselijk. Ten zuiden van de busbaan was ter hoogte van kavel 14 (aan de oostkant van het sportpark) een lijn opgenomen, die niet met bebouwing mocht worden overschreden. Inmiddels is de kavel uitgegeven en het gebied waar niet gebouwd mocht worden openbaar groen geworden. Daarmee is het nut van de bebouwingslijn komen te vervallen. Het vorige bestemmingsplan bevatte drie bestemmingsvlakken met de bestemming 'maatschappelijke doeleinden en wonen'. Deze bestemming komt niet weer terug in het nieuwe plan. Het AZC is bestemd voor 'maatschappelijk' met de aanduiding 'wonen' en op de twee andere bestemmingsvlakken zijn woningen gerealiseerd. Deze vlakken zijn voor 'wonen' bestemd, omdat het niet te verwachten is dat dit gebruik binnen de planperiode zal wijzigen in 'maatschappelijk'. Het is daarom niet nodig of wenselijk de mogelijkheid voor beide functies te behouden.

Maatschappelijke functies op het sportpark Fanny Blankers-Koen

Op het sportpark zijn maatschappelijke functies toegestaan. Echter als het om geluidsgevoelige maatschappelijke functies (kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang) gaat, is realisatie daarvan alleen mogelijk na afwijking van het bestemmingsplan. Dit omdat deze functies de bestaande functies kunnen belemmeren vanwege de geluidsoverlast. Pas als uit akoestisch onderzoek blijkt dat het mogelijk is, kan een dergelijke functie worden gerealiseerd. Het bestaande kinderdagverblijf (zie de vorige paragraaf) is als 'kinderdagverblijf' aangeduid.

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Erfgoedwet - die per 1 juli 2016 de Monumentenwet heeft vervangen - en de Wet ruimtelijke ordening om te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie Bijlage 1 Beleidskader, 3.6). In het vorige bestemmingsplan was er dit beleid er nog niet. Wel was al voor een groot deel van het plangebied een beschermende bestemming 'gebied met mogelijke archeologische waarden' opgenomen. Maar deze bestemming was algemener dan de huidige regels voor archeologische waarden uit het gemeentelijke beleid. Het huidig beleid is meer specifiek gericht op de verschillende archeologische waarden. Dit leidt dus tot een wijziging met ruimtelijke gevolgen, zoals in bepaalde gevallen een onderzoeksplicht bij bouw- en/of aanlegwerkzaamheden (zie verder paragraaf 3.3.1 tot en met 3.3.3).

2.2.2 FBK-park

Ontwikkeling Alliantie kavel 25

Woningbouwstichting De Alliantie gaat 40 woningen op kavel 25 realiseren, grenzend aan dan wel nabij de 56 starterswoningen die er al staan. Dit project past in het huidige bestemmingsplan en deze bestemming wordt overgenomen in dit nieuwe plan. De omgevingsvergunning is op 7 april 2017 verleend. Met de bouw is nog niet aangevangen op het moment van vaststelling van dit plan.

Asielzoekerscentrum (AZC)

Conform een overeenkomst tussen gemeente en het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) zal de huidige bestemming – maatschappelijke voorzieningen - van het bestaande AZC in het nieuwe bestemmingsplan worden gehandhaafd. De wijzigingsbevoegdheid voor het bestaande AZC uit het vorige bestemmingsplan (naar sport en recreatie, nu 'Gemengd - 1') komt te vervallen, omdat het niet te verwachten dat dit perceel nog voor deze functies gebruikt zal gaan worden en er ook geen behoefte aan is. Omdat een deel van het AZC ongebruikt is (eind 2017: 300 bedden in plaats van de beschikbare 800), kunnen deze woonruimten ook gebruikt worden voor wonen door bijvoorbeeld studenten of starters. Het is wenselijk deze uitwisselbaarheid tussen het gebruik als AZC en als wonen te behouden voor de toekomst, omdat het wellicht vaker zal voorkomen dat een deel van het AZC leeg staat. Bij een grote toestroom van asielzoekers kunnen de ruimten weer voor het AZC worden gebruikt.

Het COA heeft voor een toekomstige uitbreiding ten noorden van het huidige AZC een perceel gekocht (kavel 14 op kaart in paragraaf 2.1.2). Vooralsnog behoudt dit perceel de huidige bestemming sport en recreatie (in dit plan de bestemming 'Gemengd - 1'), omdat er op dit moment geen behoefte is aan uitbreiding vanwege de verminderde toestroom van asielzoekers en dus de uitvoerbaarheid niet kan worden aangetoond. Mocht er in de toekomst alsnog behoefte zijn, dan zal via een aparte procedure medewerking verleend kunnen worden, mits dat plan ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht.

2.2.3 Hannie Schaftpark

Kleinschalige recreatie-horecavoorziening

Het gemeentebestuur van Almere heeft in 2015 de Kansenkaart Vrijetijdseconomie vastgesteld. Deze Kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere en Almere City Marketing. Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen benutten. Op de Kansenkaart zijn daarvoor 16 mogelijke ontwikkelingslocaties in de stad aangewezen. Het Hannie Schaftpark is, mede vanwege de ligging aan de Leeghwaterplas, één van die 16 locaties (zie onderstaande kaart). Horeca in combinatie met een of enkele recreatieve voorzieningen en voorzieningen voor waterrecreatie is hier mogelijk te maken in het bestemmingsplan. Zo'n initiatief past ook in de Agenda Toerisme en Recreatie en de Nota Kleur aan groen. De ontsluiting is te realiseren vanaf de rotonde op de Vrijheidsdreef.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0005.jpg"

figuur: nieuw te realiseren kleinschalige recreatie-horecavoorziening

Deze voorziening wordt beschouwd als een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro (Laddertoets). De ontwikkeling is kleinschalig (maximaal 500 m²), gelegen in het stedelijk gebied (dus niet in het buitengebied) en de verkeersaantrekkende werking is niet dusdanig zijn dat dit tot grote nadelige gevolgen zal leiden. Deze locatie is geschikt geacht voor een kleinschalige horeca- en/ of recreatievoorziening. Bovendien biedt het de Almeerse bevolking een aantrekkelijke voorziening (koffie, lunch, (water)recreatie, speeltuin, kinderboerderij), die bijdraagt aan de gebruikswaarde van het park. De nieuwbouw is onderbouwd in Hoofdstuk 5 van deze toelichting. Deze nieuwbouw valt niet onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie motivering in paragraaf 4.2), zodat een laddertoets niet nodig is.

Bos der Onverzettelijken

Om ervoor te zorgen dat dit monument zijn oorspronkelijk doel weer kan vertegenwoordigen, is in 2017 het Bos der Onverzettelijken omgevormd tot een duurzaam park. In ruim 20 jaar was het Bos namelijk behoorlijk gegroeid en daardoor miste het een duidelijke structuur en identiteit. De meeste bomen waren door ouderdom ook aan vervanging toe. In het bestemmingsplan wordt daarom een verkeersbestemming opgenomen ter plaatse van de aan te leggen weg(en) en parkeerplaatsen. Het Bos krijgt een sterkere eigen identiteit, geschikt voor herdenkingen en educatieve projecten. Er komen negen kleinere bossen van verschillende boomsoorten; sommige bomen blijven, andere worden gekapt en vervangen door nieuwe bomen. Elk bos krijgt een eigen karakter en vertegenwoordigt een periode of thema van het verzet uit WOII.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0006.jpg"

figuur: ontwerp Bos der Onverzettelijken

De oppervlakte van bouwwerken voor de scouting en Jeugdland in het Bos is verhoogd van 600 m² naar 750 m². Er worden vier containers verwijderd en daarvoor in de plaats komt één nieuw te bouwen loods. Dit bevordert de stedenbouwkundige opzet van het gebied en leidt tot een verbetering van de kwaliteit.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wro en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in Hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

Uitgangspunt van dit conserverend bestemmingsplan is dat in beginsel de bestaande, feitelijke en vergunde situatie op grond van de rechtszekerheid is overgenomen en percelen als zodanig worden bestemd. Dit kan anders zijn bijvoorbeeld op grond van gewijzigde planologische inzichten, na afweging van alle ruimtelijk relevante belangen of ingeval van onbenutte, niet meer noodzakelijke of wenselijke bouwmogelijkheden die in het nieuwe plan zijn geschrapt. Ook als gevolg van nieuw beleid of nieuwe wet- en regelgeving is het bestemmingsplan gewijzigd ten opzichte van de vorige bestemmingsplannen. Verder zijn alleen nieuwe concrete plannen in het nieuwe plan als zodanig bestemd, mits deze tijdig zijn ingediend en de planologische aanvaardbaarheid ervan als passend is beoordeeld. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via een koppeling onderaan elke paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bos

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Bos' is gelegd op het grootste deel van het Hannie Schaftpark en het bos aan de zuidzijde van het sportpark Fanny Blankers-Koen. Het is bestemd voor bos, natuur, houtproductie, maar ook voor recreatief medegebruik in de vorm van wandelen, fietsen en ontspanning.

Bebouwing

Bebouwing is mogelijk in de vorm van bijvoorbeeld nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en observatiehutten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos-1' is ten behoeve van de herdenkingsfunctie van het Bos der Onverzettelijken bebouwing tot een oppervlakte van 100 m² en een bouwhoogte van 4 m toegestaan. In het bos aan de zuidkant van het sportpark Fanny Blankers-Koen staat een zendmast van 40 m hoog. Deze is positief bestemd. Verder zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming opgenomen.

3.2.2 Gemengd - 1

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming geldt voor het sportpark met daarin opgenomen de diverse sportvoorzieningen. De percelen zijn bestemd voor sport, recreatie, cultuur & ontspanning en maatschappelijke voorzieningen (voor zover niet geluidsgevoelig). Voor sport- en recreatievoorzieningen is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging niet van toepassing. Dit betekent dat elke vorm hiervan is toegestaan conform het vorige bestemmingsplan. Voor de andere functies geldt deze Staat wel.

Maatschappelijke functies, zoals fysiotherapie, buurthuisfunctie, ontmoetingsplek, zijn dus bij recht direct mogelijk. Omdat het beoefenen van sport mogelijk geluid veroorzaakt die hinderlijk kan zijn, zijn geluidsgevoelige maatschappelijke functies, zoals scholen of kinderopvang, niet direct toegestaan. Dit kan alleen na het verlenen van een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan, indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat het aanvaardbaar is. Op één perceel is wel een geluidsgevoelige maatschappelijke functie toegestaan, namelijk bij de bestaande kinderopvang. Deze is apart als 'kinderopvang' aangeduid. De structuur van het sportpark wordt via het bestemmingsplan zo veel als mogelijk behouden door onder meer de lanenstructuur te bestemmen voor 'verkeer-verblijfsgebied' en 'groen' (zie paragraaf 2.1.1). Echter flexibiliteit bij de inrichting van de sportvelden is ook gewenst, dus is de bestemming zo globaal mogelijk.

Bebouwing

Het gebied is globaal en flexibel bestemd. Dit betekent dat er geen bouwvlakken zijn opgenomen (net als in het voorheen geldende bestemmingsplan), maar bebouwingspercentages per bestemmingsvlak. Binnen een bestemmingsvlak geldt het bebouwingspercentage per bouwperceel. Dit is om te voorkomen dat één sportvereniging alle beschikbare bebouwingsruimte binnen een bestemmingsvlak inneemt, waardoor andere sportverenigingen niet meer over uitbreidings- of bebouwingsmogelijkheden beschikken.

In Artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-1 opgenomen.

3.2.3 Gemengd - 2

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming is gelegd op de nog te realiseren horeca- en of recreatie voorziening aan de Leeghwaterplas. Ook een speeltuin of kinderboerderij is mogelijk. Qua horeca is maximaal categorie 3 uit de Staat van Horeca-activiteiten mogelijk: een restaurant, koffie-theehuis met een speeltuin of kinderboerderij, maar het verstrekken van logies in de vorm van een hotel of pension is niet toegestaan. Ook is bijvoorbeeld een kleinschalige voorziening in kano- of waterfietsverhuur mogelijk. Een jachthaven en/ of het realiseren van ligplaatsen is niet toegestaan. Bij de voorziening is het toegestaan een bedrijfswoning met daarbij behorende bouwwerken te realiseren. Alleen langs de rand van het bos zijn parkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers toegestaan. Dit is specifiek aangeduid op de verbeelding van het bestemmingsplan. Reden hiervoor is dat het ongewenst is om parkeerplaatsen langs het water of in het open groengebied naast het gebouw aan te leggen vanwege landschappelijke en stedenbouwkundige redenen. De exploitant mag voor zichzelf een paar parkeerplaatsen aanleggen naast het gebouw en ook ruimte voor laden en lossen.

Bebouwing

Er is maximaal één hoofdgebouw toegestaan, waarin de gemengde bestemming én de bedrijfswoning gerealiseerd moet worden. Dit gebouw mag een oppervlakte hebben van maximaal 500 m² om de kleinschaligheid te waarborgen. Via afwijking is 600 m² toegestaan. Bijbehorende bouwwerken mogen in totaal 100 m² groot zijn. De bedrijfswoning mag uitsluitend op de 2e bouwlaag of hoger.

De planregels staan in Artikel 5.

3.2.4 Groen

Functionele mogelijkheden

Het structurele groen in het plangebied, zoals de lanenstructuur in het sportpark en langs de Hoge Vaart, heeft ter waarborging van het behoud van het groen in het gebied de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook sport- en speelvoorzieningen, water, voet- en fietspaden en is recreatief gebruik toegestaan. Parkeervoorzieningen zijn niet mogelijk.

