direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Buitengebied Leek - Noorderweg 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Noorderweg 4 in Midwolde is een plan opgevat om als deel van een agrarische paardenhouderij (productiegerichte paardenhouderij) een paardenstal te realiseren. De paardenstal wordt op het perceel gerealiseerd met een capaciteit voor ongeveer 20 paarden. Daarnaast heeft de initiatiefnemer een stichting opgericht voor de opvang en herplaatsing van mishandelde en verwaarloosde paarden en pony's. Ook wil de initiatiefnemer in combinaatie met de agrarische bedrijvigheid dagbesteding aanbieden aan mensen die in meer of mindere mate buiten de maatschappij vallen. Op het perceel is momenteel één woning aanwezig, ondergebracht in een boerderijpand. Deze woning blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd. De eigenaar van de gronden heeft het voornemen om op deze gronden als vorm van een agrarische paardenhouderij een paardenstal te realiseren. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat de locatie aan de Noorderweg 4 in Midwolde. De ligging van het plangebied is in onderstaande figuur 1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0001.jpg"

Figuur 1: Ligging plangebied

De boogde bouw wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Momenteel ligt volgens het huidige bestemmingsplan op dit gebied nog een woonbestemming en een agrarische bestemming. Binnen het huidige bestemmingsplan Buitengebied Leek is de beoogde vestiging van de paardenstal niet mogelijk.

1.3 Leeswijzer

In deze plantoelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. Na deze inleiding (hoofdstuk 1) volgen als onderwerpen:

  • een beschrijving van de huidige situatie (hoofdstuk 2);
  • een toelichting op het beleidskader (hoofdstuk 3);
  • de uitgangspunten voor het plan (hoofdstuk 4);
  • de omgevingsaspecten waaraan de situatie wordt getoetst (hoofdstuk 5)
  • een toelichting op de bestemming (hoofdstuk 6);
  • een beschrijving van de uitvoerbaarheidsaspecten (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

Het perceel Noorderweg 4 ligt in het buitengebied van Leek, ten noorden van de snelweg A7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Luchtfoto van het plangebied (BAG-viewer)

Op de locatie staat een woonboerderij die in de planvorming gehandhaafd blijft. De Noorderweg is onderdeel van de N978, een regionale weg van Leek naar Zuidhorn. De N978 is een erftoegangsweg. De aanwezige bebouwing ligt op een perceel langs de weg. Naast de woonboerderij zijn enkele bijgebouwen aanwezig.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Gezien de aard van het plan (kleinschalige buitenstedelijke ontwikkeling) is het rijksbeleid niet van belang. Er wordt ingegaan op het beleid van de provincie en de gemeente dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.

3.1 Provinciaal beleid

Het provinciaal ruimtelijk beleid is verwoord in het Provinciaal omgevingsplan Groningen (POP) dat opgesteld is voor de periode 2009-2013, met een doorkijk naar 2020. De provincie kiest voor de ontwikkeling van de stedelijke centra en de overige centrumkernen, maar daarnaast ook voor een 'vitaal platteland'. Met als thema 'Ondernemend Groningen' richt de provincie zich extra op sterke sectoren met groei- en innovatiemogelijkheden. daarnaast wordt de ontwikkeling van een duurzame en kennisintensieve landbouw gestimuleerd.

Ter uitvoering van het beleid uit het POP is de Omgevingsverordening-2009 door de provincie Groningen opgesteld. Deze geeft op meerdere terreinen richtlijnen en voorwaarden aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Wat de inhoudelijke vereisten betreft, geeft de provincie een aantal eisen vanuit het woningbouwbeleid en het beleid aangaande bedrijvigheid, alsook ten aanzien van natuur, landschap en omgevingsthema's. Voor het buitengebied worden specifieke richtlijnen gegeven. Regionale afstemming is bij onderwerpen als woningbouw en bedrijvigheid van wezenlijk belang. Door middel van partiële herzieningen is de Omgevingsverordening in 2011, 2013 en 2014 op onderdelen bijgesteld.

In relatie tot het voorliggende bestemmingsplan is van belang het provinciale beleid aangaande het buitengebied en meer in het bijzonder met betrekking tot paardenhouderijen c.a.

