direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Halteweg 1a Middelstum
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel (hierna te noemen initiatiefnemer) heeft bij de gemeente Loppersum een verzoek ingediend voor de legalisatie en nieuwbouw van haar atelier aan de Halteweg 1a te Middelstum. Het huidige gebouw wordt gebruikt als atelier en is in dusdanige staat dat het gesloopt dient te worden.

Het gebruik van het gebouw als atelier past niet binnen het vigerend bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief, wordt afgeweken van het vigerend bestemmingsplan. Om uitvoer te kunnen geven aan het voornemen is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

Het besluitgebied betreft het perceel aan de Halteweg 1a te Middelstum, kadastraal bekend als gemeente Middelstum, sectie G, nummer 52 (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0001.jpg"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel

Het perceel is gelegen binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'. Tevens is het perceel gelegen binnen het facetbestemmingsplan 'Loppersum'. Het perceel is voorzien van de bestemming 'Agrarisch', met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Invloedsgebied wierden'.

In het bestemmingsplan 'Buitengebied' is bepaald dat op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden geen atelier als zelfstandige bedrijfsactiviteit is toegestaan. Hiernaast wordt het nieuw te bouwen gebouw verschoven en zal derhalve voor een klein gedeelte buiten het bouwvlak komen te liggen. Op basis van het bovenstaande is het voornemen in strijd met het vigerend bestemmingsplan.

Het besluitgebied is tevens voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Invloedsgebied wierden'.

Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarde en de openheid op en de herkenbaarheid van de wierde. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 wordt uitgebreid. De oppervlakte van het nieuw te bouwen gebouw wordt niet met meer dan 50 m2 uitgebreid. In paragraaf 4.8.1 wordt hier nader op ingegaan.

Het perceel is tevens mede bestemd voor het behoud van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen. Op de locatie mogen geen bossen of boomgaarden worden aangelegd of mag de grond niet worden gebruikt voor nieuwe houtteelt. In paragraaf 4.8.2 wordt hier nader op ingegaan.

1.3 Opbouw onderbouwing

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het besluitgebied is een schuur met opgaand groen aanwezig (te zien op afbeelding 2). Het perceel wordt in de huidige situatie gebruikt als atelier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto bebouwing besluitgebied (bron: pdokviewer.nl, d.d. 30 augustus 2019)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen bestaat om het huidige gebouw te slopen en op deze locatie een nieuw gebouw te realiseren. Het nieuwe gebouw heeft hetzelfde bruto vloeroppervlak en lengte/breedte verhouding als het bestaande bouwwerk. De vrije hoogte aan de binnenkant van het gebouw is ten behoeve van de functie atelier gunstiger gemaakt. Dit betekent dat de goothoogte circa 50 cm en de bouwhoogte circa 90 cm hoger komt te liggen. Het nieuwe gebouw zal ten opzichte van de huidige situatie ongeveer twee meter opschuiven om een gepaste afstand tot de slootwand te houden.

Binnen het voornemen worden er geen exposities georganiseerd waardoor er geen sprake van detailhandel zal zijn. Tevens is het terrein niet geschikt voor opslag van goederen.

Het nieuw te realiseren gebouw is voorzien van antraciet, keramische dakpannen. De gevels zijn voorzien van vergrijzende houten planken. Ook de kozijnen zullen worden gerealiseerd in onbehandeld hout. Het bouwwerk heeft een gesloten karakter naar de straatzijde en een open karakter naar de tuin, zoals dit ook in de huidige situatie het geval is. De eenvoudige vorm en het gesloten karakter geeft het gebouw een schuurachtige uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Zuidoostgevel atelier (bron: Ontwerpstation Loppersum)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Zuidwestgevel atelier (bron: Ontwerpstation Loppersum)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Positionering gebouw in de huidige en nieuwe situatie (bron: Ontwerpstation Loppersum)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Plattegrond bewaarloods (bron: Ontwerpstation Loppersum)

Verkeer en parkeren

Het parkeren wordt op het eigen terrein opgelost. Hiervoor is op het eigen terrein voldoende ruimte aanwezig.

