direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimtelijke onderbouwing Stedumerweg 28
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaren van de Eikemaheert (hierna te noemen 'initiatiefnemer') hebben bij de gemeente Loppersum een verzoek ingediend voor het wijzigen van het agrarisch bouwperceel, Stedumerweg 28 te Loppersum. De huidige vleeskuikenhouderij dient te veranderen naar een biologisch landbouwbedrijf met als kernactiviteit biologische vleeskuikens. Ten behoeve van de biologische vleeskuikens dient het uitloopgebied van de vleeskuikens te worden vergroot en dienen voldoende schuilmogelijkheden aanwezig te zijn waardoor de kuikens de hele uitloop gebruiken. Voor de schuilmogelijkheden wordt gebruikgemaakt van biologische akkerbouwgewassen, biologische appelbomen en houtsingels. Het biologisch houden van kippen en het uitvoeren van akkerbouwactiviteiten zijn binnen de agrarische bestemming bij recht mogelijk. Fruitteelt is binnen de agrarische bestemming echter niet toegestaan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief, wordt afgeweken van het vigerend bestemmingsplan. Voor deze zogenaamde uitgebreide Wabo-procedure, is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend rapport voorziet hierin.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status

Het besluitgebied betreft het perceel aan de Stedumerweg 28 te Loppersum (zie afbeelding 1). Hier zullen drie uitloopgebieden worden gecreëerd waar het bedrijf biologische akkerbouwactiviteiten, fruitteelt en kippen houdt. Het besluitgebied wordt begrensd door omliggende agrarische percelen.

Het besluitgebied valt binnen het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld op 27 mei 2013) en heeft de bestemming Agrarisch met een bouwvlak. Ter plaatse van het bouwvlak geldt de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. De gronden hebben daarnaast deels de dubbelbestemmingen Waarde - Geomorfologie, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4. De voor Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden. De voor Waarde - Geomorfologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen en van de herkenbare verkaveling die daarmee samenhangt. In dit geval gaat het om de laagte van de bedding van de voormalige rivier de Fivel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0001.png"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel

1.3 Opbouw onderbouwing

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het besluitgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen en het beleid van de gemeente Loppersum behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld, zijn milieu (bodem, geluid, luchtkwaliteit, geur en ammoniak), externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het besluitgebied is op dit moment een agrarisch bedrijf gevestigd (te zien op afbeelding 2). De huidige bedrijfsvoering betreft een intensieve veehouderij waar oorspronkelijk 30.000 kippen zijn vergund (1990).

Rondom de bedrijfsbebouwing liggen agrarische gronden. Op het perceel staat een boerderij met twee stallen en een kleine schuur. Daarnaast is het perceel grotendeels verhard en komt er beplanting in de vorm van bomen en struiken voor. Ten noorden van het perceel loopt het treinspoor Groningen-Delfzijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2. Luchtfoto. Het besluitgebied ligt binnen de rode cirkel (bron: Google maps, d.d. 6 april 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3. Luchtfoto bebouwing besluitgebied (bron: Google maps, d.d. 6 april 2017)

2.2 Nieuwe situatie

Het voornemen bestaat om de intensieve veehouderij om te schakelen naar een gemengd biologisch landbouwbedrijf. In dit gemengde bedrijf worden de biologische activiteiten landbouw, fruitteelt en het houden van 14.400 vleeskuikens gecombineerd. Voorwaarde voor het houden van biologische vleeskuikens is dat de bestaande stal opgedeeld dient te worden in drie verschillende componenten en dat de kuikens minimaal 4 m2 uitloopgebied per kuiken moeten hebben. Dit betekent dat in de nieuwe situatie per component met 4.800 kippen circa twee hectare uitloopgebied dient te worden gerealiseerd. Om ervoor te zorgen dat de kippen het gehele uitloopgebied gebruiken, moeten er voldoende schuilmogelijkheden aanwezig zijn. Dit realiseert de initiatiefnemer met biologische appelbomen, biologische akkerbouw en houtsingels (struwelen, zie afbeelding 7). Door deze zogenaamde multifunctionele uitlopen (zie afbeelding 6) heeft de initiatiefnemer het voordeel dat het een bredere economische basis heeft en de biodiversiteit door de biologische appelbomen wordt vergroot.

