direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Leeksterveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.BPLE10UITB1-VA01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

Het bedrijventerrein Leeksterveld is met name bedoeld voor arbeidsextensieve bedrijven uit de regio (c.q. het Zuidelijk Westerkwartier) die niet (meer) thuishoren op lokale bedrijventerreinen. Daarnaast is het bedrijventerrein Leeksterveld aangemerkt als potentieel vestigingsgebied voor bijzondere stuwende (arbeidsextensieve) bedrijven met een grote ruimtebehoefte, die prijs stellen op een 'groen' vestigingsmilieu in het landelijk gebied.


De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2, zoals vermeld in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, alsmede voor bedrijven die beoordeeld naar de concrete bedrijfsactiviteit en invloed op de omgeving van het bedrijventerrein gelijk te stellen zijn met genoemde bedrijven, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan op de gronden met de aanduidingen:
    • 1. 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 1 en 2 zoals vermeld in de genoemde Lijst van bedrijfsactiviteiten,
    • 2. 'bedrijf tot en met categorie 3.2': bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2 zoals vermeld in de genoemde Lijst van bedrijfsactiviteiten,
    • 3. 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven/bedrijvigheid die voorkomen/voorkomt in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2 zoals vermeld in de genoemde Lijst van bedrijfsactiviteiten;

met uitzondering van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten;

  • b. kwetsbare objecten die voorkomen in de milieucategorieën 1 tot en met 3.2, zoals vermeld in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kwetsbaar object', mits niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen;
  • c. beperkt kwetsbare objecten, mits niet gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen;
  • d. productiegebonden detailhandel;
  • e. niet zelfstandige kantoren, als onderdeel van de bedrijven;
  • f. zelfstandige kantoren (met een maximale oppervlakte per vestiging van 1.500 m2) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - beekdalzone', voor zover de gronden gelegen zijn ten noorden van de bestemming 'Water', onder voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en/of beperkingen worden opgelegd voor omliggende bedrijven in het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • g. wegen, (collectieve) parkeervoorzieningen en fiets- en voetpaden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen en bluswatervoorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. watergangen met natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen en waterpartijen;
  • l. bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

een en ander met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen en andere bouwwerken zoals straatmeubilair.

met dien verstande dat niet zijn toegestaan:

  • n. risicovolle inrichtingen;
  • o. niet productiegebonden detailhandelsbedrijven;
  • p. bedrijfswoningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende regels is bepaald - de aangegeven bebouwingsnormen in acht genomen te worden. Voor zover geen bebouwingsnormen zijn gegeven geldt de bouwverordening;
  • b. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden opgericht;
  • c. de voorgevel van een gebouw, gelegen aan de weg, dient voor minimaal 50% in of direct nabij de bouwgrens te worden gebouwd, met dien verstande dat deze regel niet geldt voor de voorgevel van de gebouwen, gelegen op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden grenzend aan de Noorderweg;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c geldt voor gebouwen, gelegen op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - beekdalzone' aangeduide gronden dat de voorgevel aan de wegzijde voor minimaal 30% in of direct nabij de bouwgrens dient te worden gebouwd;
  • e. de maximale breedte van de voorgevel van gebouwen, gelegen op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden grenzend aan (de parallelwegen evenwijdig aan) de Noorderweg bedraagt 20 meter;
  • f. voor gebouwen, gelegen op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden grenzend aan de Lage Traan, wordt de gevel aan de Lage Traan aangemerkt als voorgevel;
  • g. de afstand tussen gebouwen en de zijdelingse en achterperceelsgrenzen dient ten minste 5 meter te bedragen;
  • h. het minimale bebouwingspercentage bedraagt 35% per bouwperceel;
  • i. per bouwperceel zijn maximaal 2 inritten met elk een breedte van maximaal 9 meter toegestaan met dien verstande dat de onderlinge afstand van de inritten minimaal 50 meter bedraagt. De minimale onderlinge afstand van 50 meter is niet van toepassing voor bouwpercelen met inritten aan meer dan 1 bedrijfsontsluitingsweg;
  • j. de minimale en maximale hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'minimale-maximale bouwhoogte', 'maximale bouwhoogte' en 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • k. de maximale goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ' maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven;
  • l. de dakhelling van de gebouwen op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden grenzend aan de Noorderweg mag niet minder bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimale dakhelling' is aangegeven;
  • m. in afwijking van het bepaalde onder j mag de (bouw)hoogte van nutsgebouwen, abri's, fietsenstallingen niet meer bedragen dan 3 meter;
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal de bestaande goothoogte;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal de bestaande bouwhoogte;
  • d. de inhoud bedraagt maximaal de bestaande inhoud;
3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt 3 meter;
  • b. de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;
  • c. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen bedraagt 70 m², met dien verstande dat ondergrondse bouwwerken niet meegerekend worden bij de bepaling van het gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de hoogte van erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel bedraagt maximaal 1 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijventerrein - beekdalzone' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' mogen, in afwijking van sub b, geen erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel gebouwd worden;
  • d. de hoogte van damwanden bedraagt maximaal 1,50 meter;
  • e. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 meter;
  • f. de hoogte van reclamemasten bedraagt maximaal 6 meter;
  • g. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 meter;
  • h. de afstand tussen overkappingen en de zijdelingse perceelsgrenzen en achterperceelsgrenzen dient ten minste 5 meter te bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken indien dit uit een oogpunt van brandpreventie of milieuaspecten noodzakelijk wordt geacht.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsmogelijkheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van het bepaalde in lid 3.1 onder a. ten behoeve van het vestigen van een bedrijf/bedrijvigheid, behorende tot een hogere categorie dan toegestaan, met uitzondering van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot categorie 5 en 6;
  • b. van het bepaalde in lid 3.1 onder n. voor het gebruik van gronden ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting met dien verstande dat de inrichting moet voldoen aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit risico's zware ongevallen of het Vuurwerkbesluit en geen onevenredige afbreuk mag doen aan, of beperkingen mag opleggen voor omliggende bedrijven, en binnen de contour van het plaatsgebonden risico geen kwetsbare objecten zijn gelegen;
  • c. van het bepaalde in lid 3.1 onder c. ten behoeve van het vestigen van beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle inrichtingen, indien:
    • 1. een specifieke oriëntatie van gebouwen voor een goede werking of logistiek van het bedrijf dat noodzakelijk maakt;
    • 2. de veiligheid binnen het bedrijf dat noodzakelijk maakt;
    • 3. een onevenredig groot deel van het bouwperceel niet bebouwd kan worden;
  • d. van het bepaalde in lid 3.1 onder o. voor de uitoefening van:
    • 1. detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
    • 2. detailhandel in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, zonwering, tenten, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en andere zeer volumineuze goederen;
    • 3. detailhandel in tuininrichting, mits:
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het kernwinkelapparaat en wijkwinkelvoorzieningen;
      • de activiteit qua milieubelasting vergelijkbaar is met de volgens de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegelaten bedrijven;
      • het bruto bedrijfsvloeroppervlak per vestiging niet meer bedraagt dan 1.500 m2;

uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';

  • e. van het bepaalde in lid 3.2.1 onder g. tot verlaging van de afstand tot de zijdelingse en achterperceelsgrenzen tot 0 meter mits de brandveiligheid is gewaarborgd;
  • f. van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h. tot verlaging van het bebouwingspercentage met ten hoogste 5%;
  • g. van het bepaalde in lid 3.2.1 onder i. tot een maximum van 4 inritten, waarbij de gezamenlijke breedte van de inritten maximaal 40% van het aan de openbare weg grenzende deel van het bouwperceel bedraagt, met een maximum van 20 meter per inrit, mits aan het overige aan de openbare weg grenzende deel van het bouwperceel een groene afscheiding in de vorm van gras of beplanting wordt aangebracht;
  • h. van het bepaalde in lid 3.2.1 onder j. tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter voor ten hoogste 10% van de oppervlakte van de op een bouwperceel in de bebouwingsvlakken met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' aanwezige gebouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor de gronden die gelegen zijn op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - beekdalzone' aangeduide gronden. De beperking tot ten hoogste 10% geldt niet voor de bouwpercelen die gelegen zijn op de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden direct langs de A7;
  • i. van het bepaalde in lid 3.2.4 onder b. en c. voor het bouwen van hekwerken voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  • j. van het bepaalde in lid 3.2.4 onder e. tot een hoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van het plaatsen van een windturbine met een maximale rotordiameter van 3 meter.
3.4.2 Voorwaarden bij afwijking

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder 3.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
  • b. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de verkeersveiligheid, de brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd; en
  • e. het verlenen van de omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt bezien, aanvaardbaar is.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik zichtzones

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de als 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtzone' aangeduide gronden direct langs de A7, gelegen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', voor de afhandeling van goederen (laden en lossen) in een zone van 24 meter vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Verkeer', tenzij deze gronden worden afgeschermd door bebouwing:

3.5.2 Strijdig gebruik overig

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van gebouwen voor woondoeleinden (met uitzondering van bedrijfswoningen) ;
  • b. van gebouwen voor seksinrichtingen;
  • c. van gronden en opstallen voor de uitoefening van een andere tak van handel (inclusief detailhandel), bedrijf of dienstverlening dan volgens het bepaalde in lid 3.4.1 onder d. na het verlenen van een omgevingsvergunning is toegestaan;
  • d. van onbebouwde gronden en de groenvoorzieningen voor:
    • 1. het opslaan van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    • 2. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    • 3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.5.2 onder d. indien het bedoelde gebruik noodzakelijk is in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden en de bebouwing.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in de bijlage bij dit plan opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten te wijzigen, indien vernieuwde milieuhygiënische inzichten en/of technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.