Het perceel wordt ontsloten op de Halteweg. De structuur van de Halteweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen. Over het algemeen worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht omdat de functie en de omvang van het atelier niet veranderen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op het gebruik van vrijgekomen gebouwen en de bouw- en verbouwmogelijkheden van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied. Onderstaand zijn de artikelen weergegeven die betrekking heeft op het besluitgebied:

Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied (artikel 2.13.2)

In afwijking van artikel 2.13.1 kan een ruimtelijk plan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • a. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • b. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
  • c. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.

Het planvoornemen voorziet in het gebruik van een vrijgekomen gebouw in het buitengebied. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt beargumenteerd waarom het voornemen naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is. Daarnaast worden de mogelijkheden voor de opslag van materialen en goederen en het uitoefenen van detailhandel op het erf beperkt.

Bouw- en verbouwmogelijkheden vrijgekomen gebouwen in het buitengebied (artikel 2.13.3)

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op vrijgekomen gebouwen in het buitengebied voorziet niet in:

  • a. het vergroten van gebouwen;
  • b. het oprichten van nieuwe gebouwen, anders dan vervangende nieuwbouw.

Het planvoornemen voorziet in vervangende nieuwbouw. Derhalve is de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. De Ontwikkelingsvisie Eemsdelta is vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeente Eemsmond, de gemeente Appingedam, de gemeente Delfzijl en de gemeente Loppersum. Als algemene visie wordt gegeven "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwater vraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Met het planvoornemen wordt de ruimtelijke kwaliteit van het perceel verbeterd. Het planvoornemen is in overeenstemming met de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen.

In de structuurvisie is opgenomen dat bij nieuwe bebouwing in de agrarische- of woningbouwsfeer, aandacht besteed zal moeten worden aan de streekeigen bebouwingskarakteristiek. De nieuw te bouwen gebouw zal getoetst worden aan de Welstandsnota van de gemeente Loppersum.

Hiernaast is in de structuurvisie opgenomen dat het waardevolle cultuurlandschap en de overige kenmerkende landschapselementen behouden moeten blijven. Deze aspecten zijn tevens geborgd in het bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Het voornemen is in overeenstemming met de structuurvisie Loppersum aangezien het bouwplan voldoet aan de welstandsnota en het waardevol cultuurlandschap niet wordt aangetast.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 18 februari 2014) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.

Het bouwplan is voorgelegd aan de welstandscommissie die het plan heeft beoordeeld aan de hand van de welstandscriteria. De welstandscommissie heeft een positief welstandsadvies afgegeven.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het realiseren van een gebouw ten behoeve van het gebruik als atelier. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het besluitgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het besluitgebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

Op basis van het bodemloket en aanvullende informatie van de WO-DEAL kan worden gesteld dat geen verontreiniging van de bodem bekend is. Hiernaast wordt er geen verblijfsruimte waar personen een structureel deel van de dag verblijven gerealiseerd. Derhalve is nader onderzoek naar bodemverontreiniging niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.3 Geluid

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Het nieuw te realiseren gebouw betreft geen geluidgevoelig object. Derhalve kan een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op geurgevoelige objecten. Gemeenten kunnen bij verordening van deze normen afwijken. De gemeente Loppersum beschikt niet over een dergelijke geurverordening. Dit betekent dat de wettelijke normen van toepassing zijn, welke luiden:

  • binnen de bebouwde kom: 2,0 odour units/m³;
  • buiten de bebouwde kom: 8,0 odour units/m³.

Onderzoek

In jurisprudentie is niet vastgesteld dat een atelier een geurgevoelig object betreft. Wel wordt een werkplaats (vergelijkbaar met een atelier) aangemerkt als geurgevoelig object. Op basis van het bovenstaande kan een atelier aangemerkt worden als geurgevoelig object.

