direct naar inhoud van Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Plan: Bedrijventerrein Leeksterveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.BPLE10UITB1-VA01

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan:

  • a. voor afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere (goot)hoogte dan 3,5 meter hebben en geen grotere inhoud hebben dan 60 m3;
  • c. voor straatmeubilair, zoals lichtmasten en verkeerslichtinstallaties e.d. met een hoogte van maximaal 15 meter;
  • d. voor abri's, kunstwerken, vlaggenmasten e.d.;
  • e. ten aanzien van ondergeschikte punten met het oog op de aanpassingen aan de werkelijke afmetingen in het terrein en aan het beloop van bepaalde gegevenheden, met dien verstande dat de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst of noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • f. voor het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter voor antennes voor privégebruik en maximaal 40 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik.

9.2 Voorwaarden bij afwijking

Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de in lid 9.1 onder d en f genoemde objecten ten einde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze objecten ten opzichte van de omgeving te waarborgen;
  • b. de waarborging van de verkeersveiligheid, de brandveiligheid, een adequate brand- en rampenbestrijding en zelfredzaamheid;
  • c. de gewenste parkeer-, laad- en losruimte, van voldoende omvang, op eigen terrein.

9.3 Nadere eisen

De in lid 9.1 genoemde omgevingsvergunningen mogen slechts worden verleend indien:

  • a. hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.