In de onderstaande afbeeldingen is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0004.jpg"

Afbeelding 4. Definitief inrichtingsontwerp (bron: Rapportage Bioboerderij VOF Eikemaheert. KtK tuinontwerp en groenadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5. Inpassing uitloop voor biologische kippen (bron: Rapportage Bioboerderij VOF Eikemaheert. KtK tuinontwerp en groenadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6. Multifunctionele uitoop (bron: Rapportage Bioboerderij VOF Eikemaheert. KtK tuinontwerp en groenadvies)

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 7. Sfeerbeelden struweel met bloeiende wilde kruiden (bron: Rapportage Bioboerderij VOF Eikemaheert. KtK tuinontwerp en groenadvies)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 10 oktober 2016 hebben Gedupeerde Staten de omgevingsverordening gewijzigd.

Groningen is een landbouwprovincie. Zo'n 80% van het landoppervlak is agrarische grond. De landbouwsector heeft voor een groot deel onze karakteristieke landschappen gevormd en is van groot belang voor de plattelandseconomie. De landbouwsector zit in een transitie. Agrarische ondernemers worden vandaag de dag sterk uitgedaagd om marktgerichter en milieubewuster te produceren, en om oog te hebben voor natuur en landschap, diervriendelijk produceren en andere maatschappelijke belangen. Het mede door hen gevormde cultuurlandschap staat ook onder druk door schaalvergroting. Er is een toenemende vraag naar de productie van (diervriendelijk en biologisch geproduceerd) voedsel en groene grondstoffen.

De provincie Groningen staat voor de duurzame ontwikkeling van de landbouw. De verduurzaming van de landbouw ziet de provincie als nadrukkelijk een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de sector en de maatschappelijke omgeving. Het provinciaal beleid is deels generiek beleid voor de gehele agrarische sector. De verdere ontwikkeling en versterking van de biologische sector ondersteund de provincie de komende jaren extra. Ook stimuleert ze innovatieve projecten die een impuls kunnen geven aan de duurzame ontwikkeling van de landbouw.

Ten aanzien van het planvoornemen heeft op 31 januari 2017 een keukentafelgesprek plaatsgevonden, waarbij initiatiefnemers, hun tuin- en landschapsadviseur, provincie, bouwheerschap en gemeente aan tafel zaten. Ter plaatse is overeenstemming bereikt over de invulling van het terrein. In de aangepaste inrichtingschets is rekening gehouden met de opmerkingen van de provincie ten aanzien van de Fivel(stroom). Het wijzigen van de bedrijfsvoering van een intensieve veehouderij en akkerbouw naar een biologisch agrarisch bedrijf is hiermee passend binnen het beleid van de provincie Groningen.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Loppersum

In 2012 is de structuurvisie voor de gemeente Loppersum vastgesteld. De structuurvisie geeft een ruimtelijke visie op de toekomstige ontwikkeling voor de middellange termijn (tot ongeveer 2020).

Het hoofddoel is om diverse bestaande beleidsstukken in één structuurvisie samen te brengen, deze te plaatsen in het toekomstig perspectief en daarvan de consequenties in beeld te brengen.

In de structuurvisie is opgenomen dat binnen de gemeente de landbouwsector erg belangrijk is voor de lokale economie. Om dit zo te houden, wil de gemeente inspelen op de maatschappelijke veranderingen op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu en dierenwelzijn. Hierdoor is het mogelijk voor landbouwbedrijven om de functie te verbreden. Echter dient er in deze situatie wel rekening te worden gehouden met de landschappelijke kenmerken van het gebied.

Het wijzigen van de bedrijfsvoering van een intensieve veehouderij en akkerbouw naar een biologisch agrarisch bedrijf is passend binnen het beleid van de gemeente Loppersum, omdat het inspeelt op de maatschappelijke verandering omtrent het gebied dierenwelzijn. Hiernaast wordt met de realisatie van het initiatief rekening gehouden met de landschappelijke kenmerken van het gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu en overige randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft het realiseren van een gemengd biologisch landbouwbedrijf. Op de locatie is nu agrarische grond en een intensieve veehouderij aanwezig. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.

