direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zevenhuizen Oost fase 3a
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2016 is voor Zevenhuizen Oost een bestemmingsplan opgesteld, naar aanleiding van de toenemende vraag naar woningen in Zevenhuizen. Het plangebied wordt gefaseerd ontwikkeld en is om die reden opgedeeld in drie gebieden, voor fase 1 is in het bestemmingsplan uit 2016 een direct bouwrecht opgenomen. Fase 2 en 3 kunnen ontwikkeld worden op basis van het door B&W vast te stellen wijzigingsplannen.

Fase 1 van Zevenhuizen Oost omvat in totaal 19 bouwkavels, waarvan er 8 projectmatig zijn ontwikkeld. In mei 2016 is gestart met de uitgifteprocedure voor de 11 vrije bouwkavels. Het gros van die kavels is inmiddels verkocht en zijn of worden bebouwd. Het voornemen is om nu te beginnen aan fase 2 van Zevenhuizen Oost. Deze fase zal ruimte bieden aan circa 25 woningen. Om tot een goede afronding van fase twee te kunnen komen, wordt tevens een klein deel van wijzigingsgebied 3 zoals aangegeven in het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016 ontwikkeld. Hier worden 2 woningen mogelijk gemaakt.

De ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Het onderhavige wijzigingsplan voorziet hierin voor wat betreft het gebied dat in het geldende bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016 is aangewezen als wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 3.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan ligt in het dorp Zevenhuizen, ten oosten van het Hoofddiep en ten noorden van de Kokswijk. Het gebied ligt direct ten noorden van Zevenhuizen Oost fase 1. Op figuur 1 is de ligging van het gebied weergegeven. Het gebied bestaat, zoals in de figuur aangegeven, uit twee delen: wijzigingsgebied fase 2 en wijzigingsgebied fase 3a. Het onderhavige wijzigingsplan heeft betrekking wijzigingsgebied fase 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01_0001.jpg"

Figuur 1 Ligging van het plangebied (bron: Luchtfoto gemeente Leek)

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016, dat is vastgesteld op 6 juli 2016. Het heeft hierin de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan. De functie wonen is niet toegestaan. Omdat het initiatief uitgaat van woningbouw kan de gewenste situatie niet worden gerealiseerd op basis van het bestemmingsplan.

Op de gronden geldt tevens de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied fase 2' en voor een klein deel de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied fase 3'. Op basis van artikel 14 van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd in de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water', 'Wonen - 1' en/of 'Wonen - 2'. De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheden.

Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden geldt een aantal wijzigingscriteria waaraan moet worden voldaan. In deze toelichting wordt gemotiveerd dat aan deze criteria wordt voldaan (zie paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01_0002.jpg"

Figuur 2 Fragment geldende bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Tevens wordt het plan in dit hoofdstuk getoetst aan de wijzigingscriteria. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de beoogde ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In Hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de oostkant van Zevenhuizen, ten oosten van het Hoofddiep en ten noorden van de Kokswijk. Het plangebied vormt de tweede fase van de ontwikkeling van het plan Zevenhuizen Oost, waarvan de eerste fase direct ten zuiden van het plangebied ligt. Het plangebied zelf bestaat volledig uit agrarische gronden. Op figuur 3 en 4 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01_0003.jpg"

Figuur 3 Huidige situatie plangebied (bron: Luchtfoto gemeente Leek)

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01_0004.jpg"

Figuur 4 Huidige situatie plangebied, aanzicht op woningbouw (bron: Foto gemeente Leek)

2.2 Beschrijving initiatief

Het initiatief betreft het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van woningbouw. Het voornemen is om, afhankelijk van de vraag naar woningen in Zevenhuizen, maximaal 27 woningen te realiseren in het plangebied. De woningen zullen afwisselend vrijstaand, als twee-onder-één-kap of als rijwoningen worden gebouwd. De woningen zullen gasloos worden uitgevoerd. Tevens wordt hierbij de benodigde infrastructuur aangelegd. Het plangebied wordt ontsloten op de Kokswijk. De wegen binnen het plangebied krijgen een minimale breedte van 4,5 meter. Dit is voldoende om aan de veiligheidseisen te voldoen. Een tweezijdige ontsluiting in dit geval niet noodzakelijk. De uiteindelijke hoeveelheid woningen en de verdeling in het plangebied staat echter nog niet vast.

Het plangebied van de voorgenomen ontwikkeling valt grotendeels binnen de geldende gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 2'. Alleen de gronden in de noordoostelijke hoek en een strook aan de noordzijde vallen binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 3'. Hiervoor wordt een afzonderlijk wijzigingsplan vastgesteld.

Stedenbouwkundige opzet

De wegen- en bebouwingsstructuur met lange zichtlijnen sluiten aan bij de karakteristieke structuur van Zevenhuizen Oost. Daarnaast is de wijk sterk verankerd met het aangrenzende landelijk gebied. Dit landelijk gebied kenmerkt zich door een patroon met kavelscheidende sloten met daarlangs hier en daar een bosje of een deel van een schaars begroeide singel. Dit patroon wordt doorgestoken in de woonwijk en kenmerkt zich door houtsingels die het plangebied indelen en stofferen.

De groene randzone met verspreid geplaatste bomen en laanbeplanting langs de straat, zorgt voor een goede landschappelijke overgang naar het buitengebied. Dit wordt versterkt door bij de woningen aan de randen van de woonwijk een terughoudend kleur- en materiaalgebruik toe te passen en door 'wandvorming' te voorkomen (lage gootlijn, wisselende kapvormen en open bebouwingspatroon).