Uit de Omgevingsverordening Groningen komt naar voren dat zogenaamde 'gebruiksgerichte paardenhouderijen' geen agrarisch karakter hebben en dus niet noodzakelijkerwijs functioneel aan het buitengebied zijn gebonden. Artikel 4.27 van de Omgevingsverordening geeft in dat verband het volgende aan: een bestemmingsplan voorziet niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals wonen, niet-agrarische bedrijven, dienstverlening, horeca, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve recreatie.

Hieruit valt op te maken, dat - waar het gaat om 'productiegerichte paardenhouderijen' - een bestemmingsplan in het buitengebied daarvoor wel ruimte kan bieden.

Op de vertaling daarvan voor deze situatie wordt in hoofdstuk 4 van deze toelichting ingegaan.

3.2 Gemeentelijk beleid

De locatie waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, ligt nu nog in het Bestemmingsplan Buitengebied Leek. Daarin heeft het perceel de bestemming Wonen. Het naastgelegen perceel heeft een agrarische bestemming. Een paardenhouderij past niet binnen deze bestemming Wonen. Daarnaast mogen er op de agrarische gronden geen gebouwen worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: Fragment vigerend bestemmingsplan Buitengebied Leek

 

In de bestemmingsomschrijving Wonen en Agrarisch van het vigerende plan is tevens rekening gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorisch waarden van het gebied, met name verbonden met het houtsingelkarakter van het gebied.

Hoofdstuk 4 UITGANGSPUNTEN VOOR HET BESTEMMINGSPLAN

4.1 Uitgangspunten

Op 30 september 2014 is bij de gemeente Leek een bedrijfsplan ingediend voor de onderbouwing van de wijziging van de bestemming op het perceel aan de Noorderweg 4 te Midwolde. De initiatiefnemer wil als onderdeel van een productiegerichte paardenhouderij een paardenstal oprichten en daarnaast paarden en pony's opvangen die mishandeld en/of verwaarloosd zijn. Deze paarden zullen ook worden ingezet om mensen te helpen die in meer of mindere mate buiten de maatschappij vallen. Het gaat daarmee om een aan de agrarische functie ondersteunende zorgfunctie.

Op basis van de ingediende stukken wil de gemeente meewerken aan de realisatie van de paardenstal, mits aan de ruimtelijke randvoorwaarden wordt voldaan. Zo is voorwaarde dat de in- en uitrit niet wordt verplaatst in verband met het voorkomen van hinder voor omwonenden.

Ook dient het parkeren op eigen terrein plaats te vinden.

Wat betreft de landschappelijke inpassing wordt met het nieuwe bouwperceel - verbaal omschreven in de planregels overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied - ervan uitgegaan dat de bestaande singelbeplanting als onderdeel van het houtsingellandschap gehandhaafd blijft en daarmee de nieuwbouw afschermt.

Het betreffende perceel heeft in het huidige bestemmingsplan Buitengebied Leek nog de bestemming Wonen. Naast een bestemmingswijziging moet het bestemmingsvlak tevens worden uitgebreid. De uitbreiding zal gedeeltelijk plaatsvinden binnen de huidige bestemming Agrarisch. Beide bestemmingen worden met dit nieuwe bestemmingsplan gewijzigd om het initiatief mogelijk te kunnen maken.

Algemeen kan verwezen worden naar het onderscheid dat hierbij gemaakt wordt tussen gebruiksgerichte paardenhouderij en productiegerichte paardenhouderij.
Als een bedrijf gericht is op bijvoorbeeld het fokken van paarden, zoals een paardenhouderij c.q. hengstenhouderij dan wel het houden van paarden voor de melkproductie, is sprake van een productiegerichte paardenhouderij. Dit moet beschouwd worden als een vorm van agrarische bedrijvigheid, die functioneel aan het buitengebied is gebonden.
Gebruiksgerichte paardenhouderijen kunnen, in tegenstelling tot de productiegerichte paardenhouderijen, als een 'toegevoegde functie' in het buitengebied worden beschouwd, omdat deze niet als zodanig een agrarische functie hebben. Dit kunnen bijvoorbeeld maneges, paardenpensions, oefenaccommodaties voor rijverenigingen of handelsstallen zijn.