4.2 Bodem

Uit het rapport van Hoeve Advies (d.d. 15 maart 2017, zie Bijlage 2) komt naar voren dat de biologische vleeskuikens geen verontreiniging van de bodem veroorzaken. Op het perceel zijn geen vervuilingen bekend en er is geen verblijfsruimte voor personen die hier een structureel deel van de dag verblijven. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Loppersum komt ook naar voren dat er geen vervuilde grond bekend is. De bodemkwaliteitskaart beschrijft de lokale bodemkwaliteit per gemeente. In de nota bodembeheer (20 juni 2013) wordt beschreven hoe deze kaart bij grondverzet moet worden toegepast. De bodemkwaliteitskaart is gebaseerd op alle reeds bestaande bodemonderzoeken die vanaf het jaar 2001 zijn uitgevoerd. De nieuwe bodemkwaliteitskaart is aangevuld met recente onderzoekgegevens. Tot deze kaart behoort het hele grondgebied van de gemeente Loppersum met uitzondering van verdachte locaties, bekende bodemvervuilingen, wegen van provincie of rijk en spoorwegen.

Omdat er geen verblijfsruimte is waar personen een structureel deel van de dag in verblijven en er geen vervuilingen bekend zijn, is verder onderzoek naar bodemverontreiniging niet noodzakelijk. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het initiatief.

4.3 Geluid

Het initiatief richt zich op de mogelijkheid tot het realiseren van drie uitloopgebieden voor vleeskuikens. Binnen dit voornemen worden geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd, derhalve kan een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder achterwege blijven.

4.4 Luchtkwaliteit

In Nederland dient iedere ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving. In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie vastgelegd in de 'Wet luchtkwaliteit'. Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging.

Het initiatief zorgt voor een afname aan biologische vleeskuikens. Alle andere factoren die van invloed zijn op de fijnstofuitstoot, zoals de emissie per dier en de uitvoer van de emissiepunten wijzigen niet. Omdat de emissie afneemt kenmerkt de verandering zich als 'niet in betekende mate' (nibm). Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief.

4.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op geurgevoelige objecten. Gemeenten kunnen bij verordening van deze normen afwijken. De gemeente Loppersum beschikt niet over een dergelijke geurverordening. Dit betekent dat de wettelijke normen van toepassing zijn, welke luiden:

  • binnen de bebouwde kom: 2,0 odour units/m³;
  • buiten de bebouwde kom: 8,0 odour units/m³.

Uit het milieu onderzoek van Hoeve Advies komt naar voren dat de beoogde situatie voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wgv. Er zijn sinds 11 december 2011 19.000 vleeskuikens vergund. Er worden straks 14.400 biologische vleeskuikens gehouden. Het aantal dieren neemt af en alle andere factoren die van invloed zijn op de geurbelasting, zoals de geuremissie per dier en de uitvoering van de emissiepunten wijzigen niet. Het buiten lopen van de biologische vleeskuikens heeft geen gevolgen voor de geurbelasting. De vrije uitloop is niet relevant voor de berekening. Het milieuonderzoek van Hoeve Advies is als Bijlage 2 toegevoegd. Het aspect geur vormt geen belemmeringen voor het initiatief.

4.6 Ammoniak

Wat betreft het aspect ammoniak, dient te worden getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij. Deze wet maakt onderscheid tussen bedrijven welke zijn gelegen binnen zeer kwetsbare gebieden (of in een zone van 250 m daaromheen) en bedrijven buiten deze kwetsbare gebieden. In tegenstelling tot de tweede groep, geldt voor de eerstgenoemde bedrijven een maximaal emissieplafond.

Het plangebied is niet gelegen in een kwetsbaar gebied. Evenmin is het bedrijf gelegen in een zone van 250 m rond een kwetsbaar gebied. Er is derhalve geen sprake van een maximaal emissieplafond zoals genoemd in de Wet ammoniak en veehouderij. Het Besluit emissiearme huisvesting schrijft sinds 1 april 2008 voor bestaande stallen een maximale ammoniakemissie voor van 0,045 kg NH3 per dierplaats per jaar. Voor nieuw te bouwen stallen geldt vanaf 1 juli 2015 een maximale emissie van 0,035 kg NH3 per dierplaats per jaar voor ammoniak. Bij het houden van biologische kippen is men hiervan vrijgesteld: "Dit besluit is niet van toepassing op: huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren die worden gehouden overeenkomstig de biologische productiemethode" (artikel 2). Het initiatief is wat betreft de ammoniakemissie toelaatbaar.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd.