Om aansluiting op de landschappelijke hoofdstructuur te realiseren wordt in het westen een bebouwingspatroon evenwijdig aan de woningen aan het Hoofddiep gerealiseerd.

Dit tamelijk dicht aaneen gebouwde patroon refereert aan de structuur die samenhangt met het onderliggende landschap. Eenheid in verscheidenheid als het gaat om de bebouwing moet een dorpsbeeld tot stand brengen dat in sfeer refereert aan de 'oorspronkelijke' dorpslinten.

De tussen eerdergenoemde straten aan oost- en westzijde gelegen verbindingsstraten geven mede vorm aan groene ruimten met landschapselementen als singels. Deze zijn gerelateerd aan de singelstructuur van het landschap. In figuur 5 is een impressie van de indeling van het plangebied in de voorgenomen situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.WZZH18oost3a-VA01_0005.jpg"

Figuur 5 Impressie indeling plangebied (bron: gemeente Leek)

Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten door de Kokswijk welke aansluit op de N979. Er wordt geen calamiteitenontsluiting aangelegd omdat de wegen een minimale breedte krijgen van 4,5 meter. Het gebied is voldoende bereikbaar bij calamiteiten. De verkeersgeneratie van de beoogde woningen bedraagt maximaal 216 motorvoertuigen per etmaal (mvt/etmaal). De extra belasting op het onderliggende wegennet vormt geen probleem in de verkeersafwikkeling van het gebied. Op het grotere geheel betreft dit een beperkte toename van motorvoertuigen.

Parkeren

Parkeren dient zoveel mogelijk plaats te vinden op eigen terrein. Voor de tussenwoningen wordt in de openbare ruimte voldoende parkeergelegenheid aangelegd. Er worden vrijstaande, twee-onder-één kap- en aaneengebouwde woningen gerealiseerd. Op dit moment is nog niet duidelijk hoeveel van welke type woningen er gerealiseerd worden. Wel zal bij de uitwerking van het plan worden voorzien in de parkeerbehoefte door te voldoen aan de parkeerkencijfers van het CROW. Voor vrijstaande woningen geldt een parkeerkencijfer van 2,3 parkeerplaatsen per woning, voor twee-onder-één kap woningen een parkeerkencijfer van 2,2 parkeerplaatsen per woning en voor aaneengebouwde woningen geldt een parkeerkencijfer van 2,0 parkeerplaatsen per woning. Wanneer duidelijk is hoeveel vrijstaande en aaneengebouwde woningen gerealiseerd worden, zullen ook voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

2.3 Toetsing wijzigingscriteria wijzigingsgebied fase 2

Voor de gewenste planologische situatie kan voor het grootste deel gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid fase 2, opgenomen in artikel 14 van het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016. De criteria die hiervoor zijn opgenomen zijn hieronder getoetst:

  • 1. de wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 2'.

Het plangebied waarbinnen de woningbouw plaatsvindt bevindt zich volledig binnen de aangegeven wetgevingszone en voldoet hiermee aan deze voorwaarde.

  • 2. het totaal aantal woningen in het plangebied ten hoogste 50 zal bedragen.

In het deel dat binnen wijzigingsgebied fase 2 wordt ontwikkeld, worden circa 25 woningen ontwikkeld. In het deel van de ontwikkeling dat in wijzigingsgebied fase 3 wordt ontwikkeld, worden 2 woningen gerealiseerd. Gevoegd bij het aantal van 19 woningen in fase 1 valt dit ruim binnen de maximaal toegestane 50 woningen.

  • 3. de woningen aansluitend op de bestaande bebouwing worden gebouwd.

De woningen binnen wijzigingsgebied fase 2 worden aansluitend op de bestaande bebouwing van Zevenhuizen Oost fase 1 gebouwd.

  • 4. een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving.

Met de woningbouw wordt aangesloten op de nieuwbouw die bij Zevenhuizen Oost fase 1 is en nog wordt gerealiseerd. Bovendien worden de woningen gerealiseerd in een woongebied in het dorp Zevenhuizen. Daarmee wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke structuur. Er bestaat tevens een beeldkwaliteitsplan. Deze is opgenomen als bijlage 3 bij het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016. Door bij de uitwerking van dit plan, vast te houden aan het gestelde in het beeldkwaliteitsplan, wordt een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing gerealiseerd.

  • 5. voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap.

In het wettelijke kader zal vooroverleg plaatsvinden met het Waterschap Noorderzijlvest. Daarnaast is de digitale watertoets doorlopen. De uitkomsten van de watertoets zijn verwerkt in dit wijzigingsplan. (Zie paragraaf 4.4).

  • 6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

De geluidbelasting op de geprojecteerde woningen binnen het plangebied zijn ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende doorgaande wegen berekend. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. In paragraaf 4.7 is gemotiveerd dat de maximale voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden.

  • 7. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4, 5, 6, 7, 8 en/of 9 van overeenkomstige toepassing zijn.

In dit wijzigingsplan komen de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water', 'Wonen -1' en 'Wonen -2' voor.

2.4 Toetsing wijzigingscriteria wijzigingsgebied fase 3

De noordwestelijke hoek van het plangebied valt binnen het wijzigingsgebied fase 3. Hiermee wordt een klein deel van dit gebied ontwikkeld. De ontwikkeling op deze gronden dient getoetst te worden aan de wijzigingscriteria die binnen dit gebied gelden.

Op de gronden die binnen wijzigingsgebied fase 3 vallen, gelden de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Dit deel wordt getoetst aan de volgende toetsingscriteria:

1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 3'.

