direct naar inhoud van REGELS
Plan: Tolbert - Meester Boonstraplantsoen 2-4
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.WZTB14boon4-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Tolbert - Meester Boonstraplantsoen 2-4 met identificatienummer NL.IMRO.0022.WZTB14boon4-VA01 van de gemeente Leek.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlage.

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Tolbert, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0022.BPTBLI11BEHE1-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Gemengd - 1

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van:
    • 1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies;
    • 2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 van de regels bij het bestemmingsplan onder de categorieën 1 en 2;
    • 3. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
    • 4. detailhandel in keukens, meubelen, kringloopwinkel, fouragehandel en bloemen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - 1';
    • 5. dienstverlening;
    • 6. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen, straten en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.2 Bouwregels
2.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw zal vrijstaand of half-vrijstaand worden gebouwd;
  • c. het aantal hoofdgebouwen zal ten hoogste 1 per bouwperceel bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' zal de voorgevelrooilijn van een hoofdgebouw in de gevellijn worden gebouwd;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot aan de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien die kleiner is;
  • f. een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in 1 of 2 bouwlagen met kap;
  • g. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub f. zal de bouwhoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • i. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 35° bedragen, tenzij de bestaande dakhelling kleiner is, in welk geval de bestaande dakhelling als minimum geldt.
2.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 70 m² bedragen;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 3,00 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw ten hoogste 5,50 m bedraagt;
  • d. de afstand van aan- of uitbouwen en bijgebouwen tot de perceelgrens zal ten minste 1,00 m bedragen, tenzij het gebouw in de erfgrens wordt geplaatst.
2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • c. de oppervlakte van overkappingen zal per hoofdgebouw ten hoogste 30 m² bedragen;
  • d. overkappingen zullen achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.
2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

2.4 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 2.2.2 sub a. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 100 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 600 m² bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 200 m², dan wel de bestaande bebouwing indien deze groter is dan 200 m²;
    • 2. het bebouwingspercentage van het bouwperceel ten hoogste 50% bedraagt;
  • b. het bepaalde in lid 2.2.2 sub a. in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 70 m² vermeerderd met 5% van de oppervlakte van het bouwperceel tot ten hoogste 150 m² indien de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 600 m² bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 300 m², dan wel de bestaande bebouwing indien deze groter is dan 300 m²;
  • c. het bepaalde in lid 2.2.2 sub b. in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen minder dan 3,00 m achter de voorgevelrooilijn of in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • d. het bepaalde in lid 2.2.2 sub c. in die zin dat de goot- of bouwhoogte van (gedeelten van) een aan- of uitbouw wordt vergroot tot ten hoogste de goot- of bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de afstand van de aan- of uitbouw tot de perceelgrens ten minste 3,00 m bedraagt.
2.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor met het wonen verenigbare functies, zodanig dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum van 50 m²;
    • 2. de functie ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 3. er detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
    • 4. de functie een zodanig verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 van de regels bij het bestemmingsplan onder de categorieën 1 en 2;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 1 woning per hoofdgebouw, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', in welk geval ten hoogste het aangegeven aantal is toegestaan;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', in welk geval de in lid 2.1 genoemde detailhandelfuncties zijn toegestaan.
2.6 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 2.5 sub a. en b. in die zin dat aan- of uitbouwen of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    • 3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van ten hoogste 70 m²;
    • 4. de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg ten hoogste 300 m² bedraagt;
    • 5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  • a. het bepaalde in lid 2.5 sub d. in die zin dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan onder de categorieën 1 en 2, mits:
    • 1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 bij het bestemmingsplan, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;
    • 2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;
  • b. het bepaalde in lid 2.5 sub f. in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
    • 1. het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen betreft.

Artikel 3 Verkeer - Verblijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water;
  • h. een gebouw ten behoeve van de verhuur van solexen, dan wel daarmee te vergelijken voertuigen;
  • i. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • j. een standplaatslocatie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats';

met daaraan ondergeschikt:

  • k. tuinen en erven;

met de daarbijbehorende:

  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het in lid 3.1 sub h. genoemde gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van het gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • a. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • b. de bouwhoogte van een garagebox zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bedrijfsmatig gebruik van garageboxen;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats, tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats', in welk geval een standplaats is toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud, het herstel en de bescherming van archeologische waarden.
4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.
4.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van kracht worden van dit plan.
4.2.3 Toetsingscriteria

De in lid 4.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.2.4 Onderzoeksplicht
  • a. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen, kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor ingrepen groter dan 100 m² pas worden verleend indien door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies inwinnen bij de Provinciaal Archeoloog.
4.2.5 Toetsingscriteria

Indien uit het in lid 4.2.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van afgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door de Provinciaal Archeoloog.