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Om te bepalen of in de nabijheid van het besluitgebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het besluitgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn (zie afbeelding 8). De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is Mts. Glas op circa 2 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 8. Uitsnede van de risicokaart, met daarin aangegeven de globale ligging van het besluitgebied (bron: risicokaart.nl)

4.7.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

De Wet Basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) zijn op 1 april 2015 in werking getreden. In deze wetgeving is het landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen verankerd. Binnen bepaalde grenzen wordt het vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). De risicoplafonds die hieruit voortvloeien moeten in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes.

De provincie Groningen heeft in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20 april 2010), in relatie tot het Besluit transportroutes externe veiligheid, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen. Het navolgende onderzoek is toegespitst op deze regelgeving.

Wegen
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen wegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Spoor
De spoorlijn Groningen - Delfzijl ligt ten noorden van het besluitgebied. Het basisnet van de provincie Groningen geeft aan dat langs deze spoorweg planologische beperkingen gelden. De spoorweg heeft een GR-plafond 10-7 van 16 m en een GR-plafond 10-8 van 118 m. Dit invloedsgebied reikt tot het besluitgebied.

Binnen het initiatief worden geen risicogevoelige functies gecreëerd. Hierdoor treden er geen veranderingen op die van belang zijn voor het aspect vervoer van gevaarlijke stoffen en kunnen verdere berekeningen voor het initiatief achterwege blijven.

Water
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen waterwegen gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

4.7.3 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze regelgeving rond buisleidingen sluit aan bij de regelgeving rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gaat uit van de volgende risicomaten:

  • plaatsgebonden risicocontour (10-6), waarbinnen de oprichting van (beperkt) kwetsbare objecten niet is toegestaan;
  • groepsrisico; bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van de leiding (1%-letaliteitsgrens), dient het groepsrisico te worden beschouwd;
  • belemmeringenstrook; tot aan 5 m aan weerszijde van de leiding is geen bebouwing toegestaan.

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen leidingen van deze aard aanwezig zijn.

4.7.4 Conclusie

In de omgeving van het besluitgebied zijn geen risicovolle inrichtingen, dan wel buisleidingen aanwezig die van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling. De transportroute voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen - Delfzijl reikt echter wel tot het besluitgebied. Zoals al is aangegeven, levert dit en de andere aspecten van externe veiligheid geen belemmeringen op voor het initiatief.

4.8 Waterhuishouding

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het Waterschap Noorderzijlvest. De watertoets is online uitgevoerd en ingediend op 14 april 2017 bij het Waterschap Noorderzijlvest. Het verhard oppervlak neemt niet toe. Watercompensatie kan hierdoor achterwege blijven. Het aspect waterhuishouding levert geen belemmeringen op voor onderhavig initiatief. De ingevulde watertoets is als Bijlage 1 aan dit plan toegevoegd.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet/Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient dan ook rekening te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid op basis van specifiek onderzoek (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart die in juni 2013 zijn geactualiseerd.

Het besluitgebied ligt in een zone die is aangeduid met een hoge verwachtingszone. De ontwikkelingen in het besluitgebied vinden plaats in de bestaande gebouwen. Er vinden geen ingrepen dieper dan 40 cm plaats in de bodem, hierdoor is een nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Betreffende het aspect archeologie treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen.

Voor toevalsvondsten geldt dat deze dienen te worden gemeld aan de provinciaal archeoloog. Deze beschrijft de vondst, onderneemt zo nodig actie en doet melding aan Libau en de gemeente.

4.9.2 Cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Rijksmonumenten worden beschermd door de Erfgoedwet. Met monumenten worden alle "onroerende zaken" bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft. Naast rijksmonumenten worden op provinciaal niveau en gemeentelijk niveau monumenten aangewezen op grond van de respectievelijk provinciale- en gemeentelijke monumentenverordening.

Vanuit de wens van de gemeente Loppersum om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden, heeft BügelHajema Adviseurs een inventarisatie uitgevoerd omtrent karakteristieke en beeldbepalende panden. Deze inventarisatie leidt uiteindelijk tot een bestemmingsplan waarin de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt beschermd. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat de oude boerderij van de initiatiefnemer een identiteit bepalend pand is. Het voorliggend plan maakt echter geen aanpassingen mogelijk aan dit gebouw waardoor het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.