De noordoostelijke hoek van de voorgenomen woningbouw ligt ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied fase 3' en wordt met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid gerealiseerd.

2. deze wijzigingsbevoegdheid slechts wordt toegepast indien een wijzigingsplan op grond van de in sub a. genoemde wijzigingsbevoegdheid is vastgesteld.

Het wijzigingsplan ten behoeve van de wijzigingsbevoegdheid fase 2 is onderdeel van hetzelfde voornemen. Dat plan voor wijzigingsgebied fase 2 zal worden vastgesteld voordat het wijzigingsplan fase 3a wordt vastgesteld, waardoor wordt voldaan aan dit criterium.

3. het totaal aantal woningen in het plangebied ten hoogste 50 zal bedragen.

In het deel dat binnen wijzigingsgebied fase 3 wordt ontwikkeld, worden 2 woningen ontwikkeld. In het deel van de ontwikkeling dat in wijzigingsgebied fase 2 wordt ontwikkeld, worden circa 25 woningen gerealiseerd. Gevoegd bij het aantal van 19 woningen in fase 1 valt dit ruim binnen de maximaal toegestane 50 woningen.

4. de woningen aansluitend op de bestaande bebouwing worden gebouwd.

De woningen worden direct aan de achterzijde van de woningen aan het Hoofddiep. Tevens wordt direct ten zuiden van de woningen, woningbouw in wijzigingsgebied fase 2 gerealiseerd. Deze woningen sluiten daar op aan.

5. een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing wordt gerealiseerd, waarbij wordt aangesloten op de ruimtelijke structuur en de kwaliteiten van de omgeving.

Met de woningbouw wordt aangesloten op de nieuwbouw die bij Zevenhuizen Oost fase 2 wordt gerealiseerd. Bovendien worden de woningen gerealiseerd in een woongebied in het dorp Zevenhuizen. Daarmee wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke structuur. Er bestaat tevens een beeldkwaliteitsplan. Deze is opgenomen als bijlage 3 bij het bestemmingsplan Zevenhuizen Oost 2016. Door bij de uitwerking van dit plan, vast te houden aan het gestelde in het beeldkwaliteitsplan, wordt een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing gerealiseerd.

6. voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied in vroegtijdig stadium overleg zal worden gepleegd met het waterschap.

In het wettelijke kader zal vooroverleg plaatsvinden met het Waterschap Noorderzijlvest. Daarnaast is de digitale watertoets doorlopen. De uitkomsten van de watertoets zijn verwerkt in dit wijzigingsplan. (Zie paragraaf 4.4).

7. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

De geluidbelasting op de geprojecteerde woningen binnen het plangebied zijn ten gevolge van het wegverkeer op de omliggende doorgaande wegen berekend. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. In paragraaf 4.7 is gemotiveerd dat de maximale voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens wordt overschreden.

8. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 4, 5, 6, 7, 8 en/of 9 van overeenkomstige toepassing zijn.

In dit wijzigingsplan komen de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijf', 'Water', 'Wonen -1' en 'Wonen -2' voor.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van de rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk is, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

De locatie voor de beoogde woningbouw ligt binnen het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Omgevingsverordening Groningen en is hiermee in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

Ten behoeve van deze ontwikkeling is in aanvulling op voorgaande onderzoeken een update gedaan naar woningbehoefte. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Uit het onderzoek komen de volgende punten naar voren:

  • De 2e fase van Zevenhuizen-Oost breidt de woonkern uit met ongeveer 27 bouwkavels en biedt het dorp daarmee de gewenste en noodzakelijke ruimte voor nieuwe koopwoningen. Het plan is zo opgesteld dat het goed aansluit op de bestaande bebouwing door richting het dorp in rijwoningen te voorzien en richting het landschap aan de oostzijde van het plangebied vrijstaande woningen te bouwen.
  • Het plan past in de lokale en regionale woonvisie
  • Het plan past binnen de op regionaal niveau gemaakte woningbouwafspraken en is in de gemeentelijke planningslijst opgenomen.
  • Er is een kwantitatieve woningbehoefte van 3.980 tot 5.320 woningen in de sub-regio Zuidwest binnen de regio Groningen-Assen. Dit is het woningmarktgebied waarvoor de planontwikkeling een rol speelt. Tegenover deze woningbehoefte staat een harde plancapaciteit in de sub-regio van 1.880 woningen. De plannen voor Zevenhuizen-Oost, uitgaande van 50 woningen, zijn hierin reeds opgenomen. Deze harde plancapaciteit valt derhalve ruim binnen de geraamde woningbehoefte.
  • De plannen passen ook binnen de lokale woningbehoefte.
  • Met de realisatie van een gevarieerd aanbod aan grondgebonden woningtypen in verschillende prijssegmenten in de koop speelt het plan in op de behoefte van (startende) gezinnen en 1- en 2-persoons huishoudens. De relatief vlotte verkoop van de eerste fase met 19 woningen, geeft aan dat er sprake is van een toenemende vraag.
  • De gemeente Leek heeft de mogelijke binnenstedelijke locaties waar woningbouw in de komende periode realistisch is in beeld gebracht. Daar waar sprake is van bouwplannen zijn deze ook in de planningslijsten opgenomen. Voor de realisatie van het beoogde woonmilieu en het bouwprogramma in Zevenhuizen-Oost is binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente Leek geen geschikte locatie beschikbaar. In de geconstateerde actuele woningbehoefte kan derhalve op basis van de huidige inzichten niet binnen bestaand stedelijk gebied worden voorzien.