Bebouwing

Ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn gebouwen toegestaan. Via afwijking is eventueel ook een jongerenontmoetingsplaats mogelijk.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.5 Maatschappelijk

Functionele mogelijkheden

Het bestaande AZC, de in het plan aanwezige scholen en/of onderwijsvoorzieningen en de locatie van Jeugdland en de scouting zijn bestemd voor 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is, zoals in alle bestemmingsplannen van de gemeente, ruim en flexibel, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is de flexibiliteit zo groot mogelijk, maar wel beperkt tot uitsluitend maatschappelijke voorzieningen. Op de locatie van het AZC zit ook een aanduiding 'wonen'. Aangezien er veel schommelingen zijn in het aantal asielzoekers, kunnen in geval van leegstand de gebouwen ook (veelal tijdelijk) voor huisvesting van bijvoorbeeld studenten of starters worden gebruikt. Zodra er zich weer meer asielzoekers aanmelden, zal het gebruik voor wonen worden beëindigd en de gebouwen voor het AZC worden gebruikt. Zo is een flexibele invulling van de gebouwen mogelijk. De gronden zijn van het AZC zelf, dus daarmee is verzekerd dat de gronden primair gebruikt worden als AZC en alleen in overleg met het AZC voor studenten, starters of andere woningzoekenden.

Als er nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd, mag de gevelbelasting niet meer bedragen dan de betreffende geldende voorkeursgrenswaarde volgens de Wet geluidhinder. Dit is lastig te realiseren zonder bouwkundige maatregelen. Daarom mogen nieuwe geluidsgevoelige objecten alleen worden gebouwd, indien aangetoond wordt dat deze voldoet aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een hogere waarde.

Bebouwing

In de regels en de verbeelding zijn maximale bouwhoogten en een maximaal bebouwingspercentage opgenomen.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen.

3.2.6 Verkeer en Verkeer-verblijfsgebied
3.2.6.1 Algemeen

In Almere is een 'duurzaam veilig' verkeerssysteem aangelegd. Dit betekent dat verkeerssoorten gescheiden zijn en functies, inrichting en gebruik op elkaar zijn afgestemd. Passend binnen het systeem 'duurzaam-veilig' is sprake van een zogenaamde zelfverklarende infrastructuur bestaande uit:

  • 1. stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersaders;
  • 2. gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersaders;
  • 3. erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebieden.

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, met verkeerslichten. Vanuit de verblijfsgebieden sluiten de wijk- en buurtontsluitingswegen aan op de dreven. Elk verblijfsgebied kent een gescheiden verkeersstelsel met in principe een autohoofdontsluiting, een fietsnetwerk en een busbaan. Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met onder meer 30 km p/u-poorten en drempels. In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km p/u. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km p/u. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km p/u of in het geval van een snelweg 100-120 km p/u.

3.2.6.2 Bestemming Verkeer

Dreven

Delen van de Vrijheidsdreef en de Randstaddreef liggen in het plangebied. Dit zijn belangrijke ontsluitingswegen van en naar het centrum en andere stadsdelen van Almere èn naar buiten de stad. Deze dreven zijn door middel van de wegen uit de wijken te bereiken. Op deze dreven is de maximum snelheid 50 km p/u.

Openbaar vervoer

Het sportpark Fanny Blankers-Koen wordt doorsneden door een vrijliggende busbaan, die geldt als hoofddrager voor de ontwikkeling van de wijk. In het algemeen lopen busbanen midden door een wijk, zodat gemiddeld 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen binnen 400 m afstand van een bushalte liggen (acceptabele loopafstand). Haltes aan busbanen liggen op een onderling gemiddelde afstand van 600 m. In het sportpark zijn twee bushaltes, vooral ten behoeve van de bezoekers van de profvoetbalclub Almere City FC. Op gronden met de verkeersbestemming zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering van gebouwen voor nutsvoorzieningen en bushokjes (die laatste zijn overigens omgevingsvergunningsvrij).

De regels voor deze bestemming staan vermeld in Artikel 8 Verkeer.

3.2.6.3 Bestemming Verkeer-Verblijfsgebied

Gemotoriseerd verkeer

Op de wegen met de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' mag ook met motorvoertuigen worden gereden, tenzij met verkeersborden ze uitsluitend als voet- of fietspad zijn aangegeven. Zo zijn de wijkontsluitingswegen vanuit het Fanny Blankers-Koenpark ten behoeve van de sport- en recreatievoorzieningen, maar ook die ten behoeve van de woningen en maatschappelijke voorzieningen, naast voor fietsen en wandelen ook toegankelijk voor auto's, bussen en motoren. Deze wegen zijn ingericht als 30 km p/u wegen.

Langzaam verkeer

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en zijn verlicht. De hoofdroutes zijn zo veel mogelijk langs de rand van wijken gesitueerd. De drukke hoofdroutes zijn als solitair fietspad uitgevoerd. De doorstroom-assen hebben in principe rood asfalt. De hoofdroutes zijn zoveel mogelijk voorzien van begeleidende voorzieningen met dag- en avondbezoek (stadscorridors). De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door hun kromme verloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0007.png" figuur: hoofdfietsnetwerk

Parkeren

Parkeren door bewoners vindt zo veel mogelijk plaats op eigen terrein (binnen de woonbestemming) dan wel in het openbaar gebied op de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Bij niet-woonfuncties moet in principe op eigen terrein worden voorzien in parkeergelegenheid, maar in veel gevallen wordt in openbaar gebied geparkeerd. Bij de sportvelden zijn bijvoorbeeld grote parkeerterreinen aangelegd, die door de verschillende sportclubs worden gebruikt. Daar geldt een parkeerbalans waarmee voldoende openbare parkeerplaatsen zijn gerealiseerd.

Niet-structureel groen

Wat betreft de groenvoorzieningen in het gebied is gekeken of het structureel groen betreft of meer snippergroen. Ook is rekening gehouden met de bestemming uit de hiervoor geldende bestemmingsplannen. Het niet-structurele groen heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Voordeel daarvan is de flexibiliteit qua inrichting van het openbaar gebied. Bijvoorbeeld de aanleg van groen of benodigde extra parkeerplaatsen is dan bij recht toegestaan.

Toegestane gebouwen

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van het bouwwerk tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen.

Sport- en speelvoorzieningen

Almere wil, zoals beschreven in de Sportnota (zie bijlage 3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur), laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport-en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen.

In Artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' opgenomen.

3.2.7 Water

De Hoge Vaart en de Leeghwaterplas zijn kenmerkend voor het gebied. Dit heeft grote invloed op het gebied en de opzet ervan. Dit water heeft de gelijknamige bestemming gekregen. In paragraaf 5.8 wordt nader ingegaan op de aspecten ten aanzien van de waterhuishouding (onder meer de kwaliteit en kwantiteit).

In Artikel 10 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.2.8 Wonen

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Wonen' is gelegd op de woningen in het plangebied met uitzondering van woningen binnen een gemengde bestemming en bedrijfswoningen. Binnen de woonbestemming is volgens de bestemmingsomschrijving de functie wonen toegestaan en niet één of meer woning(en). Een woning is volgens de begripsbepalingen: een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm. Als slechts woningen zouden zijn toegestaan binnen de bestemming, zijn alleen gebouwen bestemd voor één huishouden toegestaan. Dit is niet wenselijk, omdat ook appartementencomplexen of meergezins- huizen (gebouw met meerdere huishoudens) mogelijk moeten zijn. Binnen een bestemmingsvlak 'wonen' geldt daarom geen beperking voor het aantal woningen.

Wat valt onder de bestemming 'wonen'?

Voor 'wonen' is geen specifieke definitie opgenomen. Reden is dat wonen in de rechtspraak steeds weer anders wordt opgevat. Hierdoor kan in dit plan met de laatste stand van de jurisprudentie rekening gehouden worden. Onder wonen wordt volgens de huidige vaste jurisprudentie verstaan: het wonen in een normaal gezinsverband (ouders met kinderen). Maar ook minder traditionele woonvormen passen volgens de huidige veranderde maatschappelijke inzichten binnen de woonbestemming. Dan moet wel sprake zijn van 'nagenoeg zelfstandig wonen waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd en de nadruk op wonen ligt en niet op andere functies zoals werk of zorg'. Het gaat er om dat de belangrijkste activiteit zelfstandig wonen is en eventuele behandeling, zorg of werk daaraan ondersteunend is. Aandachtspunten bij het bepalen of een bepaald gebruik onder de woonbestemming vallen zijn:

  • Mate van verbondenheid van de bewoners: gemeenschappelijke ruimten en taken, eigen kamer;
  • Verblijf: verplicht of vrijwillig, doel is verzorgen of voorbereiden op zelfstandigheid;
  • Mate van begeleiding/zorg: continu, op afroep, intensiviteit, verplicht;
  • Relatie zorg en wonen: los van elkaar te halen of niet;
  • Bestendigheid van het wonen: vaste of wisselende samenstelling van bewoners, langdurig of onbepaald;
  • Wijze van wonen: in een familiesfeer of vergelijkbaar daarmee;
  • Het hebben van een stoornis of een zorgindicatie is niet beslissend.

Een gebouw waarin acht jongeren met psychische problemen vrijwillig wonen zonder permanente begeleiding, die beschikken over een gemeenschappelijke woonkamer/ keuken en huishoudelijke taken hebben en verbonden zijn met elkaar door hun problemen, is passend in de woonbestemming, omdat dit een met in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie is en dus is sprake van nagenoeg zelfstandig wonen (ECLI:NL:RVS:2011:BR5681). Ook het gebruik door twee volwassenen en acht (pleeg)kinderen viel onder de woonbestemming, want dit was in de familiesfeer en er is sprake van één gezamenlijk huishouden (ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0338). Dat deze kinderen een AWBZ-indicatie hebben, is niet doorslaggevend. Het wonen in een woning door drie personen met een TBS-status die uitbehandeld zijn, maar worden voorbereid op terugkeer in de maatschappij, valt ook onder wonen: gebruik is niet wezenlijk anders dan een normaal gezin en er is geen voortdurend toezicht (ECLI:NL:RBROE:2006:AW2500). Het bovenstaande betekent dat het gebruik van woningen door bewoners die enige zorg krijgen ter ondersteuning van het zelfstandig wonen in veel gevallen past binnen de woonbestemming. Daarvoor is geen aparte bestemming of afwijking van het bestemming nodig. Dan moet wel sprake zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning waarbij de situatie vergelijkbaar is met een in gezinsverband wijze van wonen. Niet onder de woonbestemming valt een complex met woningen voor mensen met een CZ-indicatie (ECLI:NL:RVS:2012:BV8034), waarbij sprake is van voortdurend toezicht, ieder een eigen appartement heeft met voorzieningen en een eigen af te sluiten deur, zodat wonen en zorg niet los van elkaar gezien kunnen worden. Het wonen in een complex van 19 appartementen door senioren met een kleinschalige gemeenschappelijke woonkamer en keuken is geen wonen: de ruimten zijn te klein om te kunnen spreken van een met in een gezinsverband vergelijkbare wijze van wonen met een zekere mate van verbondenheid (ECLI:NL:RBGEL:2016:2890). Kamerbewoning door negen studenten of arbeiders valt niet onder wonen, want dit is tijdelijk verblijf en geen met een in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie (ECLI:NL:RVS:2009:BI8471 en ECLI:NL:RBUTR:2010:BL9734). Ook een huis waarin alleen dagopvang plaatsvindt, valt niet onder wonen. Als gevolg van nieuwe rechterlijke uitspraken kunnen deze opvattingen wijzigen. Geadviseerd wordt daarom steeds de laatste jurisprudentie te raadplegen, voordat bepaald wordt of een bepaald gebruik wel of niet onder de woonbestemming valt.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijk om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen voor deze verschuiving zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf in de eigen woning, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld.

1. Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming binnen de woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan, zodat een afwijkingsprocedure niet nodig is. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan, zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus maximaal 1/3 voor het beroepsmatig gebruik. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog. De in de bestemming "Wonen" opgenomen bouwmogelijkheden zijn ook van toepassing bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep.

2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn volgens vaste jurisprudentie niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Gelet op de inleiding hierboven zijn ook deze activiteiten tot een bepaalde omvang passend binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen valt met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 1/3 van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalig houden van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu. Met een omgevingsvergunning binnenplanse afwijking bestemmingsplan kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter in de buurt en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m² v.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/ vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn vijf gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel en de eigenaar/exploitant moet er ook wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² v.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming.

Bebouwing

De bestemmingsvlakken zijn flexibel bestemd, in de zin dat er geen bouwvlakken zijn, maar slechts bebouwingspercentages en bouwhoogten. Er geldt slechts een bouwhoogte en een bebouwingspercentage. Verder gelden voor uitbreidingen aan woningen de standaardregels voor bijbehorende bouwwerken. Daarnaast is het mogelijk een woning vergunningsvrij uit te breiden. Met name aan de achterzijde is vergunningsvrij bouwen tot 4 m diep mogelijk.