In het voorliggende geval is sprake van een vorm van agrarische bedrijvigheid met een productiegerichte paardenhouderij.  

4.2 Locatie en ruimtelijke opzet

Het terrein aan de Noorderweg ligt in het buitengebied van Leek. Ten noorden van het dorp Midwolde en is aan de noordzijde van de Noorderweg gesitueerd.

Een gegeven voor dit project wordt gevormd door het beschikbare perceel ruim in het agrarische gebied is gelegen. Uitgangspunt is verder dat een agrarische stal voor paarden (paardenhouderij) goed past binnen het agrarische gebied dat in dit deel van het buitengebied de hoofdfunctie is. De ligging van de rooilijn van de beoogde paardenstal komt verder van de weg te liggen. De ligging van de rooilijn is afgestemd op de milieusituatie ten opzichte van de omliggende woonpercelen. De paardenstal zal een oppervlakte krijgen van circa 3.000 m².

4.3 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het terrein wordt aan de noordzijde van de Noorderweg voorzien. De huidige in- en uitrit blijft gehandhaafd. Ter plaatse is sprake van een maximumsnelheid van 60 km/u.

De ontwikkeling van de locatie brengt enige extra parkeerbehoefte met zich mee. De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. De verkeersaantrekkende werking van de paardenstal is minimaal en kan goed via de bestaande weg (Noorderweg) worden opgevangen.

Hoofdstuk 5 OMGEVINGSASPECTEN

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven.

5.1 Landschap

5.1.1 Toetsingskader en beleid

Het plangebied maakt in groter verband deel uit van het houtsingelgebied van het Zuidelijk

Westerkwartier. Zowel in het provinciaal beleid (Omgevingsverordening Groningen,

2014) als in het gemeentelijk beleid (Bestemmingsplan Buitengebied Leek) wordt het belang

van bescherming van het karakteristieke houtsingelgebied erkend.

5.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Binnen het plangebied zelf komen geen houtsingels voor, wél boombeplanting langs de

Noorderweg. De perceelscheidingen aan de west- en oostzijde bestaan uit kavelsloten met daar langs singelbeplanting. Zie ook onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0004.jpg"

Figuur 4: Huidige landschappelijke ligging Noorderweg 4

Er wordt rekening gehouden met de situering van de paardenstal in relatie tot de aanwezige waarden van het gebied. De stal word komt op de westzijde van de kavel en wordt door singelbeplanting ingepast.

5.2 Ecologie

5.2.1 Toetsingskader en beleid

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Met betrekking tot de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn aangewezen als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en/of om gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied.

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De locatie behoort niet tot een Natura 2000 gebied. Het dichtst bijgelegen Natura 2000-gebied ligt op circa 2 km afstand van het plangebied. Het betreft hier het Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'. In figuur 5 is het Natura 2000-gebied in relatie tot het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0005.jpg"

Figuur 5: Ligging Natura 2000

Gelet op de afstand tot het Natura 2000-gebied en het ontbreken van een ecologische relatie tussen dit Natura 2000-gebied en het plangebied zijn geen negatieve effecten te verwachten.

Wat betreft de gebiedsbescherming maakt het plangebied zelf geen deel uit van de EHS. Wel ligt op relatief korte afstand oostelijk van het plangebied een EHS-gebied rond de Matsloot en de Lettelberterdiep, onderdeel van het EHS-gebied in het Westerkwartier. Met name de houtsingelstructuur met de daaraan verbonden botanische en ornithologische waarden zijn bepalend voor de waarden. Gezien de aard en de omvang van de voorgestelde ontwikkelingen en de afstand van het plangebied tot het gebied (> 300 meter), kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. In figuur 6 in het EHS gebied weergegeven in relatie tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0022.BPBGMW15ONTW1-VA01_0006.jpg"

Figuur 6: Ligging EHS-gebieden 

Wat betreft de soortbescherming vindt in het plangebied alleen nieuwbouw plaats. Er worden geen gebouwen gesloopt en geen bomen gekapt. Door het huidige agrarische gebruik in het buitengebied zijn er geen hoge ecologische verwachtingswaarden te verwachten en vanuit het huidige gebruik er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van beschermde soorten op en rondom het perceel. Met het oog daarop is een ecologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Voor alle soorten is de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. in de omgeving zijn wat dat betreft voldoende migratiemogelijkheden.