Conclusie Rijksbeleid

Met betrekking tot het plan kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met het beleid dat op Rijksniveau is geformuleerd. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking omdat wordt voorzien in woningbehoefte en het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied ligt.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijke beleid van de Provincie Groningen staat verwoord in de Omgevingsvisie 2016-2020. Deze Omgevingsvisie omvat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP). Ter uitvoering van het beleid uit het POP hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 een provinciale Omgevingsverordening vastgesteld. De provinciale verordening is een instrument, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze verordening bevat onder meer algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Deze regels moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau.

Ten aanzien van woningbouw stelt de Verordening van de Provincie Groningen in artikel 2.15.1 dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid. Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen.

Toetsing provinciaal beleid

In de wijzigingsbevoegdheid waaraan met dit wijzigingsplan toepassing wordt gegeven is opgenomen dat maximaal 50 woningen zijn toegestaan binnen het plangebied. Omdat in de tussentijd mogelijk sprake is van een veranderende vraag naar woningen, is voor de uitvoering van dit plan een nieuw behoefteonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er een regionale behoefte is van 3.980 tot 5.320 woningen. Tegenover deze woningbehoefte staat een harde plancapaciteit in de sub-regio van 1.880 woningen. De plannen voor Zevenhuizen-Oost, uitgaande van 50 woningen, zijn hierin reeds opgenomen. Deze harde plancapaciteit valt derhalve ruim binnen de geraamde woningbehoefte en daarmee is het plan in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Regionale woonvisie Westerkwartier (2015)

In de Woonvisie (en het woningmarktonderzoek dat eraan ten grondslag ligt) is een raming voor de woningbehoefte opgenomen, zowel voor kortere termijn (2015-2020) als voor de langere termijn (2021-2025). Voor wat betreft de beoogde woningbouw wordt gewerkt met zogenaamde 'bandbreedtes', dit om te kunnen inspelen op eventuele nieuwe ontwikkelingen en om onderling ook wisselingen te kunnen aanbrengen. In de regionale woonvisie Westerkwartier wordt uitgegaan van de volgende reservering voor Zevenhuizen:

  • 25-45 woningen gereserveerd voor de periode 2014-2020;
  • 15-25 woningen gereserveerd voor de periode na 2020.

Totaal 40-70 woningen. Deze aantallen sluiten aan bij de voorgenomen woningbouw. Op basis van de voorgenomen plannen worden maximaal 27 woningen gerealiseerd. Dit past binnen het aantal woningen dat in de Regionale woonvisie Westerkwartier is opgenomen en is gebaseerd op een recent woningbehoefteonderzoek.

Geldend bestemmingsplan 'Zevenhuizen Oost 2016'

In het geldende bestemmingsplan zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om de voor agrarische doeleinden bestemde gronden, te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Met de wijzigingsplannen voor fase 2 en fase 3a wordt toepassing gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheden. Dit wijzigingsplan voldoet aan de gestelde wijzigingscriteria, zoals omschreven in paragraaf 2.3, en voldoet daarmee aan het gestelde in het geldende bestemmingsplan. Daarmee is onderhavig plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Masterplan Duurzaamheid 2016-2020

In 2016 heeft de gemeenteraad van Leek het Masterplan Duurzaamheid 2016-2020 vastgesteld. Het doel van het stuk is duurzaamheid vooral concreet en tastbaar te maken. De beleidsnota biedt een degelijke basis voor inwoners, bedrijven en de gemeentelijke organisatie om de komende periode met duurzaamheid aan de slag te gaan. Het beleidsstuk beschrijft een aantal concrete speerpunten, duurzame doelen en ambities.

Vanuit duurzaamheidsoverwegingen heeft het college besloten dat fase 2 van Zevenhuizen Oost gasvrij ontwikkeld wordt. Deze keuze draagt bij aan de in het klimaatakkoord van Parijs (2015) opgenomen doelstelling om de gebouwde omgeving aardgasvrij te maken. Tevens wordt hiermee een bijdrage geleverd aan het beperken en op termijn beëindigen van de gaswinning in Groningen, waartoe het kabinet onlangs besloten heeft.

Uitgangspunt is dat geen aardgasleidingen meer worden aangelegd. Er wordt ingestoken op individuele concepten, met individuele keuzevrijheid (bijvoorbeeld toepassing warmtepompen). Er wordt dus geen collectieve voorziening aangeboden.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Toetsing

Ten aanzien van het plangebied is in 2013 een ecologisch onderzoek uitgevoerd, welke in 2016 is geactualiseerd. Hierin is zowel onderzoek gedaan naar het aspect gebiedsbescherming als naar de soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming worden (significant) negatieve effecten uitgesloten op de Natura 2000-gebieden Bakkeveense Duinen en Leekstermeergebied. Dit blijkt uit ecologisch onderzoek (Toetsing Natuurwetgeving Zevenhuizen-Oost, bestemmingsplan Zevenhuizen-Oost, Buro Bakker, Assen, 2013).

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming is het ecologisch onderzoek in 2016 geactualiseerd. Uit deze actualisatie is naar voren gekomen dat de aanwezigheid van algemene broedvogels in de elzensingels en graslanden binnen het plangebied niet kan worden uitgesloten. De aanwezigheid van overige beschermde soorten heeft uitsluitend betrekking op soorten met een licht beschermde status. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels dienen werkzaamheden, zoals het verwijderen van de struiken en het bouwrijp maken van het terrein, buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Als er toch werkzaamheden binnen het broedseizoen moeten plaatsvinden, dan dient er voor gezorgd te worden dat er geen nesten verstoord worden. Daarnaast kunnen de werkzaamheden tot negatieve effecten op licht beschermde planten en dieren leiden, namelijk op de Bruine kikker, Gewone pad, Egel, Mol, Veldmuis, Rosse woelmuis, Huisspitsmuis, Bosmuis, Haas. Dit zijn algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor deze soorten geldt alleen de zorgplicht. De volledige actualisatie van het ecologisch onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Bovenstaande conclusie wijzigt niet in het licht van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017.