In Artikel 11 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt overeenkomstig de SVBP gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

3.3.2 Waarde-Archeologie 4

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 4'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

3.3.3 Waarde-Archeologie 5

In geval tijdens bouw- of graafwerkzaamheden een behoudenswaardige vindplaats wordt aangetroffen, zal de bestemming 'Waarde-Archeologie 1' of 'Waarde-Archeologie 4' moeten worden gewijzigd in 'Waarde - Archeologie 5'. De tekst van deze bestemming is daarom opgenomen in Bijlage 4 van de planregels. Een archeologische vindplaats bestaat uit twee onderdelen, te weten een kern met aangetoonde behoudenswaardige archeologische resten en een 10 meter brede bufferzone rondom de kern, die op grond van onderzoek verspreide archeologische resten kan bevatten (zoals begravingen en depots). Deze buffer dient ter fysieke bescherming van de kern en om de toegankelijkheid daarvan voor de toekomst te garanderen. Voor beide onderdelen van een vindplaats geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Roering van de bodem in de kern is niet toegestaan en in de buffer alleen onder voorwaarden met dien verstande dat dit geen (risico op) schadelijke effecten mag hebben op de archeologische resten in de kern. Aan deze bestemming is een bouwverbod gekoppeld met afwijkingsmogelijkheden. Deze mogelijkheden zijn opgenomen om toch bebouwing c.q. grondroering in de bufferzone mogelijk te maken onder voorwaarde dat de archeologische waarden in de kern van de vindplaats niet worden aangetast, dan wel door middel van een archeologische opgraving voorafgaand aan het bouwen, ex situ (in een archeologisch depot of een museum) veilig gesteld zijn. Daarnaast geldt een omgevingsvergunningenstelsel voor de activiteit 'aanleggen' ter bescherming van de archeologische waarden. Tevens geldt een verplichting tot inpassing van de vindplaats in de omgeving.

3.3.4 Leiding - Hoogspanning

Ten westen van de Hoge Vaart en aan de oostzijde van het Bos der Onverzettelijken loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding. De leiding inclusief de gronden tot 6 m breed er om heen zijn voor het hebben en behoud van de leiding dubbelbestemd als 'Leiding - Hoogspanning'. Er mogen slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde op worden gebouwd ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Ook is voor bepaalde werken en aanleg van bepaalde zaken een vergunningenstelsel opgenomen. Via afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de leiding niet onevenredig wordt geschaad en na overleg en advies van de beheerder, op of in de belemmeringenstrook worden gebouwd of gronden worden gebruikt voor met deze dubbelbestemming samenvallende bestemmingen. In het artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee de dubbelbestemming uit het plan kan worden verwijderd, indien het leidingtransport voor hoogspanning is beëindigd.

Aan weerszijden van deze dubbelbestemming geldt een aanduiding 'Veiligheidszone-magneetveldzone'. Rondom ondergrondse hoogspanningsleidingen bevinden zich magneetveldzones. Conform de memo van het Kennisplatform EMV 'Omgaan met elektromagnetische velden, 2014' wordt rekening gehouden met magneetveldzones rondom ondergrondse electriciteitskabels van 150 kV. Afstand houden is de enige effectieve maatregel bij bestaande kabels om blootstelling aan magnetische velden te verminderen. Voor dergelijke leidingen wordt een generieke zone met een breedte van 15 m aan weerszijden aangehouden. Dit is gebaseerd op de door het RIVM verzamelde meetgegevens in het rapport 'Verkenning van extreem laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen, 2009'. Voor deze zone is de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-magneetveldzone' op de verbeelding opgenomen met de bijbehorende planregels (zie artikel 18).

3.3.5 Leiding - Leidingstrook

Door het groengebied langs de Hogering en de Tussenring loopt door het groengebied een leidingstrook. Deze bestemming is primair zich hier bevindende leidingen worden met dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' beschermd. De belemmeringenstrook, die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen, is niet zelfstandig terug te vinden, maar valt binnen de belemmeringenstrook, die ook de overige aanwezige leidingen dient te beschermen. Voorts zijn alleen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming rechtstreeks toegestaan, zoals bijvoorbeeld drukregelstations. Met een afwijking en nadat de leidingbeheerder om advies is gevraagd, zijn ook bouwwerken ten behoeve van de hoofdbestemmingen mogelijk. De aanleg van werken en werkzaamheden zijn omgevingsvergunningsplichtig. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen verbiedt het om kwetsbare objecten toe te laten binnen de belemmeringenstrook die in het kader van dat besluit in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Daarom is uitdrukkelijk in het artikel de opgenomen dat kwetsbare objecten binnen deze dubbelbestemming niet zijn toegestaan.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen worden bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 16 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 17.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 17.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 19 zijn afwijkingsregels opgenomen. De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de op grond van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan is voorgeschreven;
  • het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw: de kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
      • a. de windmolens mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd:
      • b. de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
      • c. de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0008.png"

HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 20 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag, indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein. Verder kan de Lijst van parkeernormen worden gewijzigd, indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven. Ook de Staat van Horeca-activiteiten en de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging kan, indien daar reden toe is, worden gewijzigd.

Overige regelingen

In artikel 21 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 22 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 23 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In de onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. Daarin worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden en daarom niet in tabel zijn opgenomen.

4.1 Samenvatting relevant beleid

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Ladder voor duurzame verstedelijking   De nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen het bestaand stedelijk gebied en dan hoofdzakelijk op percelen waar al een bebouwings- mogelijkheid was opgenomen. Er is één nieuwbouwlocatie waarop een stedelijke ontwikkeling plaatsvindt die voorziet in een actuele regionale behoefte. In het Hannie Schaftpark nabij de Leeghwaterplas wordt een kleinschalige recreatieve voorziening mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied en voorziet in een actuele regionale behoefte.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)  
Radarverstoringsgebied Fanny Blankers- Koenpark:   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)   Inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.   Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zijn beperkt. De watertoets is uitgevoerd en als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen zijn bestemd voor water en waterberging.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen en voorzieningen. Archeologische gebieden beschermen   Het bestemmingsplan bestemt de bestaande voorzieningen zo flexibel mogelijk. In het plan worden verder de bestaande waarden op gebied van archeologie beschermd.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Archeologisch aandachtsgebied   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.   Voor het plangebied is een watertoets gedaan.  
Waterkader (2013)   Richting en kader voor water binnen ruimtelijke plannen.   Conform beleid is de watertoets uitgevoerd.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011) en RO-visie werklocaties 2015 (2016)   Bij vestiging van bedrijven(terreinen) streven zodanige verdeling dat optimale bijdrage wordt geleverd aan vitaliteit van de steden. Per type werklocaties gelden specifieke vestigingsvoorwaarden.
Uitwerking beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied: doel is zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is en regionaal afgestemd. Principes zijn onder meer de Ladder, herstructuren, uitnodigingsplanologie en stimulering van pioniers en experimenten  
Het bestemmingsplan biedt ruimte voor diverse voorzieningen. Deze voorzieningen zijn al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een Growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
Dit plan past prima in de Visie. Het biedt ruimte aan een stedelijk sportpark, recreatie en natuurbehoud. Daarnaast voorziet het in een kansrijk initiatief voor horeca aan de Leeghwaterplas.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)   Criteria voor realisering van masten en
antennes ten behoeve van telefonie  
Masten moeten zo dicht mogelijk bij hoofdinfrastructuur worden geplaatst en zo min mogelijk in natuurgebieden en parken. Deze worden dan ook niet direct bestemd in dit plan. Antennes kunnen wel, bijvoorbeeld op gebouwen of hoogspanningsmasten.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Almere wordt een gedifferentieerde stad, aantrekkelijk voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen, levensbestendig en de eindgebruiker staat centraal.   Het plangebied biedt woonmogelijkheden voor starters en er worden appartementen gebouwd.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Regels voor onder meer ligplaatsen voor woonschepen, vaste ligplaatsen en afmeeroevers.   Binnen de bestemming 'Water' is de mogelijkheid opgenomen voor aanleggelegenheid.
 
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie op Werklocaties (2016)
 
Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bedrijven en voorzieningen in verschillende milieus.   Het gebied is aangemerkt als een groenmilieu, waarin recreatie de hoofdfunctie is. Nieuwe initiatieven zijn onder voorwaarden via een aparte planologische procedure mogelijk.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
mogen onder voorwaarden maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.  
Deze mogelijkheid wordt opgenomen in de bestemming 'wonen' .  
Vestigingsvisie Horeca (2016)   Uitgangspunt is horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, Floriadegebied en kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteiten. In overige gebieden mag horeca alleen, mits inpasbaar op basis van de regelgeving en de goede ruimtelijke ordening. Concrete initiatieven worden aan de hand van dit beleid beoordeeld.   Aan de Leeghwaterplas wordt de mogelijkheid voor een horeca- recreatievoorziening opgenomen op grond van de Kansenkaart Vrijetijdseconomie. Mogelijke andere initiatieven moeten via een aparte planologische procedure worden gefaciliteerd, indien deze voldoen aan de goede ruimtelijke ordening.
Voor het overige is slechts ondergeschikte horeca mogelijk bij een sport- of recreatievoorziening.  
Waterstad Almere
Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)  
De toeristisch-recreatieve ontwikkeling van Almere bevorderen.   Thema Waterstad: aanlegplaatsen, verhuur van kano's en boten.
Thema Sportstad: behouden en verbeteren van de bestaande sportvoorzieningen in het gebied.  
Agenda Toerisme en recreatie 2016 – 2022 (2016) + Kansenkaart Vrijetijdseconomie (2015)   De vrijetijdssector is een groeiende sector in Nederland en biedt kansen voor Almere. Niet alleen voor Almeerders maar ook voor bezoekers uit Flevoland, inwoners uit de Metropoolregio Amsterdam en bezoekers uit het buitenland. In de agenda zijn vier kerngebieden aangewezen: Almere Centrum, Kustzone Poort, Boswachterij Almeerderhout/De Kemphaan en Oostvaardersplassen. Daarnaast zijn vijf thema's benoemd: shoppen, architectuur, waterrecreatie, (nieuwe) natuurbeleving en evenementen. Per gebied en thema zijn acties gepland. De kansen voor vrijetijdseconomie in Almere zijn groot en Almere wil deze kansen benutten door 16 locaties te benoemen als kansrijk voor toeristisch recreatieve ontwikkeling.   Recreatie bevorderen in het gebied door ruimte te bieden hiervoor in het bestaande sportpark. De zuidoever van de Leeghwaterplas (onderdeel Hannie Schaftpark) is één van de 16 locaties op de Kansenkaart. Dit wordt in dit plan geregeld.  
Groene stad  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   In paragraaf 5.8 Waterparagraaf zijn de wateraspecten aangegeven.  
Energie Werkt! (2015)   In 2022 is Almere energieneutraal (minder CO2 uitstoot). Dit leidt ook tot nieuwe economie: nieuwe technieken en innovatie. Primair gaat transitie door stimuleren van zonne-energie, duurzame warmte- opwekking, koude-/ warmteopslag, nieuwe technieken en minder met windenergie   Binnen het plan zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk. Andere voorzieningen zijn niet direct in het plan opgenomen. Daarvoor is in de meeste gevallen eerst nader onderzoek nodig. Bovendien is niet in de nota aangegeven waar deze voorzieningen gerealiseerd zouden moeten en kunnen worden. Aanvragen worden via een aparte planologische procedure op hun eigen merites bekeken en indien mogelijk vergund.  
Kleur aan groen (2014)   Deze nota is bedoeld als eerste stap in het kunnen realiseren van meer initiatieven en participatie in de groene ruimte van Almere. Het heeft een uitnodigend karakter en gaat uit van mogelijkheden en kansen. Het geeft daarbij de principes voor een zorgvuldige inpassing. Almere kan zo verder ontwikkelen in de richting van een Green City.   De vestiging van een kleinschalige recreatie- en horecavoorziening aan de Leeghwaterplas in het Hannie Schaftpark wordt in dit plan geregeld.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Toekomstvisie vrije tijd (2008)   Het creëren van een hechte, leefbare samenleving en het versterken van de identiteit van de stad.   Dit bestemmingsplan sluit aan op de in de visie beschreven doelen.  
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)   Sport en bewegen is een gezonde en leuke vrijetijdsbesteding, maar draagt bij aan de identiteit van de stad en de maatschappe- lijke opgaven. Doelen: sportclubs versterken, sportgebouwen toegankelijker maken, ontwikkeling van talent centraal stellen en extra aandacht voor focussporten.   Dit plan voldoet aan de uitgangspunten van dit beleid en bevordert de realisering ervan.  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' en 'Waarde-Archeologie 4'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd.   Opnemen van een beschermende regeling (Waarde-Archeologie 4) voor de selectiegebieden. Verder is in het plan de bevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie-1' voor nieuwe behoudenswaardige vindplaatsen in het plangebied te wijzigen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5'  

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (= SVIR) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd (zie ook bijlage 1 Beleidskader Rijk). Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is vastgelegd dat gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in een bestemmingsplan bijvoorbeeld) in de toelichting een beschrijving moeten opnemen van de behoefte aan die ontwikkeling, mits het bestaand stedelijk gebied betreft. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er moet wel sprake zijn van een nieuw ruimtebeslag: het nieuwe bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan op grond van het vorige plan kon worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is volgens vaste jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling. Ingeval een functiewijziging moet (ook) worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat gesproken kan worden een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functies en van de onder het vorige bestemmingsplan toegestane functies.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de zin van het Bro opgenomen. Het betreft in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan biedt vooral flexibiliteit bij de invulling van bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt een optimale benutting van de ruimte in het bestaande stedelijk gebied nagestreefd.

De mogelijkheid voor een nieuwe horecavoorziening aan de Leeghwaterplas ligt in bestaand stedelijk gebied (zoals beschreven in het Provinciaal Omgevingsplan), zodat alleen een beschrijving van de behoefte nodig is. Deze ontwikkeling wordt niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd, omdat geen sprake is van nieuw ruimtebeslag. Het huidig bestemmingsplan 2P uit 1983 staat bebouwing toe voor horeca tot maximaal 1.000 m². Daarnaast zijn andere voorzieningen mogelijk tot maximaal 14.000 m². Het opnemen van een horecavoorziening van maximaal 500 m² leidt dus bij lange na niet tot nieuw ruimtebeslag ten opzichte van het huidige bestemmingsplan. Daarom is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een laddertoets niet vereist.