Voor een mestbassin wordt een afstandscriterium van 100 meter tot geurgevoelige objecten aangehouden. De afstand van het geplande atelier en het bouwvlak van de naburige veehouderij aan de Halteweg 1 te Middelstum bedraagt circa 92-93 meter. Indien de veehouderij aan de grens van het bouwvlak een mestbassin wil plaatsen, dan wordt hiermee de bedrijfsvoering belemmerd (aangezien de afstand van een mestbassin tot een geurgevoelig object minimaal 100 meter moet bedragen). Gezien de indeling van het perceel lijkt een mestbassin op deze locatie niet de meest praktische keuze. Juridisch gezien wordt met deze ontwikkeling de mogelijkheid tot het realiseren van een mestbassin binnen 100 meter van het atelier weg genomen. Voor de melkveestal is er geen belemmering, aangezien er een vaste afstand van 50 meter (buiten de bouwde kom) wordt gehanteerd vanaf het emissiepunt van de stal tot een geur gevoelig object.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het voor de naburige veehouderij aan de Halteweg 1 te Middelstum niet meer mogelijk om een mestbassin binnen 100 meter van het atelier te realiseren. Aan de overige afstanden in het kader van de Wgv wordt voldaan. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Luchtkwaliteit

Regelgeving

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een nieuw gebouw op de locatie waar reeds een schuur aanwezig is. Het nieuwe gebouw betreft geen uitbreiding. Het nieuwe gebouw heeft hetzelfde oppervlak als de bestaande schuur. Over het algemeen worden er geen extra verkeersbewegingen verwacht omdat de bestaande voertuigen gelijk blijven aan de toekomstige voertuigen. Derhalve dient het project te worden beschouwd als een nibm-project.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0007.png"

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.

Conclusie

Het project dient te worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van het groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 6). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is het bedrijf aan de Delleweg 22 te Middelstum op circa 1,5 kilometer afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BP1006-OW01_0008.jpg"

Afbeelding 7. Uitsnede van de risicokaart, met daarin aangegeven de globale ligging van het besluitgebied (bron: risicokaart.nl)

4.6.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

De provincie Groningen heeft in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20 april 2010), in relatie tot het Btev, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.

Wegen
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen wegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Spoor
Op een afstand van circa 1,5 kilometer van het besluitgebied is de spoorlijn Groningen-Delfzijl gelegen. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats en beschikt derhalve over een aandachtsgebied van het groepsrisico van 4.000 meter, waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Aangezien het project de herbouw van een bestaande schuur betreft en derhalve het aantal personen binnen het besluitgebied niet zal toenemen, kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico niet zal wijzigen. Hiernaast ligt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in het buitengebied ver onder de norm.

Water
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen waterwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.6.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het besluitgebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.

4.6.4 Conclusie

In de omgeving van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen, dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. Het invloedsgebied van de transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen-Delfzijl reikt tot over het besluitgebied. Echter heeft het project geen gevolgen voor het groepsrisico.

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.7 Waterhuishouding

Het besluitgebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 12 maart 2020 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Omdat het nieuwe gebouw wordt gebouwd op ongeveer het zelfde deel van het perceel waar de huidige schuur is gesitueerd, neemt het verhard oppervlak niet toe. Watercompensatie kan hierdoor achterwege blijven.

Het hemelwater van het gebouw zal naar de sloot worden afgevoerd. Nabij het perceel is geen riolering aanwezig. Het afvalwater zal worden geloosd op een septic tank.

Bij de realisatie van het gebouw zal tevens rekening worden gehouden met de drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen dient rekening te worden gehouden met de volgende indicatieve droogleggingsnormen.

  Drooglegging  
Woning met kruipruimte   1,30 meter  
Woning zonder kruipruimte   1,00 meter  
Gebiedsontsluitingswegen   0,80 meter  
Erftoegangswegen   0,80 meter  
Groenstroken/ecologische zones   0,50 meter  

Tabel 1. Droogleggingsnormen

Het aspect waterhuishouding levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage 1 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid op basis van specifiek onderzoek (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die in juni 2013 zijn geactualiseerd.