4.2 Archeologie

Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Erfgoedwet van toepassing. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De Erfgoedwet heeft 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen, waaronder de Monumentenwet 1988. Voor archeologie geldt op grond van de Erfgoedwet dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald. Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Erfgoedwet hoeft voor het bestemmingsplan geen aanvullende regeling te worden getroffen.

De gemeenten in het Westerkwartier hebben in 2015 een archeologiebeleid vastgesteld. Gezamenlijk is een onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied (Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, Vestigia, Amersfoort, 10-03-2014). Op grond van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap zijn voor de regio Westerkwartier een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt.

Toetsing

De archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Leek laat zien dat het plangebied in een gebied met middelhoge verwachtingswaarde ligt. Daarop heeft in 2014 een karterend booronderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3. Daaruit is gebleken dat geen van de aangetroffen vondsten een duidelijke indicatie voor een archeologische vindplaats te zien geeft. Verder archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

4.3 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. Daarnaast geeft de provincie Groningen in haar Omgevingsverordening landschappelijke kernkarakteristieken weer.

Toetsing

Het plangebied ligt ten oosten van de N979 die van oorsprong de verbinding vormt van Leek en Zevenhuizen met zijn omgeving In het rapport Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, deel B Cultuurhistorie, zijn de cultuurhistorisch bepalende waarden in beeld gebracht. Van belang voor het plangebied zijn:

  • enkele historische wegen;
  • het houtsingelgebied;
  • kenmerkende waterlopen.

Binnen het plangebied zelf zijn deze elementen niet aangegeven, wel in het direct aangrenzende gebied. In het bestemmingsplan van 2014 is er reeds op gewezen dat het stedenbouwkundig ontwerp uitgaat van het respecteren van de bestaande historische lintbebouwing aan het Hoofddiep en de Kokswijk. Er is voldoende ruimte tussen de uitbreiding en de bestaande lintbebouwing gelaten. Daarnaast is het plangebied afgestemd op de naastgelegen landschapsstructuren. Deze worden in het plangebied verlengd. Zo wordt in het stedenbouwkundig ontwerp ruimte gereserveerd voor groenzones tussen de afzonderlijke fasen en op de overgang naar het buitengebied. Gelet op bovenstaande kan worden vastgesteld dat het bestemmingsplan vanuit landschap en cultuurhistorie passend is.

4.4 Water

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest.

Toetsing

De watertoets vormt een onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw, een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan dient in de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met de belangen van het water. Er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.

Ten aanzien van het wettelijk kader is het volgende van belang. Waterschappen hebben op grond van de Waterwet (2009) een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer, zowel wat betreft de waterkwantiteit als de waterkwaliteit. Het waterschap Noorderzijlvest (beherend waterschap in het plangebied) heeft zijn beleid uiteengezet in het Waterbeheerprogramma 2016-2021, dat per 1 januari 2016 in werking is getreden.

Waterkwantiteit:

In de toekomstige waterhuishoudkundige situatie is er de noodzaak om de mogelijkheden voor waterberging in de waterhuishoudkundige systemen te vergroten.

Algemeen is bij toename van het verhard oppervlak compensatie nodig in de vorm van waterberging. Het Waterschap Noorderzijlvest hanteert daarvoor normen, opgenomen in de Beleidsnotitie Water en ruimte (2013). Het waterschap Noorderzijlvest hanteert als richtlijn dat bij een toename van het verhard/bebouwd oppervlak van meer dan 750 m² in bebouwd gebied er compenserende maatregelen nodig zijn (bebouwd gebied). In het buitengebied betreft het situaties van meer dan 2500 m². Als men onder deze norm blijft, is een vrijstelling van toepassing, zij het dat wel voorkomen moet worden dat overlast door het afstromende hemelwater plaatsvindt. Voorts wijst de Beleidsnotitie Water en Ruimte op het belang van een bepaalde drooglegging. Een oppervlakte aan te dempen watergangen moet zoveel mogelijk in de vorm van oppervlaktewater gecompenseerd te worden. Voor het overige mag de compensatie (tevens) gezocht worden in de vorm van wateropvang met vertraagde waterafvoer.

Toetsing en uitgangspunten wijzigingsplan

Toetsing van het wijzigingsplan aan het waterbeleid is onder te verdelen in de thema's waterkwantiteit en waterkwaliteit.

In het kader van het bestemmingsplan 2014 en 2016 heeft al een uitvoerige afweging van het thema 'water' plaatsgehad. Deze afweging is aan de hand van de gewijzigde planopzet geactualiseerd. Ter zake wordt het volgende opgemerkt:

Waterkwantiteit

  • In het plangebied vindt geen verlaging van de grondwaterstand plaats doordat er grondophoging plaats zal vinden. Er is een groter verhard oppervlak dan in de huidige situatie waardoor minder infiltratie kan plaatsvinden. De infiltratie in de huidige situatie is in grote delen van het plangebied overigens ook laag (potklei).
  • Het waterbergend vermogen neemt ten opzichte van de huidige situatie toe. Dit omdat ter compensatie van de verharding (wegen, huizen) extra wateroppervlak aangelegd zal worden. Dit wordt bereikt door de hoofdwatergang aan de oostkant van het plangebied te verbreden. Tevens zal een natuurvriendelijke oever worden aangelegd; dat leidt tot een natuurlijker watersysteem. Het onderhoud van deze hoofdwatergang zal vanaf het water worden uitgevoerd. De waterstructuur is grotendeels afgestemd op het huidige watersysteem, uitgaande van de belangrijkste watergangen. Door deze belangrijke watergangen en hun verbindingen te behouden is de afstemming van het watersysteem op het buitengebied gewaarborgd.
  • De wateropgave bedraagt 10% van het verhard oppervlak dat in het plangebied gerealiseerd wordt. Gelet op het feit dat het plangebied gefaseerd ontwikkeld wordt, zal per fase voorzien worden in voldoende bergend vermogen. Ingeval de ontwikkeling van de woonwijk onverhoopt stagneert, kunnen niet noodzakelijke uitgaven hiermee worden voorkomen.
  • Bij realisatie van fase 1 wordt circa 7.807 m² verhard oppervlak aangelegd. De bij deze fase behorende wateropgave bedraagt dan circa 780 m². Fase 1 voorziet in circa 1.082 m2 aan nieuw waterbergend vermogen. Het overschot voor fase 1 bedraagt dan circa 301 m².
  • Bij de realisatie van fase 2 wordt in totaal circa 11.000 m² verhard oppervlak aangelegd. De bij deze fase behorende wateropgave bedraagt dan circa 1.100 m². Op basis van het stedenbouwkundig plan wordt binnen de fase 2 voorzien in de realisatie van circa 830 m² aan nieuw waterbergend vermogen. Dit betekent een te kort aan nieuw waterbergend vermogen in fase 2. In fase 1 is een overschot aan waterberging van 301 m². Het totale oppervlakte nieuw waterbergend vermogen bedraagt inclusief het overschot in fase 1, circa 1.130 m². Na realisatie van fase 2 ontstaat een klein overschot van circa 30 m².

Waterkwaliteit:

  • Bij de realisering van het rioleringsstelsel wordt rekening gehouden met de aanleg van een zogenaamd "gescheiden stelsel", overeenkomstig de wensen van het waterschap. Daarbij wordt het hemelwater naar het gebiedseigen oppervlaktewater afgevoerd. Eén en ander op grond van het waterbeleid van de gemeente Leek.
  • Voor wat betreft de waterafvoer is in het bestemmingsplan van 2014 en 2016 het volgende opgemerkt. De bemalingsgebieden Kokswijk (ten zuiden van plangebied) en het centrum van Zevenhuizen (ten westen van plangebied) bestaan uit een gemengd rioolstelsel [Arcadis, 2008]. Een deel van het verhard oppervlak is afgekoppeld en voert af via hemelwaterriool of een verbeterd gescheiden stelsel. De afvoer vindt plaats naar RWZI Leek [Arcadis, 2008]. Er zijn in Zevenhuizen vier overstorten aanwezig. Uit het Basisrioleringsplan blijkt dat in Zevenhuizen beide bemalingsgebieden voldoen aan de basisinspanning. Er zijn geen locaties bekend in Zevenhuizen waar sprake is van overlast water op straat.
  • Ter plaatse van de weg Hoofddiep is een persleiding aanwezig waarop een zone van zakelijk recht van toepassing is. De persleiding dient te allen tijde bereikbaar te zijn voor onderhoud of in het geval van een calamiteit. Bij de aanleg van de ontsluitingsweg naar het Hoofddiep moet met deze leiding rekening gehouden worden.

4.5 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Toetsing

Ten westen van het plangebied is een autobedrijf gevestigd. Het bedrijf is in het geldende bestemmingsplan opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het gaat om een reparatie- en servicebedrijf. Dit bedrijf wordt direct begrensd aan noord- en zuidzijde door woningen. Deze woningen zijn maatgevend voor dit bedrijf. Op basis van de VNG-brochure valt dit bedrijf in milieucategorie 2 en geldt een richtafstand van 30 meter. Omdat sprake is van gemengd gebied wordt dit teruggebracht 10 meter. Met betrekking tot de nieuwe woningen wordt aan deze richtafstand voldaan.

Ten zuiden van het plangebied, aan de zuidzijde van de Kokswijk, is een bedrijventerrein gelegen. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt maximaal een richtafstand van 100 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er zijn geen belemmeringen vanuit milieuzonering voor dit plan.

4.6 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing

Binnen het plangebied wordt woningbouw gerealiseerd. Daarom moet gemotiveerd worden dat de bodem hiervoor van voldoende kwaliteit is. In het verleden zijn binnen het plangebied meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Hierop is voor twee percelen sanering uitgevoerd.

Verder is voor de Regio Centraal-West Groningen (Grootegast, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Marum, Slochteren en Zuidhorn) de Nota 'Bodemfunctieklassekaarten' vastgesteld. Hierin is voor het plangebied van dit wijzigingsplan de functieklasse 'wonen' vastgesteld. Hiermee zijn de toetsingscriteria vastgelegd voor het toepassen van gebiedsvreemde grond in het plangebied en voor bodemsaneringen binnen het plangebied conform het Besluit- en regeling bodemkwaliteit. De nog aanwezige verontreinigingen zijn niet binnen het plangebied van die wijzigingsplan gelegen. De gronden zijn voor de functie wonen geschikt bevonden.

Deze conclusies zijn nog houdbaar aangezien bestaand agrarisch gebruik is voortgezet en geen activiteiten hebben plaatsgevonden met risico op bodemverontreiniging. Vanuit het aspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor dit plan.

