direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Stationsweg 44 Stedum
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BA0019-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Een strook grond tussen de woning aan de Stationsweg 44 in Stedum en een bestaand pad naar de achterzijde van het perceel, wordt in de huidige situatie gebruikt voor woondoeleinden. Daarnaast ligt op hetzelfde perceel een particuliere paardenbak met omheining.

Het gebruik van de gronden en de aanwezigheid van de paardenbak is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om het huidige gebruik toe te staan, wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Hiervoor is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

Aan de Stationsweg 44 in Stedum liggen twee percelen. Het oostelijk perceel, kadastraal bekend als gemeente Stedum, sectie B, nummer 1455 is het deel waar de woning in is gelegen. Het besluitgebied betreft een deel van het westelijke perceel, kadastraal bekend als gemeente Stedum, sectie B, nummer 2059 (zie afbeelding 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0019-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel

Het perceel 2059 is gelegen binnen de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum'. Tevens is het perceel gelegen binnen het facetbestemmingsplan 'Loppersum'.

Bestemmingsplan Buitengebied

Het perceel is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, cultuurgrond en extensieve dagrecreatie. Het huidige gebruik van het deel van het perceel is, zoals gezegd in paragraaf 1.1, niet overeenkomstig de bestemming. Deels wordt de grond gebruikt als terras, tuin/speeltuin en toegangspad.

In de bestemming 'Agrarisch' is de aanleg van een paardenbak toegestaan, mits het gaat om één paardenbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik, mits de oppervlakte ten hoogste 1.200 m2 bedraagt en de paardenbak landschappelijk wordt ingepast. Omdat de paardrijbak op het perceel niet hoort bij een agrarisch bedrijf, is ook dit gebruik niet in overeenstemming met de bestemming.

Bestemmingsplan Cultureel Erfgoed

Het besluitgebied is in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke Kwaliteit'.

Het perceel is door de archeologische dubbelbestemming mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Zonder omgevingsvergunning is het verboden om te ontgronden, afgraven, egaliseren van de grond over een oppervlakte groter dan 200 m2. Omdat de omgevingsvergunning enkel een functiewijziging betreft en er geen fysieke ingrepen plaatsvinden (zie paragraaf 2.2), treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op.

De locatie is in het kader van ruimtelijke kwaliteit nader aangeduid als 'Karakteristiek Gebied'. In dit gebied mogen geen gebouwen gebouwd voor 1950 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning worden gesloopt. Omdat dit plan niet toeziet op sloop van gebouwen is het plan niet strijdig met deze waarde.

1.3 Opbouw onderbouwing

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen, het regionaal beleid en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Zoals in het vorige hoofdstuk al is benoemd, is in het besluitgebied op dit moment een paardenbak aanwezig. Ook zijn er twee bijgebouwen aanwezig. Verder wordt de grond gebruikt als terras, tuin/speeltuin en toegangspad (te zien op afbeelding 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0019-VG01_0002.png"

Afbeelding 2. Luchtfoto bebouwing besluitgebied (bron: kadastralekaart.com, d.d. 20 februari 2020)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen is om het huidige gebruik van de gronden ruimtelijk te legaliseren. De nieuwe situatie wijkt in die zin niet af van de huidige, feitelijke situatie. De bouwmogelijkheden voor gebouwen worden ook niet uitgebreid. De huidige woning heeft in het geldende bestemmingsplan een bouwvlak, dit bouwvlak wordt niet aangepast door middel van deze vergunning.

Op termijn is initiatiefnemer van plan om de paardenbak te versmallen en verlengen en de twee bijgebouwen te slopen en in plaats daarvan een vergunningsvrije schuur te bouwen. Een indruk van de toekomstige situatie wordt op afbeelding 3 weergegeven. Een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen, wat nodig is voor deze wijzigingen, wordt op een later moment aangevraagd. In het kader van de wijzigingen worden aan deze omgevingsvergunning wel alvast voorwaarden gekoppeld ten aanzien van het gebruik van de paardenbak (particulier/hobbymatig gebruik van de paardenbak met maximaal 3 paarden) en de landschappelijke inpassing er van.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0019-VG01_0003.png"

Afbeelding 3. Schets toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de woningvoorraad en het invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen. Onderstaand is het artikel weergegeven die betrekking heeft op het besluitgebied:

Buitengebied (artikel 2.12)

Het perceel 2059, waaronder de paardrijbak en het deel dat voor woondoeleinden wordt gebruikt, ligt in het door de provincie aangewezen 'buitengebied'.

In artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies. In lid één is geregeld dat in het door de provincie aangewezen buitengebied geen 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' zijn toegestaan. In artikel 2.13.1 lid 2 onder b van de Omgevingsverordening is geregeld dat een paardenbak voor hobbymatig gebruik niet aangemerkt wordt als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Hierbij wordt opgemerkt dat de particuliere paardenbak is toegestaan op deze specifieke locatie.