4.10 Ecologie

4.10.1 Inleiding

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid (Omgevingsvisie en -verordening provincie Groningen). De Wet natuurbescherming is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden (Natura 2000).

4.10.2 Gebiedsbescherming

De milieuvergunde situatie sinds 11 december 2011 voor 19.000 scharrelvleeskuikens is gerealiseerd. Tussen 1 januari 2012 en 31 december 2014 is dit aantal dieren gehouden en daarmee uitgangspunt voor de referentiedatum van het PAS (Programma Aanpak Stikstof). Het betreft een stikstofdepositie van 19.000 kuikens x 0,080 kg NH3 = 1.520,00 kg NH3. Als er 14.400 biologische vleeskuikens worden gehouden, daalt de emissie naar 14.400 x 0,080 kg NH3 = 1.152,00 kg NH3. Het planvoornemen leidt tot een reductie van 368,00 kg NH3 waardoor op voorhand zeker is dat de stikstofdepositie op omliggende gebieden niet toeneemt en er geen verslechtering ontstaat.

Gezien de afstand van meer dan 12 km naar de Waddenzee en meer dan 17 km naar het Leekstermeergebied als dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is ook duidelijk dat er geen directe invloed van de activiteit op de natuurgebieden plaatsvindt. Grondwateronttrekking, lichthinder et cetera hebben geen directe invloed op de natuurgebieden.

4.10.3 Soortenbescherming

Aangezien het besluitgebied nu wordt gebruikt voor akkerbouw en dit land regelmatig beroerd wordt, ligt het niet voor de hand dat er vaste rust- en/of verblijfsplaatsen voor beschermde fauna aanwezig zijn. Beschermde fauna wordt niet verwijderd of verstoord door het initiatief. De uitloopgebieden van de kippen zijn niet strijdig en er groeit geen bijzondere flora. Eventuele verstoring van bijzondere flora is niet aannemelijk. Een verder onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Gelet op het voorgaande zijn er vanuit ecologisch oogpunt geen bezwaren tegen het voornemen.

4.11 Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het initiatief is vormgegeven door KTK tuinontwerp en groenadvies. Deze inpassing omschrijft het gebied inclusief een dorpsommetje voor Stedum en Loppersum waar de beleving van het bioboeren centraal staat. Door de boomgaard met uitloopgebieden voor kippen zal het landschap enigszins veranderen. Hierin zal het oude stroomdal van de Fivel zoveel mogelijk worden ontzien. In overleg met de provincie en de gemeente is het inrichtingsplan en daarmee de situering van de fruitboomgaarden hierop aangepast. De aanpassing zorgt er bovendien voor dat de fruitbomen niet in te natte ondergrond staan en het zicht op de kippenschuur beperkt wordt door de struwelen. De openheid van het landschap zal zo veel mogelijk worden gegarandeerd door met struweel groepen te werken. Hierdoor wordt een harde wand van groen tegen gegaan en blijft het zicht op het oude stroomdal van de Fivel grotendeels in takt.

Voor zowel passanten als de plaatselijke bevolking zal de beleving versterkt worden, via het dorpsommetje maar ook de provinciale weg is het initiatief en de monumentale boerderij goed te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0024.00BA0014-VG01_0009.png"

Afbeelding 9. Definitief inrichtingsontwerp (bron: Rapportage Bioboerderij VOF Eikemaheert. KtK tuinontwerp en groenadvies)

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Algemeen
Een omgevingsvergunning dient te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:

  • de huidige en de toekomstige situatie, zowel van het gebruik en de inrichting, als van de planologisch-juridische situatie;
  • de wijze waarop het bouwplan voldoet aan het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid;
  • de milieuaspecten, zoals bodemkwaliteit, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluidhinder en externe veiligheid;
  • water, archeologie en ecologie;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.

Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in het planten van fruitbomen in het besluitgebied. Op het besluitgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het bouwplan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Deze ruimtelijke onderbouwing wordt ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 Bro). Vervolgens wordt de ruimtelijke onderbouwing voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De resultaten van inspraak en overleg zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.