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een m.e.r.-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in het Besluit milieueffectrapportage in de bijlagen. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije m.e.r.-beoordeling, een m.e.r.-beoordeling of een mer-plicht. De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een m.e.r.-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Voor de volgende gevallen geldt een mer-beoordelingsplicht:

  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven met 250.000 bezoekers 100 ligplaatsen , een oppervlakte van 25 hectare of meer, 100 ligplaatsen of meer of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied (D 10);
  • de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen met een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (D 11.2).

In dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt of zijn activiteiten voorgenomen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit m.e.r.. Ook ligt het gebied niet in de buurt van een Natura-2000 gebied. Voor Flevoland zijn dit de Lepelaarsplassen, de Oostvaarderplassen, het IJmeer/Markermeer en het Eemmeer/ Gooimeer. Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Geluid

Het bestemmingsplan moet nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken. Hieronder worden ook verstaan alle ontwikkelingen die nu niet zijn gerealiseerd maar wel al in de nog geldende bestemmingsplannen mogelijk waren. Deze onbenutte mogelijkheden moeten opnieuw aan de huidige wet- en regelgeving worden getoetst. Het akoestisch onderzoek is gedaan op 4 meter hoogte en voor het jaar 2030. Alle ontwikkelingen in het groene gebied hoeven niet aan de normering uit de Wet geluidhinder te worden getoetst. Dit geldt ook voor het aspect wegverkeerslawaai in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Vanwege de functies in het gebied met horeca- en sportlawaai en nieuwe te realiseren geluidsgevoelige objecten is het van belang dat er geen beperkingen worden gelegd aan de bestaande bedrijfsvoering van deze functies en ook de geluidsgevoelige functies voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0009.png"

figuur geluid

 

5.3 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt (horecavoorziening en maatschappelijke voorzieningen op het sportpark) dragen niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Er hoeft dus geen onderzoek of verdere toetsing aan de normen uit de Wet Milieubeheer plaats te vinden.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord, het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.

Inhoudelijk

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 4 Quickscan Externe veiligheid) en een risicoanalyse naar de buisleiding die in het plangebied ligt (zie Bijlage 5 Rapport ORA Buisleiding). De conclusies zijn als volgt:

Risicobronnen

Transport van gevaarlijke stoffen over de Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef, een hogedrukaardgas- transportleiding en opslag van munitie zijn de voor het plangebied relevante risicobronnen met mogelijke ruimtelijke consequenties voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De wettelijk vereiste basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan verder geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van een weg of buis.

Effectafstanden munitieopslag

Er wordt voldaan aan de effectafstanden tot beperkt- en kwetsbare objecten van derden.

Verantwoordingselementen GR, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De onderstaande informatie bevat de overwegingen, die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht. Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten verantwoordt het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans-groot-effect risico's). Door middel van de verderop genoemde ruimtelijke maatregelen wordt het groepsrisico en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd. De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau. Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar.

Onderbouwing

PR

Het spoor heeft ter hoogte van het plangebied een basisnetafstand van 1 m. Deze afstand, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt buiten het plangebied. De Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef en de buisleiding hebben geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De wettelijke basisbescherming wordt geboden en geborgd.

Effectafstanden munitieopslag

Er wordt voldaan aan de effectafstanden tot beperkt- en kwetsbare objecten van derden.

GR

Voor dit wegvak van de Hogering is geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde. Uit de toepassing van vuistregels, in relatie tot vervoer over de Tussenring en Vrijheidsdreef blijkt, dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de buisleiding voor het planbesluit bedraagt ca. 0,0003 maal de oriëntatiewaarde en na het planbesluit (aanname 50% toename van de personendichtheid) ca. 0,001 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording GR

Het GR van de Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de buisleiding hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening spoor/weg/buis

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het concept ontwerp bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies uit dit advies (zie paragraaf 6.2) zijn:

  • risicobronnen in en om het plangebied zijn: de diverse transportmodaliteiten met vervoer van gevaarlijke stoffen: de Hogering, Tussenring, Vrijheidsdreef, Flevolijn en een hoge druk aardgasleiding; een munitieopslag; ligging in de Flevopolder (overstromingsgevaar);
  • er zijn geen ruimtelijke maatregelen mogelijk om de risico's aan de bron te beperken;
  • gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan is het niet opportuun ruimtelijke maatregelen in de gebouwde omgeving te nemen om de effecten in het plangebied te beperken;
  • het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten;
  • bij een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen verzorgt de veiligheidsregio met de gemeente de alarmering en crisiscommunicatie, via WAS-sirenes (tot 2020), omroepinstallaties, publieke omroepen (radio, televisie, internet) en beschikbare netwerken (telefoon-netwerken, NL Alert) en de website www.crisis.nl;
  • het plangebied voldoet aan de handreiking voor bluswater en kent een goede bereikbaarheid;

De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn als voldoende beoordeeld. Gelet op de conserverende aard van het bestemmingsplan worden geen ruimtelijke maatregelen getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer, ligt buiten het plangebied. Deze verantwoording is niet van toepassing.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan. De in dit bestemmingsplan aangebrachte milieuzonering, is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG 2009 (hierna: publicatie). In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan bestaande uit de combinatie van:

  • een stadspark met bosvakken en open delen (Hannie Schaftpark), het Bos der Onverzettelijken en een recreatieplas (Leeghwaterplas), en
  • een overwegend sport- en recreatiegebied (sportpark Fanny Blankers-Koen) met een asielzoekerscentrum en een brede groenstrook met daarin maatschappelijke functies (scholen, politie-opleidingscentrum) en starterswoningen.

Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

Uitgangspunten

Uitwaartse milieuzonering vanuit het sport- en recreatiegebied

De in het sport- en recreatiegebied liggende veldsportcomplexen, sporthallen en overdekt zwembad vallen onder milieucategorie 3.1 uit de VNG-bedrijvenlijst. Het politie-opleidingscentrum is vanwege de binnenschietbanen milieucategorie 4.1 en vanwege de hondentrainingen milieucategorie 3.1. Uit het akoestisch onderzoek behorende bij de omgevingsvergunning milieu is gebleken dat de hondentraining bepalend is voor de geluidbelasting. Inclusief geluidscherm langs het Atletiekpad wordt op 50 m afstand voldaan aan de etmaalwaarde voor een gemengd gebied (50 dB(A)). In dit geval is dus de feitelijke vergunde milieubelasting bepalend en niet de indicatieve richtafstand behorende bij milieucategorie 3.1. Het voetbalstadion en de openlucht ijs/skeelerbaan zijn milieucategorie 4.2. Het feitelijk gebruik ervan en de hierbij behorende milieubelasting komt meer overeen met een veldsportcomplex met verlichting. Dit valt onder milieucategorie 3.1. De voorzieningen in het gebied (scholen en kinderdagverblijf) zijn maximaal milieucategorie 2.

Omgevingstypen

In de omgeving liggen de volgende functies/omgevingstypen:

Naam   Functie & aard van de omgeving   Omgevingstype   Toelichting  
Waterwijk   Woonwijk   Rustige woonwijk   Omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd is die van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype.  
Tussen de Vaarten   Woonwijk   Gemengd gebied   De strook langs de Vrijheidsdreef is verhoogd geluidbelast, dus gemengd gebied.  
Bouwmeesterbuurt   Woonwijk   Rustige woonwijk   Vanwege de afstand tot de Tussenring (> 200 m ) is geen sprake van een gemengd gebied.  
Vaartsluisbos   Natuurgebied, onderdeel Nationaal Natuurnetwerk (NNN)   Gemengd gebied   De strook direct langs de Hogering is verhoogd geluidbelast, dus gemengd gebied.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0010.png"

figuur: omgevingstypen

De volgende richtafstanden dienen te worden aangehouden tot de in de vorige tabel bepaalde omgevingstypen:

Milieucategorie   richtafstand (in meters)  
  rustige woonwijk   gemengd gebied  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  

Vanwege de hier toegelaten bepalende milieucategorieën 4.2 en 3.1 gelden dus maximale richtafstanden van respectievelijk 300 m en 50 m tot een rustige woonwijk én 200 m en 30 m tot een gemengd gebied. Aan deze afstanden wordt voldaan, zodat ter plaatse van de in de omgeving liggende gebieden sprake is van adequaat woon- en leefmilieu.

Gevoelige functies in het sport- en recreatiegebied

Vanwege de functiemenging in het sport- en recreatiegebied, de busbaan en de ligging nabij de Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef, is qua omgevingstype sprake van een gemengd gebied. In het gebied liggen de volgende milieugevoelige functies (zie figuur hieronder): kinderdagverblijf (nr. 13), onderwijs (nr. 22, 23, 24 en 27), het AZC (nr. 19) en woningen (nr. 21). Voor perceel nr. 25 is een omgevingsvergunning voor de bouw van 40 woningen verleend. Deze woningen zijn nog niet gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0011.jpg"

figuur: functies in het plangebied

Deze functies zijn hier bewust gesitueerd. Met uitzondering van de woningen zijn dit zowel milieubelastende als milieugevoelige functies. Het zijn qua milieubelasting milieucategorie 2 bedrijfsactiviteiten. Deze situatie valt buiten de kaders van de richtafstandenlijsten. Er kunnen minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld dan bij ligging in een rustige woonwijk. Dit komt erop neer dat:

  • 1. in nieuwe situaties in de directe omgeving van de gevoelige functies milieucategorie 2 wordt toegestaan;
  • 2. in bestaande situaties daar flexibeler mee omgegaan en direct aangrenzend aan de gevoelige functies milieubelastende activiteiten uit milieucategorie 3.1 zijn toegestaan en bij een bufferafstand van meer dan 50 m milieucategorie 4.2.

Hieraan wordt voldaan voor de bestaande kinderopvangverblijven.

Milieuzonering Jeugdland en de horeca- en recreatieve voorziening Hannie Schaftpark

Midden in het Bos der Onverzettelijken is Jeugdland-Stad gevestigd, een 'avonturenbouwspeelplaats' voor kinderen van 7-14 jaar en de Scouting Hannie Schaft. Deze activiteiten zijn niet in de richtafstanden- lijsten genoemd. De hier plaatsvindende activiteiten zijn vergelijkbaar met een veldsportcomplex en dus milieucategorie 3.1. De richtafstand tot de dichtstbij gelegen woningen van Verzetswijk (Samuel Esmeijerstraat, omgevingstype drukke woonwijk vanwege de Vrijheidsdreef) dient 30 m te bedragen. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Op onderstaand kaartje is de voorgestelde locatie aangegeven, waar op grond van de Kansenkaart Vrijetijdseconomie en dit bestemmingsplan een kleinschalige recreatieve trekpleister/horeca gerealiseerd zou kunnen worden. De hier toegestane activiteiten worden maximaal als milieucategorie 2 tot 3.1 geschat. Binnen en afstand van ca. 300 m liggen geen woningen, zodat aan de richtafstand van maximaal 50 kan worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0012.jpg"

figuur: ligging nieuwe recreatie/horeca voorziening

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde milieuzonering vanuit de milieubelastende activiteiten in het sport- en recreatiegebied, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.6 Kabels en leidingen

Bestaande situatie

Algemeen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen, gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk, omdat deze ligging duurzaam is. Er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit, aanpassing en onderhoud gewaarborgd.

Hoofdtransportleidingen

Evenwijdig en langs de Hogering en Tussenring ligt hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor naastliggende gebieden en het plangebied. Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt zoals gebruikelijk in Almere, hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied.

Leidingenstraat

Parallel aan de Hogering en Tussenring loopt een leidingenstraat. Hierin bevinden zich ook hogedruk- gasleidingen. De leidingenstraat is de hoofdader voor het voeden van de verschillende deelgebieden. Het gebruik van de leidingenstraten is voorbehouden aan de gemeente Almere en de nutsbedrijven ten behoeve van de aanleg, beheer en onderhoud van kabels en leidingen. De zone is obstakelvrij en is/mag niet worden voorzien van diep wortelende beplanting en/of gesloten verharding. In de leidingenstrook liggen één of meer buisleidingen met gevaarlijke inhoud en/of kabels van grote waarde, waarvan N.V. Nederlandse Gasunie beheerder is.

Ondergrondse hoogspanningslijn

Langs de westkant van de Hoge Vaart loopt een ondergrondse hoogspanningslijn.

Toekomstige ontwikkelingen

Door de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven worden aanpassingen van en ruimteclaims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen. Hierdoor wordt door de kabel- en leidingenbeheerder in het kabel- en leidingennet meer dan noodzakelijk geïnvesteerd.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was tot voor kort in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgegaan in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Daarbij zijn met name de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving onveranderd gebleven. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en een 200tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Wnb. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Beoordeling

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied, het dichtstbijzijnde gebied is het gebied Lepelaarsplassen op circa 1,3 km afstand. Directe effecten zijn daarmee uitgesloten. Binnen het plangebied komen daarnaast geen soorten voor welke als instandhoudingsdoel voor dit gebied zijn aangewezen (voornamelijk water- en weidevogels) en ook biedt het marginaal geschikt foerageergebied voor deze soorten. Gezien de afstand van het plangebied tot de Lepelaarsplassen en de aard van het bestemmingsplan (conserverend), zijn indirecte effecten (externe werking) op de instandhoudingsdoelen van dit Natura 2000-gebied eveneens op voorhand uit te sluiten.

Nationaal Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS)

Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Beoordeling

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied betreft het Vaartsluisbos. Dit is van het plangebied afgescheiden door de Hogering. Gezien de aard van het bestemmingsplan (conserverend) en de ligging van dit bos buiten het plangebied, kan op voorhand een negatief effect op het NNN en de doelen daarvan worden uitgesloten.

Soortbescherming

De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende groepen soorten onderscheiden. Bovendien gelden naast landelijke vrijstellingen ook vrijstellingen op provinciaal niveau.