4.7 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een maximum 63 dB, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Toetsing

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft het een ontwikkeling van geluidgevoelige functies. Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van het Hoofddiep en de Kokswijk. Deze zone is 200 meter, gemeten vanaf de kant van de weg. Op beide wegen geldt een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur. Voor dit wijzigingsplan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5.

Op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is vastgesteld dat als gevolg van het wegverkeer op het Hoofddiep en de Kokswijk, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Uit het onderzoek blijkt dat de hoogst berekende geluidsbelasting 48 dB is, gemeten op 4,5 meter hoogte, als gevolg van het verkeer op de Kokswijk. Het Reken- en meetvoorschrift 2012 stelt dat de cumulatieve geluidsbelastingen dienen te worden beschouwd wanneer er ten gevolge van één of meerdere bronnen een overschrijding is te verwachten van de voorkeursgrenswaarde. In deze situatie is dat niet het geval, er zijn daarom geen cumulatieberekeningen nodig.

Ook nadere berekeningen ten aanzien van de gevelwering zijn niet noodzakelijk aangezien er ten gevolge van de beschouwde bronnen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden.

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor uitvoering van het wijzigingsplan.

4.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk in het bijzonder de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om grootschalige woningbouwprojecten (>1500 woningen) of grootschalige kantoorontwikkelingen.

Toetsing

Het wijzigingsplan maakt geen woningbouw mogelijk die boven de grens van de regeling "in betekenende mate" bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Toetsing

Risicovolle inrichtingen

Volgens de risicokaart komen in of in nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen in de zin van het Bevi voor. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen ingevolge het Vuurwerkbesluit aanwezig. Deze inrichtingen zullen ook niet worden toegestaan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over de N979 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Conform het beleidskader 'Veilig op weg, veiligheid rondom de weg' van de provincie Groningen heeft de weg geen PR 10-6 contour. Conform het beleidskader worden binnen 30 meter van alle provinciale wegen geen nieuwe objecten t.b.v. minder zelfredzame personen toegestaan. Het plangebied is op meer dan 30 meter afstand gelegen. Aan deze eis wordt dan ook voldaan. Ten aanzien van het groepsrisico is in het kader van het eerdere bestemmingsplan 2016 voor onderhavig plangebied door het Steunpunt externe veiligheid Groningen een groepsberekening uitgevoerd (15-01-16). Die berekeningen toonden aan dat het groepsrisico als gevolg van de voorgenomen woningbouw niet significant toeneemt. Het groepsrisico ligt zowel in de bestaande alsook in de nieuwe situatie ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Het plan heeft daardoor geen significant negatief effect op de omgeving. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de N979 is een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Op circa 650 meter ten zuiden van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 6 inch en een maximale werkdruk van 65 bar. De PR 10-6 contour ligt op de leiding. Het invloedsgebied van deze leiding is 90 meter. Daarmee heeft deze leiding geen invloed op het plangebied.

Verder worden in of nabij het plangebied geen gevaarlijke stoffen vervoerd over het water of spoor.

Beknopte verantwoording groepsrisico

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Bluswatervoorziening

Van belang is dat een adequate bluswatervoorziening wordt aangelegd in het kader van de realisatie van fase 1 en fase 2. De bluswatervoorzieningen moeten voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012 en uit de Handreiking Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening Veiligheidsregio Groningen.

Bereikbaarheid

In het kader van de bereikbaarheid van het plangebied geeft de Veiligheidsregio Groningen aan dat het de voorkeur heeft om het gebied tweezijdig te ontsluiten. Dit levert de meest veilige situatie op. De tweede ontsluiting mag een afsluitbare, niet openbare calamiteitenroute zijn. Zonder de tweede onafhankelijke route voor de woonwijk is in termen van bereikbaarheid sprake van een doodlopende route met keermogelijkheid. Een route via één ontsluitingsweg is toegestaan, zij het minder veilig. In dit geval moet de wegbreedte minimaal 4,5 meter zijn.

Het plangebied wordt ontsloten op de Kokswijk. Eén kavel uit fase 1 kavel wordt ontsloten via de Meester Luinenburgstraat die aansluit op de Kokswijk in het zuiden. De wegen in het plangebied krijgen een minimale breedte van 4,5 meter. De aanleg van een calamiteitenontsluiting is niet noodzakelijk.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 27 woningen. De aanwezige bewoners zijn over het algemeen zelfredzaam. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Er is overleg geweest met de Veiligheidsregio Groningen over het aspect externe veiligheid. Tevens heeft de Veiligheidsregio in het kader van eerdere planvorming (in 2013 en 2016) de externe veiligheidssituatie beoordeeld. Daarnaast zijn in de tussenliggende periode geen nieuwe risicobronnen toegevoegd of gewijzigd. Doordat er geen wijziging van risicobronnen heeft plaatsgevonden hoeft de veiligheidssituatie niet opnieuw te worden beoordeeld.

Aangezien de externe veiligheidssituatie ongewijzigd is, blijven de eerdere adviezen (kenmerk adviezen Z/16/007338 van 25 januari 2016 en HV/13/3489252 van 1 februari 2013) van de Veiligheidsregio onverminderd van kracht.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het vervoer van de N979. Ten gevolge van de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Verder zijn geen risicovolle bronnen aanwezig in de omgeving die een belemmering vormen. Geadviseerd wordt om een adequate bluswatervoorziening aan te leggen. Het plangebied wordt via één route ontsloten met keermogelijkheid. De wegen krijgen een minimale breedte van 4,5 meter en is het niet noodzakelijk om een calamiteitenroute aan te leggen. De externe veiligheidssituatie in het plangebied is positief te noemen.