Onderzoek

Het besluitgebied is voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op de locatie mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 centimeter wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 wordt uitgebreid. De oppervlakte van het nieuw te realiseren gebouw is hetzelfde als de bestaande schuur. Wel wordt de schuur circa 2 meter opgeschoven. Derhalve wordt circa 22 m2 aan ongeroerde grond geroerd. Echter blijft dit oppervlak onder de 50 m2 en is een verkennend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.8.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Vanuit de provincie Groningen is voor de gemeenten in het aardbevingsgebied een regel opgelegd om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden. Derhalve heeft BügelHajema Adviseurs een inventarisatie uitgevoerd omtrent karakteristieke en beeldbepalende panden. Deze inventarisatie heeft tot een bestemmingsplan geleid waarin de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt beschermd.

Onderzoek

Op basis van het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' is de bestaande bebouwing niet aangewezen als karakteristiek pand. Wel is het projectgebied op grond van artikel 26.1 bestemmingsplan 'Buitengebied' mede bestemd voor het behoud van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen. Op de locatie mogen geen bossen of boomgaarden worden aangelegd of mag de grond niet worden gebruikt voor nieuwe houtteelt.

Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van bossen of boomgaarden en het gebruik van het perceel voor houtteelt. Derhalve worden de aanwezige cultuurhistorische elementen niet aangetast.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.9 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid.

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is door Buitenbedrijf BBZ een ecologische Quickscan uitgevoerd (d.d. januari 2020). Deze ecologische Quickscan is als bijlage 2 opgenomen.

De te slopen schuur is van binnen en buiten onderzocht op het (mogelijk) in gebruik zijn door vogels, vleermuizen en/of bijvoorbeeld beschermde amfibieën. Daarbij is niets relevants aangetroffen. Op basis van het bovenstaande is er geen reden voor nader onderzoek naar beschermde diersoorten

Door de ligging en kleinschaligheid zal er tijdens sloop- en bouw geen relevante negatieve beïnvloeding plaatsvinden op (ver weg gelegen) Natura 2000-gebieden of andere natuurgebieden van enige betekenis. Het blijft bij tijdelijke beïnvloeding van de directe omgeving van de schuur en enige ritten voor aan- en afvoer via de openbare weg.

Omdat de oostelijk van de schuur staande wilgen (nog) geen gaten hebben waarin broedvogels zouden kunnen broeden en deze wilgen vóór de sloop al geknot gaan worden hoeft de sloop- en vervangende nieuwbouw géén zorgen te hebben over negatief te beïnvloeden beschermde soorten in het broedseizoen.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische quickscan en de aard van het plan vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Vervolgens is het Besluit m.e.r. op 7 juli 2017 wederom gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Het gewijzigde Besluit m.e.r. geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Één van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r.

De ruimtelijke onderbouwing biedt de mogelijkheid om één nieuwe schuur te realiseren. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt, komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dit betekent dat er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling hoeft te worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van een nieuwe schuur in het besluitgebied. Op het besluitgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing. Hiernaast wordt de functiewijziging van agrarisch naar atelier mogelijk gemaakt. Tevens zal in het toekomstig omgevingsplan de aanduiding 'atelier' aan het perceel worden toegevoegd. Mocht in de toekomst de agrarische bedrijfsactiviteiten ophouden te bestaan, kan het atelier worden voortgezet, omdat deze losstaat van de agrarische functie.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbesluit is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan zijn reacties binnengekomen van de provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest. De overlegreacties zijn als bijlage 3 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. De opmerking van het waterschap is verwerkt in de ruimtelijke onderbouwing.

Hierna zal het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage worden gelegd als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo. Eenieder kan een zienswijze indienen 3.12. lid 5 Wabo.