Beoordeling

In 2015 is een deel van de stad, waaronder het westelijk deel van het plangebied, geïnventariseerd op beschermde planten en dieren. Het oostelijk deel, ten oosten van de Hoge Vaart, is in 2011 geïnventariseerd. Daarnaast is de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De volgende beschermde soorten zijn binnen het plangebied vastgesteld:

  • 1. Planten: een enkel exemplaar van gewone dotterbloem en grotere aantallen (tot enkele tientallen per groeiplaats) grote kaardenbol en brede wespenorchis (alle drie Tabel 1 Ff-wet) zijn vastgesteld in het oostelijk deel van het plangebied, voornamelijk langs de Hoge Vaart. In het westelijk deel van het plangebied is een enkele waarneming van rietorchis en daslook (beide Tabel 2 Ff-wet) bekend.
  • 2. Vissen: rivierdonderpad (Tabel 2 Ff-wet) is vastgesteld in de Hoge Vaart. Daarnaast komen deze soort en ook kleine modderkruiper (Tabel 2 Ff-wet) voor in de Leeghwaterplas.
  • 3. Broedvogels: er is een territorium van de buizerd (jaarrond beschermd nest) vastgesteld in het bos ten zuiden van de Leeghwaterplas. Daarnaast is de ijsvogel waargenomen ter plaatse van deze plas. Boerenzwaluw is hier eveneens waargenomen, evenals op één van de eilanden in de plas een kolonie reigers. Grote bonte specht en boomkruiper komen voor in het bos in het oostelijk deel van het plangebied. Naar verwachting komen verder algemene broedvogels van bos en struweel binnen het plangebied voor, zoals houtduif, ekster en merel.
  • 4. Zoogdieren: de bever (Tabel 3 Ff-wet) is waargenomen binnen het plangebied. Het gaat hier naar verwachting om een enkel foeragerend individu, het plangebied vormt geen primair functioneel leefgebied voor de soort.
  • 5. Vleermuizen (allen Tabel 3 Ff-wet): De Leeghwaterplas en het bos ten zuiden hiervan vormen foerageergebied voor ruige en gewone dwergvleermuis. Verder hebben deze soorten verschillende vliegroutes langs de Hoge Vaart en eveneens ter plaatse van de plas en het bos. Meervleermuis foerageert voornamelijk ter plaatse van de plas en de Hoge Vaart. In het oostelijk deel van het plangebied zijn foeragerende ruige en gewone dwergvleermuis en laatvlieger vastgesteld ter hoogte van de Lage Vaart. Baltsende gewone dwergvleermuizen zijn daarnaast waargenomen ter plaatse van het bos in het oostelijk deel van het plangebied.

De aanwezigheid van reptielen kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Algemene soorten amfibieën zoals bruine kikker en gewone pad komen wel voor binnen het plangebied. Ook algemene soorten grondgebonden zoogdieren zoals mol en konijn komen naar verwachting binnen het plangebied voor. De aanwezigheid van deze algemeen voorkomende en de voorgenoemde zwaar beschermde soorten, staat goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg. Met dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Wanneer werkzaamheden plaatsvinden, zal voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten moeten worden uitgevoerd en zal daar indien noodzakelijk rekening mee gehouden moeten worden.

Houtopstanden

Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de bepalingen van de Boswet daarin enigszins gewijzigd opgenomen. De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij een eventuele kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

Beoordeling

Het plangebied ligt grotendeels binnen de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Wnb (voorheen Boswet). Voor dit deel van het plangebied valt een eventuele voorgenomen houtvelling niet onder de werking van de Wnb. Voor het deel van het plangebied dat buiten de bebouwde kom ligt (zie onderstaande figuur) is een melding van eventueel voorgenomen velling en herplanting van gevelde houtopstanden wel aan de orde. In het plan vindt geen bomenkap plaats in het gebied, aangeduid als buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom. Melding of herplant is dus niet aan de orde op grond van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0013.png"

figuur: uitsnede van de kaart (2013) met de bebouwde kom in het kader van de Wnb (voorheen Boswet) met rode (concept) en groene arcering weergegeven. Het niet rood of groen gearceerde gebied valt buiten de bebouwde kom.

Ecologisch Masterplan Almere

Op lokaal niveau is de groenblauwe invulling vastgelegd in het Ecologisch Masterplan Almere (2006). In acht uitgangspunten staat concreet aangegeven hoe Almere als natuurstad versterkt kan worden. Hieronder valt onder andere de realisatie van een aantal ecologische verbindingszones die de brongebieden voor planten en dieren met elkaar verbinden. Een van deze verbindingszones, welke op kaart zijn aangegeven, bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied ter hoogte van de Lage Vaart. Deze ligt niet binnen het plangebied en vormt geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

5.8 Waterparagraaf

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets te volgen. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het is dan ook voldoende om voor de watertoets te verwijzen naar deze waterparagraaf. Het bestemmingsplan en de daarin opgenomen watertoets zijn afgestemd met het waterschap Zuiderzeeland.

Oppervlaktewater en peil

Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Almere Stedelijk. In het plangebied zijn drie peilgebieden aanwezig, namelijk:

  • 1. Het gebied Fanny Blankers en Koenpark tussen de Hoge Vaart en Lage Vaart ligt in peilgebied ALM 2 en heeft een peil van -5,70 NAP (Bron: Peilbesluit Almere Stedelijk 2006);
  • 2. De Hoge Vaart ligt in peilgebied 3.01 en heeft een peil van -5,20 NAP (Bron: Peilbesluit Hoge Vaart 2004);
  • 3. Het gebied ten westen van de Hoge Vaart ligt in peilgebied ALM 3 en heeft een peil van -5,50 NAP (Bron: Peilbesluit Almere Stedelijk 2006).

In het gebied Fanny Blankers zijn watergangen en waterbergingen aanwezig. Deze watergangen en waterbergingen hebben als functie om het water in het peilgebied vast te houden en af te voeren richting de Lage Vaart. Op twee locaties is voor de afwatering van dit gebied een duiker aanwezig richting de Lage Vaart (zie figuur hieronder). Via de Lage Vaart wordt het water verder afgevoerd naar het Markermeer. In het gebied ten westen van de Hoge Vaart ligt de Leeghwaterplas. Deze plas staat via een gemaal in verbinding met de Hoge Vaart. Via de Hoge Vaart wordt het water verder afgevoerd naar het Markermeer. Dit plandeelgebied bestaat voor het grootste deel uit onverhard gebied. Vanuit de Hoge Vaart is de Leeghwaterplas voor vaarverkeer bereikbaar via een sluis naast het gemaal. Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied van Almere en in het plangebied, is sinds 2015 op orde en voldoet aan de normen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0014.png" Figuur: Peilgebieden en stroomrichting watersysteem

De Hoge Vaart en de Leeghwaterplas zullen in het bestemmingsplan worden voorzien van de bestemming 'Water'. De Lage Vaart valt net buiten de grenzen van het bestemmingsplangebied. Het bestemmingsplan heeft niet als doel de bestaande waterstructuur in het plangebied te wijzigen.

Waterveiligheid

Het buitendijkse water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het plangebied ligt binnendijks en bevindt zich niet binnen een keurzone van een waterkering.

Waterkwaliteit

Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor. Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt drinkwaterbronnen, zwemwateren en leefgebieden van dieren en planten. In het plangebied van het bestemmingsplan zijn de Lage Vaart ('Vaarten lage afdeling ZOF') en de Hoge Vaart ('Vaarten hoge afdeling ZOF') aangewezen als waterlichaam in het kader van de Kaderrichtlijn Water (Bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 - 2021). De provincie Flevoland heeft het voor de KRW verplichte areaal aan natuurvriendelijke oevers voor deze watergangen in de periode 2010-2015 uitgevoerd. In het SGBP2 (Stroomgebied Beheersplan fase 2) zijn voor de 'Vaarten lage afdeling ZOF' en de 'Vaarten hoge afdeling ZOF' geen verdere maatregelen voorzien. Onderhavig bestemmingsplan is, als gezegd, conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergangen zullen verslechteren.

Riolering

In het plangebied is een gescheiden rioleringsstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie AWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.


5.9 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste Ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste Ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette en in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het IJsselmeer. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In het Hannie Schaftpark zijn in het verleden een paar bodemonderzoeken uitgevoerd en hebben op een aantal percelen na een calamiteit bodemsaneringen plaatsgevonden. Het algemene beeld laat zien dat de bodem plaatselijk lichte verontreinigingen bevat. In de bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan zink, koper, EOX en/of minerale olie aangetroffen. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan vluchtig organische stoffen en arseen. In het Fanny Blankers-Koenpark zijn in het verleden een groot aantal bodem- en waterbodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld laat zien dat de bodem lichte verontreinigingen bevat. Zowel in de boven- als in de ondergrond wordt plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan zware metalen, EOX en/of minerale olie aangetroffen. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zware metalen en xylenen. Uit de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) van Almere blijkt dat de kwaliteit van ontgraven grond op onverdachte percelen in het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark ‘AW2000’ is (schone grond). Op grond van het beleid uit het Besluit Bodemkwaliteit volgt hier uit dat de kwaliteitseis van toe te passen grond in het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark ook AW2000 is en er dus alleen schone grond toegepast mag worden. Ter plaatse van percelen waar bodembedreigende activiteiten in het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark hebben plaatsgevonden kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden en moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Geschiktheidsverklaring

Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw, wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheids- verklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Bbk. Vanwege de industriële activiteiten in het gebied en de aangetroffen verontreinigingen kan de bodemkwaliteitskaart van Almere niet zonder meer gebruikt worden als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond. Van grond die vrijkomt in dit gebied dient dan ook voor toepassing elders de kwaliteit bepaald te worden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor informatie over het Bbk, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst.

Grondwater

De grondwaterstand op het Hannie Schaftpark & Fanny Blankers-Koenpark wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied staat onder invloed van kwel, dat aan het maaiveld uittreedt. Voor het grootste deel bestaat de kwel uit bestaat uit Markermeerwater en water uit de Noorderplassen en Leeghwaterplas dat onder en door de dijk heen stroomt. Deze kwel wordt grotendeels opgevangen door kwelsloten. Het kwelwater is relatief schoon. Als gevolg van de grote invloed van kwel- en regenwater in het plangebied is de waterkwaliteit als goed te karakteriseren. Ditzelfde geldt voor de kwaliteit van het grondwater. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied, waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische, en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Historische-geografische waarden en (steden)bouwkundige waarden

In het plangebied zijn geen formeel beschermde bouwkundige monumenten of stadsgezichten aangewezen. Wel bevat het plangebied een aantal zaken die het vermelden waard zijn in dit kader. De Leeghwaterplas, genoemd naar een 17e -eeuwse waterbouwkundige, is in 1973 vormgegeven door landschapsarchitect Jan Wouter Bruggenkamp. De afgraving in het toen nog lege stadsdeel was noodzakelijk om de zandlichamen van de bruggen over de Hoge Vaart en de Lage Vaart vorm te geven. Bruggenkamp maakte een ontwerp met lange oevers en niet te grote dieptes waardoor een gezond onderwatermilieu ontstond. Dit groenblauwe element was zo succesvol dat het later geïntegreerd werd in het stedenbouwkundig ontwerp van Almere Stad. De eilanden zorgen voor een voldoende geleding waardoor de plas vanuit Waterwijk als parkvijver wordt ervaren. Een onbedoeld gevolg van de ligging was dat de spoorlijn naar het zuiden moest worden verschoven om Station Parkwijk in het centrum van voldoende woningbouw te situeren. De plas functioneert als bergboezem voor de afwatering van Almere Stad. Het waterpeil in Leeghwaterplas ligt circa 30 cm lager dan in de Hoge Vaart. Daarom is op de locatie waar deze op elkaar aansluiten de Leeghwatersluis gebouwd. Op het noordelijke eiland van de plan (tussen de Eerste en Tweede Waterbrug) ligt het restant van het landschapskunstwerk 'Monument voor een woningwetwoning' (1981) van Anne Mieke Backer. Dit wordt nu weergegeven door beplanting. In samenwerking met de kunstenares is in 1992 bij het Natuur- en milieucentrum Het Eksternest aan de Muiderweg, een nieuw levend huis aangeplant.

Het 'Bos der Onverzettelijken' is een levend nationaal verzetsmonument met een tweeledig doel: het op één plaats eren van Nederlanders die in de periode 1940-1945 door de bezetter zijn gefusilleerd en het tot stand brengen van een levende, groeiende band tussen het verleden van de verzetsstrijders en de toekomst van nieuwe generaties. Het bos is tussen 1992 en 1993 op initiatief van Stichting Samenwerkend Verzet 1940-1945 aangelegd. In het bos zijn in totaal 2142 bomen geplant. Hiervan zijn 2133 bomen gewijd aan het aantal verzetsmensen dat volgens gegevens van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gefusilleerd. Eén boom gedenkt de 'onbekende gefusilleerde'. Vijf bomen staan symbool voor elk van de jaren van onderdrukking en verzet. De band van het verzet met het Koninklijk Huis wordt benadrukt door drie bomen, die gewijd zijn aan de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix. Hoewel het 'Bos der Onverzettelijken' te boek staat als nationaal verzetsmonument, is het geen formeel beschermd monument in de zin van de Erfgoedwet of de gemeentelijke Monumentenverordening. Het bos is in 2017 omgevormd tot een duurzaam park (zie paragraaf 2.2.3).