4.10 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden.

Toetsing

In en om het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar in het bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Bij de uitvoering van het project wordt uiteraard wel rekening gehouden met alle aanwezige kleinere leidingen en huisaansluitingen.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing wordt wel gepubliceerd.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 27 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 5 juni 2018 is bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leek vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage 6. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Mitigerende maatregelen

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van broedvogels dienen werkzaamheden, zoals het verwijderen van de struiken en het bouwrijp maken van het terrein, buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Als er toch werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden, dan wordt ervoor gezorgd dat er geen nesten verstoord worden. Tevens zal extra waterberging worden gerealiseerd ten gevolge van de toename van verharding. Doordat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden zijn verdere mitigerende maatregelen niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Opzet in bestemmingen

Het wijzigingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP, 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Groen

De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen in het plangebied. Het betreft hier met name de gronden die de groenstructuur in de eerste fase van de woningbouw vormen. Binnen de bestemming 'Groen' kunnen houtsingels worden aangelegd, waarmee op het landschappelijk beeld kan worden aangesloten. Ondergeschikt zijn paden mogelijk. Ook biedt de bestemming ruimte voor veldjes met speelvoorzieningen voor kinderen. Vanwege het enigszins globale karakter van het bestemmingsplan kunnen groenvoorzieningen ook worden aangelegd binnen de aangrenzende woonbestemmingen.

Tuin

Aan de gronden gelegen zijn tussen de rooilijnen van de woonbestemmingen en de grens van het openbaar gebied is de bestemming 'Tuin' toegekend. Deze bestemming is geïntroduceerd om het groene karakter van de wijk te versterken, zoals dat ter plaatse van de bestemming voorkomt in de vorm van tuinen, die grenzen aan de openbare weg. Met het oog daarop moet worden voorkomen, dat binnen deze strook gebouwde erfafscheidingen worden opgericht met een hoogte van meer dan 1 meter. Doel van deze bestemming is het onbebouwde karakter van de tuinen in deze strook te handhaven en te bevorderen dat de in deze strook aanwezige tuinen niet of uitsluitend met groen worden afgeschermd.

Verkeer - Verblijf

De bestemming 'Verkeer - Verblijf' regelt de wegen en paden die in de eerste fase worden aangelegd. Het betreft hier de hoofdstructuur: ontsluiting op de Kokswijk en de doorgaande wegen in het plangebied. De overige wegen en paden kunnen ook binnen de woonbestemmingen worden aangelegd. Deze wijze van bestemmen biedt voor de uitvoering van het plan enige flexibiliteit in de aanleg van de wijk en de situering van de woningen.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterlopen en waterpartijen, waterberging, bermen en beplanting, oevers met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen. In concreto betreft het in dit bestemmingsplan de waterloop aan de oostzijde van het plangebied. Deze krijgt bij de verdere fasen een vervolg. Voor zover aan de orde is binnen de bestemming ruimte voor bruggen, dammen en/of duikers.

Wonen - 1 en Wonen - 2

De nieuw te bouwen woningen zijn in samenhang met hun hoofdvorm in twee bestemmingen verdeeld. De bestemming Wonen-1 regelt de woningen langs de planrand die in één bouwlaag met een kap zullen worden gebouwd, de overige woningen kunnen in twee bouwlagen met kap worden gerealiseerd. Binnen de bestemming Wonen-1 gaat het om vrijstaande woningen, binnen de bestemming Wonen-2 kunnen ook dubbele woningen worden gebouwd alsmede woningen in een rij. Daarmee wordt ruimte geboden voor het eerder behandelde stedenbouwkundig ontwerp.

De maximale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen is per hoofdgebouw maximaal 70 m². Deze regeling sluit aan op de gangbare bijgebouwenregeling binnen de gemeente.

Binnen de bestemmingen ‘Wonen - 1’ en ‘Wonen - 2’ is het via een afwijking bij omgevingsvergunning het mogelijk deze oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen onder voorwaarden te vergroten tot 100 m² voor percelen met een oppervlakte kleiner dan 600 m² en tot 150 m² voor percelen met een oppervlakte groter dan 600 m². Bij de regeling is aangesloten op de bijgebouwenregeling van

de gemeente.

De met wonen verenigbare functies zijn binnen de bestemmingen ‘Wonen - 1' en ‘Wonen - 2' toegegaan, mits:

  • 1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • 2. de functie geen ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 3. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
  • 4. de functie geen zodanig verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan inclusief het besluit omtrent de vormvrije m.e.r.- beoordeling, heeft voor zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode werd aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Hierop is één zienswijze binnengekomen, namens de bewoners van de 'stille kant' van het Hoofddiep te Zevenhuizen. In bijlage 7 is de reactienota zienswijzen opgenomen, waarin de zienswijze beantwoordt wordt. Hierin wordt geconcludeerd dat de bezwaren, zoals opgenomen in de (aangevulde) zienswijze, ongegrond zijn. Daarnaast heeft de Veiligheidsregio Groningen laten weten dat haar opmerkingen voldoende zijn verwerkt in het plan en zij daarom geen reden zien tot het indienen van een zienswijze.

De vaststelling van het wijzigingsplan is vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid is in het kader van het moederplan een grondexploitatie vastgesteld. Daarnaast wordt in het kader van deze financiële opzet een overeenkomst opgesteld met een ontwikkelende partij voor de afname van bouwkavels ten behoeve van de realisering van de bouw van woningen. De raad van de gemeente Leek heeft een besluit genomen tot het niet vaststellen van een exploitatieplan. Het besluit is opgenomen in bijlage 8.