Een tuin met toegangspad zoals in deze specifieke vorm (als strook aangrenzend aan de woning met schuur), waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande woning is op grond van artikel 2.13.1 lid 2 onder a evenmin aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta

In de ontwikkelingsvisie Eemsdelta (mei 2013) is het toekomstbeeld voor de regio in het jaar 2030 neergelegd. Als algemene visie wordt gegeven: "De Eemsdelta is een regio geworden waar het aantrekkelijk is om te wonen en te werken en waar de leefbaarheid goed is. We streven ernaar dat de Eemsdelta in 2030 één van de Europese koploper regio's is voor groene economie en een duurzame energievoorziening, samen met het aangrenzende gebied in Duitsland. Het is dan tevens het belangrijkste groene haven- en industriegebied van Noord-Nederland. De Eemshaven heeft zich daarbinnen ontwikkeld tot Energyport en datahub voor Noordwest-Europa. In Oosterhorn bloeien een krachtige, biobased chemie- en recycle sector."

Meer uitgewerkt, liggen de ambities en maatregelen in de tussenliggende periode in de volgende aspecten:

  • het versterken van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit waaronder een kwaliteitsimpuls voor de centrumdorpen;
  • het versterken van de economische structuur, waarbij wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijventerreinen niet worden uitgebreid;
  • het verbeteren van de aansluiting van het gebied op het internationale (vaar)wegennet en versterken van de interne ontsluiting en bereikbaarheid van het gebied;
  • versnellen van de vergroening van de economie (we streven naar 40% groener in 2030);
  • het versnellen van de verduurzaming van de energievoorziening;
  • het borgen en bewaken van de balans tussen economie en ecologie;
  • het verbeteren van de veiligheid zowel binnendijks als buitendijks;
  • het voorzien in de toenemende zoetwater vraag;
  • het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten bij onder meer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het planvoornemen betreft het juridisch-planologisch vastleggen van het gebruik in de huidige situatie. In die zin heeft het plan geen invloed op bovenstaande ambities. Het plan is dus ook niet strijdig met de ambities. Wat betreft ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit geldt dat het gebied goed aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het gebruik van de grond als tuin behoeft geen grote nadelige invloed te hebben voor omwonenden. Ook blijft het kleinschalige karakter van het woongebied gewaarborgd. Voor de landschappelijke inpassing van de paardrijbak worden in deze vergunning een aantal voorwaarden gesteld.

Het planvoornemen is in overeenstemming met de ontwikkelingsvisie Eemsdelta.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen. In de structuurvisie gaat het om thema's als landelijke gebied, dorpsgebied, infrastructuur, water, milieu en externe veiligheid.

Het planvoornemen heeft, behalve het landschappelijke aspect, geen invloed op één van deze thema's. Wat betreft landschap en dorpskernen is opgenomen in de structuurvisie dat behoud van de identiteit en de cultuurhistorische waarden in kenmerkende dorpskernen van belang is. Het dorp Stedum is onderscheiden als een langgerekte handelswierde. Het heeft een langgerekte, min of meer rechthoekige verkavelingsstructuur. Het adres Stationsweg 44 maakt onderdeel uit van de structuur van de uitvalsweg aan de noordkant van Stedum richting het station.

De randen van kleine dorpen in het buitengebied vervullen een essentiële rol als het gaat om de ruimtelijke kwaliteit en karakteristiek van het gebied. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het daarom belangrijk dat er een bij het dorp passende overgang van bebouwing naar het buitengebied wordt gecreëerd.

In het planvoornemen worden de bestaande zichtlijnen gehandhaafd. Ook zal met het planvoornemen geen verbreding van de dorpsrand plaatsvinden. Het plan is in overeenstemming met de ambitie van de gemeente Loppersum om de identiteit van de dorpskernen en landschapskenmerken te behouden.

3.3.2 Welstandsnota

De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 18 februari 2014) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken).

De welstandscommissie heeft het plan getoetst en positief beoordeeld.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het juridisch-planologisch vastleggen van het huidige gebruik van de gronden. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het besluitgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het besluitgebied voor de voorgenomen functie.

Omdat het planvoornemen geen betrekking heeft op het realiseren van een gebouw of bouwwerk waarin voortdurend mensen zullen verblijven. Zoals aangegeven in paragraaf 2.2 wordt ook het bouwvlak voor de woning niet uitgebreid. Het uitvoeren van een (verkennend) bodemonderzoek is niet aan de orde.

4.3 Geluid

Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone.

Omdat het plan niet voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing is akoestisch onderzoek niet aan de orde. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

Het planvoornemen heeft geen betrekking op het realiseren van een milieugevoelige functie enerzijds of het toestaan van een functie die hinder zou kunnen veroorzaken voor milieugevoelige functies in de omgeving anderzijds. Als voorwaarde voor het legaliseren van de paardenbak is in de vergunning wel opgenomen dat deze alleen voor hobbymatig en particulier gebruik is (maximaal 3 paarden voor eigen gebruik). Hiermee wordt hinder op de omgeving zoveel mogelijk voorkomen.

Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Onderzoek

Door het planvoornemen is een toename van verkeersbewegingen niet aan de orde. Derhalve kan worden geconcludeerd dat het project als een nibm-project dient te worden beschouwd.

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het besluitgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is 40 µg/m3, voor fijn stof (PM2,5) geldt een grenswaarde van 25 µg/m3.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het besluitgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2018   2020   2030  
PM2,5   8,3 µg/m3   7,4 µg/m3   5,8 µg/m3  
PM10   15,2 µg/m3   13,9 µg/m3   12,0 µg/m3  
NO2   9,7 µg/m3   9,0 µg/m3   6,0 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.6 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. In deze besluiten en bijbehorende regelingen zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot risicobronnen wettelijk vastgelegd.

In de nabije omgeving van het besluitgebied zijn geen risicobronnen zijn gelegen, met uitzondering van de spoorlijn Groningen-Delfzijl die als transportroute voor gevaarlijke stoffen wordt gebruikt. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De spoorlijn beschikt derhalve over een aandachtsgebied van het groepsrisico van 4.000 m, waarbinnen bij ontwikkelingen aandacht dient te worden geschonken aan het groepsrisico. Aangezien het project geen betrekking heeft op het toestaan van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten of uitbreiding van (beperkt) kwetsbare objecten, kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico niet zal wijzigen. Hiernaast ligt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in dit gebied ver onder de norm.

Externe veiligheid vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.7 Waterhuishouding

Het besluitgebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. In overleg met het waterschap is voor het planvoornemen geconcludeerd dat het legaliseren van een paardenbak en de uitbreiding van de tuin een functiewijziging is die geen gevolgen heeft voor het watersysteem. Ook andere waterschapsbelangen zijn niet aan de orde.

Het doorlopen van een digitale watertoets is niet nodig en het aspect waterhuishouding levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Zoals al beschreven in paragraaf 1.2 is het besluitgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het perceel is mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Zonder omgevingsvergunning is het verboden om te ontgronden, afgraven, egaliseren van de grond over een oppervlakte groter dan 200 m2. Omdat de omgevingsvergunning enkel een functiewijziging betreft en er geen fysieke ingrepen plaatsvinden, treden er ten aanzien van het voornemen geen belemmeringen op. De dubbelbestemming blijft uiteraard van toepassing, dus bij eventuele toekomstige ingrepen worden deze opnieuw getoetst aan de voorwaarden uit de dubbelbestemming en bepaald of een archeologisch onderzoek nodig is. Ten aanzien van het voornemen treden er geen belemmeringen op.

Voor toevalsvondsten geldt dat deze dienen te worden gemeld aan de provinciaal archeoloog. Deze beschrijft de vondst, onderneemt zo nodig actie en doet melding aan Libau en de gemeente.

4.8.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn de cultuurhistorische waarden vastgelegd en beschermd. Zoals al beschreven is in paragraaf 1.2, is het besluitgebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke Kwaliteit'.

De locatie is in het kader van ruimtelijke kwaliteit nader aangeduid als 'Karakteristiek Gebied'. Voor deze gebieden geldt dat de cultuurhistorische betekenis voor een belangrijk deel wordt bepaald door de onderlinge samenhang van de bebouwing. In een karakteristiek gebied geldt 'geen sloop zonder plan'. Omdat dit plan niet toeziet op sloop van gebouwen gebouwd vóór 1950 is het plan niet strijdig met deze waarde. De aanwezige cultuurhistorische waarde wordt niet belemmerd door het planvoornemen. Derhalve vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.9 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid. Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Onderzoek

Het planvoornemen heeft geen invloed op flora en fauna omdat er geen sprake is van fysieke ingrepen zoals sloop van bebouwing, demping van sloten of kap van bomen in het besluitgebied, of van activiteiten die van invloed kunnen zijn op het besluitgebied of omliggende beschermde gebieden. Bij eventuele toekomstige ingrepen in het besluitgebied, wordt door de initiatiefnemer opnieuw onderzocht of dat het plan voldoet aan de Wnb.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in juridisch-planologisch vastleggen van het huidige gebruik van het perceel. Op het besluitgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbesluit is toegezonden aan de overlegpartners. Naar aanleiding hiervan zijn reacties binnengekomen van het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen. De overlegreacties zijn als bijlage 1 aan de ruimtelijke onderbouwing toegevoegd. Het Waterschap Noorderzijlvest, de provincie Groningen en de Veiligheidsregio Groningen stemmen in met de ruimtelijke onderbouwing.

Het ontwerpbesluit heeft als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.