Archeologische waarden

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Het is in en na de Middeleeuwen druk bevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd maar zijn nog geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie aangetroffen. Deze mogen op basis van onderzoek in de directe omgeving wel verwacht worden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0015.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met begrenzing van het plangebied

Binnen het plangebied van het Hannie Schaftpark en Fanny Blankers-Koenpark zijn op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld, omdat ze bebouwd zijn of in het verleden bebouwd zijn geweest, anderszins verstoord zijn (Leeghwaterplas) of reeds zijn onderzocht en vrijgeven. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donkergrijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 4”. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (=Barro) is aangegeven (zie Bijlage 1 Beleidskader, Hoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0016.png"

figuur invloed radarstations

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen. Binnen een toetsingsvlak moet indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0017.png"

Figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Voor het plangebied zou alleen het toetsingsvlak voor windturbines vanaf 51,56 m hoog van toepassing. Indien dergelijke windturbines in dit plan mogelijk zouden zijn gemaakt, dient het plan vooraf aan de LVNL te worden voorgelegd. Het plan maakt dergelijke windturbines niet mogelijk, dus is het vragen van een toets door LVNL niet van toepassing.

Laserstraalvrij gebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0018.png"

Zoals uit de kaart blijkt is het laserstraalvrije gebied niet van toepassing op het plangebied, zodat dit geen verdere regeling in het plan behoeft.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt. Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Toets of bestemmingsplan economische uitvoerbaar is

Een plan is economisch uitvoerbaar indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit bijvoorbeeld verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. In het bestemmingsplangebied vindt geen ontwikkeling plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leidt tot verplicht kostenverhaal. Op grond van bovenstaande analyse blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is verzekerd. Dientengevolge is het niet noodzakelijk een exploitatieplan gelijktijdig met het bestemmingsplan vast te stellen. Conclusie: Bij de herziening van dit bestemmingsplan is een exploitatieplan niet vereist.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor Hannie Schaftpark en Fanny Blankers Koenpark is hoofdzakelijk een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. De belangrijkste nieuwe ontwikkelingen betreffen de (mogelijke) uitbreiding van het AZC (hiervoor loopt al een buitenplanse afwijkingsprocedure) en de mogelijkheid tot vestiging van een kleinschalige recreatie- en horeca voorziening aan de Leeghwaterplas. Deze mogelijke ontwikkeling is gekoppeld aan een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid (met eigen inspraakprocedure). Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie wordt gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).

Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening op 10 april 2017 per e-mail toegezonden aan de volgende instanties:

  • Brandweer Flevoland
  • Flevolandschap
  • Provincie Flevoland
  • KPN
  • Liander
  • Gasunie
  • Natuur en Milieu Flevoland
  • Recron
  • Tennet
  • Vitens
  • Vogel- en Natuurwacht Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Men had tot en met 8 mei 2017 de tijd om te reageren. Er zijn drie reacties ontvangen. De reactie van de provincie is, ondanks dat deze na deze termijn is ingediend, volledigheidshalve en uit effectiviteits- overwegingen alsnog meegenomen. Hierna volgt een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan (cursief weergegeven).

  • 1. De Vogel- en Natuurwacht Flevoland (e-mail van 2 mei 2017):
    • a. reclamant wijst op de aanwezigheid van orchideeën in met name het Fanny Blankers-Koenpark en dat hiermee in het plan rekening gehouden dient te worden.

Reactie: met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 staan orchideeën (behoudens enkele soorten, die niet in Almere voorkomen) niet meer op de lijst met te beschermen soorten. De zorgplicht blijft van kracht, zodat behoud van de populatie orchideeën in Almere geborgd is. Uit de inventarisatie (zie beschrijving in paragraaf 5.7) blijkt dat alleen de brede wespenorchis (algemene soort in Almere) voorkomt in het plangebied. De Nationale Database Flora en Fauna (laatste vijf jaar) toont geen orchideesoorten in het gebied. Indien reclamant toch andere soorten heeft waargenomen, dan wordt verzocht de locatie kenbaar te maken, zodat de gemeente bij het beheer hier rekening mee kan houden.

    • a. reclamant wijst op de aanwezigheid van een reigerkolonie in de Leeghwaterplas en dat hiermee rekening gehouden dient te worden.

Reactie: de aanwezigheid van deze kolonie reigers op één van de eilanden in de Leeghwaterplas is bekend bij de gemeente. De bestemming van het eiland en de plas wijzigt niet in dit plan, zodat het plan zelf geen bedreiging voor het voortbestaan van de kolonie. Als er beheer of onderhoud plaatsvindt, worden de beschermingsbepalingen uit de Wet natuurbescherming in acht genomen.

    • a. reclamant spreekt haar zorgen uit over de grote kaalslag die heeft plaatsgevonden in het Hannie Schaftpark.

Reactie: gedoeld wordt op de werkzaamheden in het Bos der Onverzettelijken. Dit is een levend monument ter herinnering aan de Nederlandse verzetsstrijders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor zijn in 1992 en 1993 ruim 2.000 bomen gepland, elk ter nagedachtenis aan één gefusilleerde verzetsstrijder. Momenteel wordt het bos omgevormd tot een duurzaam park. Daarvoor worden bomen gerooid en nieuwe bomen teruggeplant. Dit valt onder beheer en/ of onderhoud en is geen aspect dat in een bestemmingsplan wordt geregeld. Verwezen wordt naar paragrafen 2.2.3 en 5.10.

  • 2. De Veiligheidsregio Flevoland (brief van 4 mei 2017): het risicobeeld is dat in en om het plangebied een aantal risicobronnen ligt. Het gebied wordt omringd door diverse transportmodaliteiten met vervoer van gevaarlijke stoffen: de Hogering, Tussenring, Vrijheidsdreef, Flevolijn en een hoge druk aardgasleiding. Bovendien ligt in het gebied een munitieopslag. Een incident kan overdruk, hittebelasting of toxiciteit veroorzaken. Het gebied ligt daarnaast in de Flevopolder. Bij een overstroming komt het onder water te staan. Het gebied bevat sportvoorzieningen met lage risico's, maar ook risicovolle functies (woningen, asielzoekerscentrum, onderwijs). Om de risico's te beheersen zijn er een aantal mogelijkheden:
    • a. beperken van de bron: in het plan worden geen nieuwe risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Transport is gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en de Flevolijn is beoordeeld in het kader van het Tracébesluit OVSAAL, waarin maatregelen zijn getroffen. Andere maatregelen ten aanzien van de bron zijn niet mogelijk.
    • b. beperking van het effect: bij het ordenen van de gebouwde omgeving kunnen ontwerprichtlijnen worden toegepast, maar dit is een conserverend plan zodat nadere maatregelen niet opportuun zijn. Burgers moeten verder op de hoogte zijn van de risico's om zelfredzaam te zijn bij incidenten. De Veiligheidsregio en gemeente verzorgen de risicocommunicatie vooraf en bij een zwaar ongeval de alarmering en crisiscommunicatie via sirenes, radio/tv/internet, telefoonnetwerken. Belangrijkste handelingsperspectief is het vluchten uit het effectgebied van een incident. Het plan kent voldoende vluchtmogelijkheden.
    • c. bestrijdbaarheid: de regionale brandweer is voorbereid op en heeft voldoende capaciteit voor basiszorg of om secundaire effecten te bestrijden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten en beschikt over voldoende bluswater in het gebied (zie Handreiking Bluswater Flevoland).

Reactie: deze reactie wordt overgenomen en is in de toelichting verwerkt (zie 5.4 Externe veiligheid).

  • 3. De provincie Flevoland (e-mail van 11 mei 2017): het plan geeft geen inzicht in de compensatieplicht die er op grond van de Wet natuurbescherming (voorheen Boswet) bestaat als gevolg van dit plan;

Reactie: Er vindt geen nieuwbouw of boskap plaats in het gebied, dus compensatie is niet aan de orde.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 26 oktober tot en met 6 december 2017 ter inzage gelegen. Op 7 november 2017 heeft een inloopavond plaatsgevonden. Daar zijn zo'n 10 belangstellenden bij aanwezig geweest. Tijdens de periode dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage lag zijn geen zienswijzen ingediend.

Ambtshalve wijzigingen

Er zijn een aantal ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan in het vastgestelde plan doorgevoerd. Deze zijn nodig ter verhoging van de juridische kwaliteit van het plan of als gevolg van gewijzigde inzichten, nieuw beleid of regels. Het gaat om:

  • a. bouwhoogte bestemming 'gemengd-2' van 6 naar 8 m;
  • b. blad 1: bestemming 'verkeer' bij het Bos der Onverzettelijken wijzigen in 'verkeer-verblijfsgebied';
  • c. blad 2: aanduiding 'maatschappelijk' gewijzigd in 'kdv';
  • d. benaming 'veiligheidszone-leiding' wijzigen in 'veiligheidszone-magneetveldzone'.
  • e. bij het beleidskader (hoofdstuk 4 en bijlage 1) is de nieuw vastgestelde Omgevingsvisie toegevoegd en het Structuurplan 2010 geschrapt.

 

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (@lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 4.2 is beschreven dat voor dit bestemmingsplan een laddertoets niet nodig is.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in twee radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Structuurvisie Randstad 2040 (2010)

In de Structuurvisie Randstad 2040 (2010) heeft het kabinet keuzes gemaakt om van de Randstad in 2040 een duurzame en concurrerende Europese topregio te maken waar mensen graag wonen, werken en recreëren. Groene woon- en werkmilieus zijn daarbij nodig om de variatie in vestigingsmilieus te vergroten. Mogelijkheden daarvoor liggen onder meer in Almere. Grootschalige stedelijke ontwikkeling van Almere is noodzakelijk voor het opvangen van de groei in de noordelijke Randstad tot 2040. Ook in deze structuurvisie is aangegeven dat de opgave bestaat om tot 2030 60.000 woningen te bouwen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Structuurvisie Randstad 2040.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld in paragraaf 5.8.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies. Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 ingetrokken en vervangen door de Erfgoedwet. De artikelen 11 t/m 14a uit de Monumentenwet blijven, totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden door dubbelbestemmingen te leggen op de gebieden met een archeologische verwachtingswaarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
  • Structuurvisie Windenergie op land (2014)
  • Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief herzieningen 2008, 2009, 2015

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies. In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Stedelijk gebied

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom 60.000 woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • 1. De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • 2. De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. De belangrijkste functie in het gebied is wonen. Uitgangspunt is een goede woonkwaliteit voor iedereen en dan niet alleen de woning zelf maar ook de woonomgeving: goede voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en schoon. Kernpunten zijn: goedkopere (huur)woningen voor starters, tekorten aan zorgwoningen inhalen, differentiatie van woonmilieus en menging van wonen, werken en voorzieningen.

Stedelijk water

De Hoge Vaart en de Leeghwaterplas zijn onderdeel van het watersysteem binnen het stedelijk gebied. De provincie streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden. De kwaliteit moet in het gebied worden vastgehouden, verontreinigingsbronnen worden teruggedrongen.

Speerpuntgebied

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in snel tempo tot een grote stad. Daarvoor is bijzondere steun nodig van Rijk en provincie in de vorm van geld op basis van een investeringsprogramma (van andere overheden en marktpartijen). Hoofdlijnen zijn versterking van de economische structuur, kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad, versterking algemeen voorzieningenniveau en hoger onderwijs én aanpak infrastructurele knelpunten.

Recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes. Almere staat bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Verder behoort de Hoge Vaart tot het Basis Recreatietoervaart Net. Deze vaarroutes bepalen mede de bereikbaarheid van recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen zelf ook activiteiten als varen. Eisen voor de routes zijn kwaliteit, bewegwijziging, landschappelijke inpassing, maar ook functies voor (dag)recreatie en vergroten van de belevingswaarde. Vaarroutes kunnen aantrekkelijker worden gemaakt indien onderhoud nodig is, bvb in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen.

Archeologisch aandachtsgebied

In Flevoland zijn door vroegere bewoners unieke sporen achtergelaten, die bewaard zijn in de bodem. Om het maatschappelijk rendement van de monumentenzorg te vergroten door middel van educatie en recreatie wil de provincie belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten. Een archeologisch aandachtsgebied is een gebied met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Almere valt in de prehistorische stroomgebieden van de Eem, waarin nederzettingen liggen. Het beleid beperkt zich tot opsporen en planologisch beschermen en indien niet anders mogelijk opgraven van archeologische waarden. De uitwerking voor een archeologisch aandachtsgebied is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur. Op 18 december 2012 hebben Gedeputeerde Staten de wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL2012) ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur vastgesteld en de bijbehorende aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

RO-Visie Werklocaties (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO-visie Werklocaties Flevoland vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. Voor Almere is er met name een opgave voor bedrijventerreinen (daar is sprake van een mismatch door afnemende en veranderende marktvraag, planvoorraad is te groot), kantoren (afnemende vraag, leegstand loopt op) en winkels (minder vraag, kansrijke en kansarme winkelgebieden onderscheiden). In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

a. Formele werklocaties zijn scherp afgebakend, monofunctioneel, bestemd voor handel, industrie en bedrijven in de hogere milieucategorieën. Enige (commerciële) dienstverlening is toegestaan. Beleid is schrappen en deprogrammeren en het tijdelijk anders bestemmen van gronden.

b. Informele werklocaties zijn locaties in milieucategorieën 1 tot en met 3, waarbij sprake is van een zekere menging met andere functies.

Kantorenlocaties: de opgave is een kwalitatieve groei zonder dat de kwantiteit toeneemt; keuze maken tussen locaties waar uitbreiding mag die echt iets toevoegt aan de bestaande voorraad en locaties waar het aantal kantoren verminderd moet worden; aanvalsplan voor de leegstand opstellen.

Winkels: gemeenten moeten aangeven welke winkelgebieden kansrijk zijn; nieuwe winkelgebieden of grote uitbreidingen worden getoetst aan de Ladder en mogen niet buiten 'stedelijk gebied'; detailhandel op bedrijventerreinen mag niet.

Leisure biedt kansen om de (be)leefbaarheid te vergroten; inspelen op kansrijke ontwikkelingen: kwaliteit toevoegen en toetsen aan de Ladder.

Maatschappelijk vastgoed en zorg: de ladder is bij nieuwe ontwikkelingen bepalend.

Landelijk gebied: zie bestaand beleid in Omgevingsplan 2006, beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008, agenda Vitaal Platteland 2015 en onderzoek ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland 2013.

De visie bevat een veranderagenda als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat gemeenten de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact. Het gaat om:

  • 1. Van ontwikkelaarsdenken naar beleggersdenken: toekomstbestendig werklocatiebeleid
  • 2. Bedrijventerreinen: minder en beter
  • 3. Naar kantoren met toekomstwaarde
  • 4. Borgen van levendige centra in Flevoland
  • 5. Meer aandacht en zorg voor maatschappelijk vastgoed
  • 6. Leisure als kans en smeermiddel
  • 7. Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied/VAB's
  • 8. Meten is weten: grip op de bestaande voorraad
  • 9. Ruimte voor het experiment: Flevolands pionieren
  • 10. Financieel toezicht: reductie financiële risico's
  • 11. Actuele en realistische convenanten.

Voor het plangebied betekent dit dat het geen werklocatie is. Daarnaast bieden de bestemmingen in het plangebied de nodige flexibiliteit, omdat meerdere soorten functies toegestaan zijn. De RO-visie staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (in Almere de Gemeentelijke Visie op Werklocaties, de GVW) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVW wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad. De kaders voor het opstellen van de GVW worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 (is vervallen en vervangen door de RO-visie Werklocaties 2016 (zie hierboven)), de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVW voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVW zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVV is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVW bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder (nu Ladder voor duurzame verstedelijking, hierna Ladder) onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de Ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVW wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVW niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVW-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke zeven typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Het bestemmingsplan past in de beleidsregel.


Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In paragraaf 5.8 Waterparagraaf is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008;
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008;
  • Beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008;
  • Beleidsregel Windmolens (2008);
  • Verordening groenblauwe zone;
  • Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006;
  • Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016);

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

  • 1. Koester diversiteit
  • 2. Verbind plaats en context
  • 3. Combineer stad en natuur
  • 4. Anticipeer op verandering
  • 5. Blijf innoveren
  • 6. Ontwerp gezonde systemen
  • 7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De Omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar Growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de Growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
      • polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
      • netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaar vervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
      • stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0019.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden bij (ruimtelijke) initiatieven:

  • 1. ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.
  • 2. Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.
  • 3. diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.
  • 4. reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).
  • 5. Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.
  • 6. Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0020.png"

figuur: reserveringen

Voor het plangebied betekent dit invulling wordt gegeven aan een kansrijk initiatief door een mogelijkheid op te nemen in het plan voor een horecavoorziening, waarbij rekening is gehouden met het groen-blauwe netwerk. Verder voorziet het plan in een stedelijk sportpark met ruimte voor recreëren en onderwijs. Ook met de archeologische waarden in het gebied wordt rekening gehouden middels een passende dubbelbestemming die deze waarde optimaal beschermt. Het gebied bevat geen reserveringen waarmee rekening gehouden hoeft te worden.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. In de Woonvisie wordt de opgave van 60.000 nieuwe woningen benoemd. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Woonvisie en levert vooral een bijdrage aan ambitie 2 en 3.

Kadernota Grondbeleid (2009)

Voor de periode 2009-2030 formuleert de gemeente Almere de volgende specifieke doelen van het grondbeleid:

  • 1. Het faciliteren van de realisatie van de Almere Principles. Het grondbeleid moet bijdragen aan het realiseren van diversiteit, ecologisch gezonde systemen en de participatie van duurzame stakeholders en met name eindgebruikers en eindbeheerders vanaf de allereerste stadia.
  • 2. Het bevorderen van ruimtelijke kwaliteit. Het grondbeleid moet de basis leggen voor ruimtelijke kwaliteit, aansluitend bij de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven.
  • 3. Het faciliteren van de stedelijke economie. Het grondbeleid dient een belangrijke bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de stedelijke economie door het creëren van ruimte voor een gedifferentieerde bedrijvigheid en werkgelegenheid in het kader van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering.
  • 4. Het inspelen op de Schaalsprong. Dat omvat de bouw van 60.000 woningen in twintig jaar (gemiddeld 3.000 woningen per jaar) en de realisatie van de accommodatie voor 100.000 banen (gemiddeld 5.000 banen per jaar). Het grondbeleid moet er dus voor zorgen dat er tijdig aantrekkelijke en gedifferentieerde locaties worden aangeboden die aansluiten op de dynamische vraag van huishoudens en bedrijven. Voorts moet het grondbeleid eraan bijdragen dat de gevolgen voor de Schaalsprong voor de gemeente positief zijn.
  • 5. Het faciliteren van het programma voor de bestaande stad. Het gaat hierbij om het leveren van een bijdrage aan een gebiedsgerichte aanpak, gericht op een duurzame samenleving.
  • 6. Het veiligstellen van de betaalbaarheid van sociale woningen en maatschappelijk vastgoed. Een essentiële component van de stedelijke dynamiek is dat substantiële delen van de huur- en de koopwoningvoorraad betaalbaar en financieel bereikbaar zijn en blijven voor huishoudens met een bescheiden inkomen. De betaalbaarheid van sociale huur- en koopwoningen en maatschappelijk vastgoed is een punt van aandacht, niet alleen in de investeringsfase maar ook in de beheersfase. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor het functionele grondprijsbeleid en gronduitgiftebeleid.
  • 7. Het faciliteren van particulier opdrachtgeverschap. Uit het vorige punt vloeit vooral dat het grondbeleid in een deel van de stedelijke ontwikkeling en herstructurering gunstige condities schept voor individueel en collectief particulier opdrachtgeverschap en mede-opdrachtgeverschap.
  • 8. Het beheersen van de financiële risico's en het benutten van financiële kansen. Het grondbeleid gaat noodzakelijkerwijze gepaard met financiële risico's voor de gemeente, marktpartijen en huishoudens. Het grondbeleid dient er mede op gericht te zijn dat de financiële risico's voor de gemeente adequaat worden beheerst, en voorts dat kansen op positieve exploitatieresultaten worden benut.

Naast deze doelen heeft de gemeenteraad ingestemd met een repertoire aan beleidsinstrumenten, bestaande uit verwervingsbeleid, kostenverhaal, kostenverevening en grondprijs- uitgiftebeleid.

Voor het plangebied betekent dit dat de doelen uit de Kadernota Grondbeleid waar van toepassing, worden toegepast in dit bestemmingsplan.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het
welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid
welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0021.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Het plangebied bevat in het kader van het Welstandsbeleid de volgende gebieden: groenblauw raamwerk (groenblauw) en hoofdinfrastructuur (rood). Het groenblauwe raamwerk (noordkant en zuidwestkant van het plangebied) heeft als eerste prioriteit het verbeteren van de gebruiksmogelijkheden ervan. Daartoe kunnen nieuwe programma's worden toegevoegd aan het raamwerk, waaronder ook stedelijke ontwikkelingen. Zo moeten onder andere plaats en uiterlijk zijn afgestemd op het bestaande beeld, alzijdige vormgeving en evenwichtige hoofdvorm. Voor de hoofdinfrastructuur (dreven), de bebouwing langs die dreven en reclameobjecten in het plangebied blijven wel welstandsregels van toepassing.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur. Bij de plaatsing van antennes dienen de aanvragers zoveel mogelijk gebruik te maken van elkaars opstelpunten, tenzij dit technisch niet mogelijk is. Plaatsing van antennes gebeurd bij voorkeur op bestaande verticale elementen: gebouwen, torens, bestaande masten en hoogspanningsmasten.

Voor het plangebied betekent dit dat masten zijn toegestaan.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0022.png"

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. Een deel van de oevers aan de Leeghwaterplas zijn aangewezen als afmeeroever. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Daarnaast zijn aan weerszijden van de sluis (tussen de Leeghwaterplas en de Hoge Vaart) wachtplaatsen aangegeven ten behoeve van het gebruik van de sluis. Dit behoeft geen regeling in het bestemmingsplan. Daarnaast is tussen de sluis en de Hoge Vaart een passantenligplaats aangewezen. Hier mogen recreatievaartuigen maximaal 3 x 24 uur liggen. De bestemming 'Water' laat aanlegsteigers toe, zodat deze passantenligplaats past in het bestemmingsplan.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat vestiging van een seksinrichting niet is toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

Voor het plangebied betekent dit coffeeshops niet zijn toegestaan.

Nota bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden (2000)

De nota 'bedrijfswoningen in het buitengebied en groene stedelijke gebieden' vormt het kader voor toetsing van verzoeken voor de bouw van een bedrijfswoning bij een voorziening/ bedrijf. Vanwege de bedrijfsvoering of veiligheidsoverwegingen is het vrijwel altijd noodzakelijk/wenselijk om een bedrijfswoning te realiseren bij een vestiging in het buitengebied of in de groene stedelijke gebieden. Vanuit deze gedachte is in beginsel één (inpandige) bedrijfswoning toegestaan. De bedrijfswoning dient wel inpandig in het bedrijfsgebouw te worden geïntegreerd. Hiermee kan opsplitsing van bedrijf en woning zoveel mogelijk worden voorkomen. Indien inpandig realiseren van een bedrijfswoning niet mogelijk is, kan met een vrijstellingsprocedure een solitaire bedrijfswoning worden toegestaan. Bij herziening van de bestemmingsplannen voor bestaande terreinen kunnen alleen de aanwezige bedrijfswoningen worden/blijven gelegaliseerd en zal een beperkte overgangsregeling gelden.

Het plangebied is aangemerkt als een groen stedelijk gebied. Daar is één inpandige bedrijfswoning toegestaan en met afwijking een vrijstaande (solitaire) woning.


3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Werk in de stad

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints. De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in bestemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • A. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • B. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • C. Werkmilieus:
    • 1. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Naar aanleiding van concrete initiatieven kan wonen eventueel aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.
    • 2. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.
    • 3. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.
    • 4. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • 5. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • D. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0024.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0026.png"

Het plangebied is aangemerkt als een groen milieu: recreatie is de hoofdfunctie en nieuwe initiatieven moeten zich voegen naar het bestaande landschap. Onder voorwaarden zijn nieuwe functies mogelijk. De GVW bepaalt ook het beleid over facilitypoints. Dat is voor dit bestemmingsplan niet relevant.

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren en te mengen met andere activiteiten in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0027.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0028.png"

Voor het plangebied betekent dit dat het onder het locatietype 'groengebieden/parken' wordt geschaard. Daarop is de Staat van Horeca-activiteiten van toepassing. In beginsel is slechts ondergeschikte horeca toegestaan, zoals een kantine bij een sportvoorziening. Andere horeca is niet direct mogelijk, maar alleen na een aparte planologische procedure waarbij wordt aangetoond dat wordt voldaan aan een 'goede ruimtelijke ordening'. Op dit moment zijn er geen nieuwe initiatieven bekend met uitzondering van de kleinschalige horeca-recreatie voorziening in het Hannie Schaftpark op basis van de Kansenkaart Vrijetijdseconomie. Dit initiatief voldoet aan de goede ruimtelijke ordening en is positief bestemd in het bestemmingsplan.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt. Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van één kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte. Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat in de in het gebied toegestane woningen beroepen en bedrijven aan huis zijn toegestaan.

Waterstad Almere. Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)

Het doel van het toeristisch recreatief beleidsplan is het verder in gang zetten van de toeristisch recreatieve ontwikkeling van Almere. Het aanbod van toeristisch recreatieve voorzieningen dient minimaal evenredig te zijn aan het aantal inwoners van Almere. Er wordt uitgegaan van een ruimtelijke concentratie van voorzieningen en investeringen. De interne en externe bereikbaarheid van gebieden en voorzieningen dient gewaarborgd te zijn. Op plekken waar de stadscorridors overige vormen van verkeer (autowegen, vaarwegen, openbaar vervoer) kruisen, ontstaan knooppunten. Deze knooppunten zijn de aantrekkelijkste vestigingsplaatsen voor toeristisch recreatieve voorzieningen. Zo ontstaat een ruimtelijk spreidingspatroon die op een kaart is weergegeven.

Voor het plangebied betekent dit in het kader van het thema waterstad ontwikkelingen wenselijk zijn zoals aanlegplaatsen, verhuur van kano's, fietsen en boten. De Leeghwaterplas als recreatieve plas kan daar goed voor gebruikt worden. Randvoorwaarden zijn de bruikbaarheid, zichtbaarheid en bereikbaarheid. Daarnaast is Almere als 'sportstad' belangrijk. Dit biedt veel potentie.

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)

Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd. De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0029.png"

De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

De Leeghwaterplas / Hannie Schaftpark is één van de locaties die specifiek in de Kansenkaart zijn aangewezen. Het is goed bereikbaar, een groen gebied, centraal in de stad gelegen en ligt aan het water. Deze plek is geschikt geacht voor horeca in combinatie met een recreatieve voorzieningen (waterrecreatie). Een dergelijke voorziening is goed voor het imago en de recreatie in de stad, trekt bezoekers, levert werkgelegenheid op en past in de excellent gastheerschap-gedachte van de gemeente.

Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022 (2016)

Almere biedt volop kansen voor de ontwikkeling van een sterke toeristisch-recreatieve sector. De markt ziet veel mogelijkheden en het is tijd daarop in te spelen. De agenda is gericht op meer bezoekers, bestedingen en grotere naamsbekendheid. De rol van de gemeente is vooral faciliterend maar ook aanvullend en investerend. Deze agenda borduurt voort op de Kansenkaart Vrijetijdseconomie door focus te geven en vervolgstappen te maken. Er zijn een drietal strategieën uitgewerkt:

  • 1. Placemaking: vier gebieden doorontwikkelen tot volwaardige toeristisch recreatieve bestemming: focus leggen, duidelijkheid. Het gaat om Almere Centrum, kustzone Almere Poort, Boswachterij Almeerderhout/ Kemphaan en Oostvaardersplassen.
  • 2. Thematische versterking: bepaalde toeristische thema's beter en slimmer onder de aandacht te brengen. Het gaat om shoppen, architectuur, waterrecreatie, natuurbeleving en evenementen.
  • 3. Samenwerking en organisatie: netwerken optimaal benutten.

Voor dit bestemmingsplan is vooral het thema water belangrijk. De Leeghwaterplas ligt aan een vaarroute binnen Almere. Een horecapunt is hier een welkome aanvulling op de recreatieve voorzieningen langs vaarroutes. Almere wil de recreatieve potentie van gebieden nadrukkelijker benutten en daarmee ook de gebruikswaarde van water en parken.

3.4 Groene stad

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Het bestemmingsplan past binnen de afspraken, maar maakt niet direct alles mogelijk. Initiatieven op dit gebied zullen eventueel via een aparte procedure worden gerealiseerd.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en via afwijking kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0030.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0031.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen: het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Leeghwaterplas is op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als 'water'. Daarbij is aangegeven dat het kenmerkende gebruik van de plassen, vaarten en hun oevers wordt gevormd door natuurbeleving, varen, zwemmen, recreatie en sport. In de oevers bevinden zich prachtige plekken voor eten en drinken en cultuur (incl. bijbehorende bebouwing). De Hoge Vaart op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als 'recreatieve verbindingen'. Als kenmerkend gebruik is aangegeven dat de recreatieve functie van de fiets-, wandel-, en vaarroutes kan worden ondersteund met functies zoals eten en drinken, kunst of cultuur. Het Weerwater en de Hoge Vaart hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water' gekregen. Binnen de bestemming zijn naast water(berging) ook toegestaan: waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeer en vervoer over water, kunstwerken, natuurlijke oevers en groenvoorzieningen. Ook worden binnen de bestemming zaken toegestaan die in aangrenzende bestemmingen ook worden toegestaan, zoals kunstobjecten, straatmeubilair, speelvoorzieningen, voet-en fietspaden en bermen. Op grond van het gemeentelijk beleid (zie Hoofdstuk 4 Beleidskader, onder andere Concept Structuurvisie Almere 2.0, Waterplan Almere en Waterstad Almere Toeristisch recreatief beleidsplan) en de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan (zie paragraaf 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid) wordt binnen de bestemming 'Water' ook ruimte geboden voor aanleggelegenheid, steigers en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen. Het doorgaande netwerk van watergangen, openbare paden en routes blijft bij realisatie van deze functies behouden. De functies voorzien in (recreatieve) bestemmingen en stedelijke momenten

Het Hannie Schaftpark is als park aangeduid. Kenmerkend gebruik is wandelen, fietsen, spel, tijdelijke activiteiten, eten&drinken en cultuur. Doordat parken vaak een beperkt oppervlak en open karakter hebben, bieden ze bij voorkeur ruimte aan lokale initiatieven van kleine of middelgrote omvang (ook met bebouwing). Beheerderwoningen zijn mogelijk, maar in de parken wordt geen bebouwing met primair een woonfunctie gerealiseerd. Het Hannie Schaftpark heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Groen' en 'Bos' gekregen. De functies die op grond van deze bestemming zijn toegestaan, hebben allen een relatie met het groen.

Het Fanny Blankers-Koenpark is in de Nota Kleur aan Groen als voorzieningenpark aangewezen. Daarbij is aangegeven dat het kenmerkende gebruik is en bestaat uit sport, landbouw, evenementen binnen een groene omgeving. Dit is bestemd voor 'gemengd-1', waarop sport en recreatie is toegestaan

Het zuidelijk deel van het Fanny Blankers-Koenpark is bestemd als 'bos'', 'maatschappelijk' en 'gemengd-2.

Eventuele nieuwe initiatieven die niet passen binnen de bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP2P05-vg01_0032.png"

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Voor het plangebied betekent dit dat het Ecologisch Masterplan geen ruimtelijke relevante wijzigingen tot gevolg heeft. Aan de oostzijde (aan de andere zijde van de Tussenring) is het de bedoeling om de ecologische verbindingszone aan te vullen, maar ook dit heeft op dit moment geen directe gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

Het beleidsplan 'wandelen en hardlopen 2003-2010' is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2003. Hierin staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden. Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreëerd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.

Voor het plangebied betekent dit dat bestaande wandel- en fietspaden in het gebied een passende bestemming krijgen.

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • I. Slim waterbeheer;
  • II. Een aantrekkelijke waterstad;
  • III. Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • IV. Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen).
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
    • a. Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
    • b. richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water):
    • c. innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

Voor het plangebied betekent dit dat dit voldoet aan de uitgangspunten van dit plan.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn de veiligheidsaandachtspunten verkeersveiligheid, fysieke en externe veiligheid van belang bij nieuwe ontwikkelingen.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

In het plangebied zijn geen winkelcentra, bedrijventerreinen of bestaande detailhandel. Het vervoer, opslag of verkoop van vuurwerk is dan ook niet toegestaan in dit plan.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sociale Structuurschets, 'Almere mensenwerk' (2004)

De kern van de sociale structuurschets vormen de begrippen sociale dynamiek,  sociale diversiteit en sociale samenhang. Centraal staat in de ambitie de ontwikkeling naar meer stedelijkheid en het bieden van ruimte aan sociale diversiteit en sociale dynamiek. Dat betekent een trendbreuk met de eenzijdige suburbane ontwikkeling, die tot op heden plaatsvond. Almere wil ruimte bieden aan en aantrekkelijk zijn voor mensen met verschillende leefstijlen en leeftijden, inkomens van hoog tot laag en voor mensen vanuit verschillende herkomstlanden. Sociale binding van de huidige en inwoners aan de stad is cruciaal voor een duurzame, evenwichtige ontwikkeling van de toekomstige stad. Op basis van de sociale analyse van Almere zijn de volgende zes sociale ambities geformuleerd:

  • 1. meer jongeren in het straatbeeld;
  • 2. oog voor ouderen;
  • 3. meer stedelijkheid;
  • 4. kleur in de stad;
  • 5. aanpak “onvermijdelijke” stadsproblemen;
  • 6. groeimarkt vrije tijd voor stad en regio.

Voor het plangebied betekent dit

Samenhangend jeugdbeleid "Jonge stad, stad voor jongeren en jeugd" (2005)

De notitie “Jonge stad, stad voor jeugd en jongeren” geeft in de vorm van 2 programma's, “jeugdvoorzieningen” en “zorg voor jeugd”, aan wat de doelstellingen zijn voor het samenhangend jeugdbeleid op het gebied van de maatschappelijke voorzieningen in de periode 2005-2009. Een van de ruimtelijk relevante doelstellingen is het voldoende en tijdig opleveren van onderwijshuisvesting in multifunctionele accommodaties. Kern van de gedachte is dat een samenhangend voorzieningenniveau op buurtniveau rond de school moet worden georganiseerd. Sociaal cultureel werk, peuteropvang, buitenschoolse opvang kunnen in een gebouw of samengestelde complexen verzorgd worden. Verder moet in de ruimtelijke planontwikkeling rekening gehouden worden met voldoende ruimte voor kinderopvang.

Voor het plangebied betekent dit

Toekomstvisie vrije tijd “De (vrije) tijd van je leven!" (2008)

De Toekomstvisie Vrije tijd Almere geeft richting aan de ontwikkeling van een integraal vrijetijdsbeleid tot 2020, met doorkijkjes naar 2030. De twee elkaar versterkende hoofddoelen van de voorliggende visie zijn:

  • 1. het creëren van een hechte, leefbare samenleving;
  • 2. het versterken van de identiteit van de stad.

De gekozen koers laat zich vertalen in drie speerpunten:

  • 1. Het huis uit, de wijk in;
  • 2. Verbinden en versterken;
  • 3. Volwaardige stad in de regio.

Om een hechte samenleving te bereiken, dient zonder aarzelen te worden gekozen voor het niveau van de wijk en woonomgeving. Het bevorderen van contact en ontmoeting zal in Almere de belangrijkste opgave zijn. Het verfraaien, verbeteren en verlevendigen van die omgeving is daarvoor een middel. Als het gaat om de identiteit van de stad zijn de sleutelwoorden 'versterken' en 'verbinden'. Dit houdt in het aantrekkelijker maken van bestaande voorzieningen, stadsparken en natuurgebieden en het realiseren van een netwerk voor wandelen, fietsen, skeeleren en varen. Daarnaast is op enkele punten een versterking van de stedelijke infrastructuur gewenst. Daarbij kunnen de kwaliteiten die de stad heeft verder worden uitgebouwd en benut. Vanuit een aantal thema's wordt een bovenregionale profilering voorgesteld die Almere op de kaart kan zetten.

Voor het plangebied betekent dit dat het past in de doelen van de Toekomstvisie: voorzieningen kunnen aantrekkelijker worden gemaakt, evenals de parken en het wandel-, fiets en skeelernetwerk en het varen.

Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)

Sport en bewegen is een belangrijk onderdeel van de stad. Niet alleen is het een leuke en gezonde vrijetijdsbesteding, maar het draagt ook bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven die de stad heeft. We benadrukken de positieve impact van sport en bewegen op de stad en laten de buurtsportcoaches Almeerders op wijkniveau uitdagen en stimuleren om te sporten en bewegen. De openbare ruimte en sportgebouwen moeten toegankelijk zijn en uitdagen om te sporten. Ontwikkeling en herkenning van talent staan centraal, waarbij ervaring en kennis als vliegwiel dienen voor andere sectoren als onderwijs en cultuur. Daarnaast krijgen een aantal focussporten extra aandacht, omdat deze bij Almere passen (unique selling points) en tillen we die naar een hoger niveau.

Er zijn drie lagen in de Almeerse sportpiramide die de basis vormen van de visie en ambitie van het sportbeleid. Ambitie is om het percentage Almeerders dat maandelijks sport omhoog te brengen van 68% naar 70% en dat wekelijks sport van 51,5% naar 55%.

1. De stad als speelveld: sportclubs versterken (minder uitstroom jeugd, grotere bijdrage van clubs aan maatschappelijke vraagstukken), meer clubs gericht op studenten.

2. De stad van talent: Almeerders helpen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten, meer regionale trainingscentra.

3. De stad die uitblinkt: focussporten (meer sporters, maatschappelijke waarde omhoog, topsportstructuur verbeteren), aantrekkelijke evenementen in de Topsporthal, verbinden sport en bedrijven.

Voor het plangebied betekent dit in feite alle punten uit de Sportnota via het plan te realiseren zijn. Het plan bevat sportvoorzieningen voor de hele stad, maar ook een profvoetbalaccommodatie waar topsport beoefend wordt.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op:

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 7 april 2016 heeft de raad dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van het door de raad vastgestelde beleid gelijktijdig vastgesteld. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf 3.3.1 van de plantoelichting). De onderzoeksplicht geldt alleen, indien aan twee voorwaarden is voldaan:

  • de voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling;
  • en de betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of woningen.

De inzet van beschikbare middelen van de gemeente inzake monumentenzorg richt zich op gebieden, waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzigingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning (zie voor een uitgebreidere beschrijving hiervan paragraaf 5.10). De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet (voorheen artikel 53 van de Monumentenwet 1988). De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

Een deel van het plangebied is aangemerkt als gebied dat is vrijgesteld. Daar geldt geen onderzoeks- of vergunningsplicht. Een veel groter deel is aangeduid als gebied, waar behoudenswaardige archeologische waarden aangetroffen zouden kunnen worden. Deze zijn via de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 1' beschermd, zodat er eerst onderzoek gedaan moet worden alvorens gebouwd kan worden of aanleg van werken kan plaatsvinden bij bouwwerken groter dan 500 m². Een deel van het gebied is aangemerkt met de dubbelbestemming 'waarde-archeologie 4'. Daar kunnen ook archeologische waarden worden aangetroffen. Dit gebied is beschermd en er kan pas worden gebouwd bij bouwwerken groter dan 100 m² na onderzoek. In het hele gebied geldt dat er toevalsvondsten gedaan kunnen worden. Deze moeten dan zo spoedig mogelijk worden gemeld waarna door het bevoegd gezag wordt besloten hoe verder.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015);
  • Programmaplan Hart van de Stad (2016);
  • Plan van aanpak studentenhuisvesting (2011);
  • Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013);
  • Verkeersveiligheid rond basisscholen (2001);
  • De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015);
  • Afhaalpunten (2014);
  • Kringloopwinkels (2014);
  • Economisch Masterplan voor de locatie A6/A27 (2004);
  • Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000);
  • Detailhandelsvisie Almere (2014);
  • Cultuurnota 2009-2012 (2008);
  • Cultuurbrief 2013-2016, Modern - zelfbewust - toegankelijk (2012);
  • Visie Cultuur 2.0 (2012);
  • Nota 'Evenementen in Almere' (2015);
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003).

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 3 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie 1 Ondergeschikte horeca

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20% bedraagt van de hoofdfunctie.

Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

Categorie 2 Logies en zaalaccommodatie

Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. 

Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen wordt geboden, of een combinatie daarvan.

Categorie 3 Lichte horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria/snackbar/afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- of theehuis.

Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en ’s avonds geopend zijn.

Categorie 4 Middelzware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische)dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé.

Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook ’s nachts geopend kunnen zijn.

Categorie 5 Zware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholische) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek/bar-dancing/danscafé of een partycentrum.

Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.