5.3 Cultuurhistorie en archeologie

5.3.1 Toetsingskader en beleid

Cultuurhistorie

Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden, in het bijzonder

verbonden aan het kleinschalige houtsingelgebied. Elementen met cultuurhistorische waarde is onder andere de historische weg (Noorderweg) en de houtsingels. Deze gebieden liggen in het plangebied en blijven ongewijzigd. Ten aanzien van de bebouwing zelf is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. De bestaande woning heeft geen monumentale of andere beschermde status.

Archeologie

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de bodem is de Monumentenwet van toepassing. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

De gemeenten in het Westerkwartier hebben gezamenlijk een onderzoek gedaan naar de archeologische (verwachtings)waarden in het gebied (Archeologie en Cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Marum, Leek, Zuidhorn, Vestigia, Amersfoort, 10-03-2014, def.).

De archeologische waarden- en verwachtingskaart laat zien dat het plangebied ligt, voor het overgrote deel, in een gebied dat is aangeduid als categorie 5, terreinen met een middel hoge archeologische verwachtingswaarde. Een klein deel van het plangebied ligt in categorie 6, terreinen met een lage archeologische waarde. Algemeen geldt voor dergelijke gebieden een archeologische toets er een onderzoek nodig is voor de bouw met een grotere oppervlakte dan 1000 m² (categorie 5) en 5000 m² (categorie 6).

Ter plaatse van de Noorderweg is geen sprake van archeologische monumenten of van geregistreerde terreinen van hoge archeologische waarde. Om te kunnen beoordelen of archeologisch veldonderzoek noodzakelijk is dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Ten behoeve daarvan heeft de gemeente Leek bij Libau een archeologisch bureauonderzoek opgevraagd (Noorderweg 4 te Midwolde (gemeente Leek); Een Archeologisch Bureauonderzoek, Libau Groningen, 11 mei 2015, nr. 15-101). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

Uit het bureauonderzoek komen de volgende conclusies naar voren:

Het plangebied ligt direct ten noorden van een glaciale zandrug die in de steentijd geschikt was voor bewoning. In de loop van de middeleeuwen zijn de huidige dorpen op deze rug ontstaan. De bodem van het plangebied bestaat voornamelijk uit laarpodzolgronden. De aanwezigheid van de podzolgronden wijst op een goede ontwatering van het gebied in het verleden. De toevoeging 'laar' betekent dat er in de middeleeuwen akkerbouw heeft plaatsgevonden. Tevens is door de aanwezigheid van een dekzandvlakte met kleinschalig reliëf het plangebied kansrijk voor het aantreffen van archeologische resten uit de steentijd.

Het bureauonderzoek concludeert verder:

Uit het plangebied zelf zijn geen archeologische vondsten bekend. Echter in de directe omgeving van het plangebied zijn archeologische resten vanaf de steentijd aangetroffen.

Op basis van de bovenstaande informatie wordt de kans op de aanwezigheid van archeologische resten uit de steentijd en de middeleeuwen in het plangebied groot geacht. In hoeverre deze resten nog intact zijn, hangt echter af van de gaafheid van het oorspronkelijk bodemprofiel.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Libau adviseert om voorafgaand aan de werkzaamheden een archeologisch booronderzoek te laten uitvoeren om na te gaan of er eventueel archeologische resten aanwezig zijn. Dit onderzoek vindt plaats voordat de omgevingsvergunning wordt verleend. Aan de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' is de mogelijkheid opgenomen dat aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde kan worden verbonden dat een archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd voordat gebouwd kan worden.

5.4 Water

5.4.1 Toetsingskader en beleid

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal 'tritsen':

  • Waterkwantiteit: vasthouden, bergen en afvoeren;
  • Waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Waterplan Regio West-Groningen

Samen met de betrokken gemeenten in het Westerkwartier en het waterschap Noorderzijlvest is Waterplan Regio West-Groningen opgesteld. In dit intergemeentelijke waterplan is een visie voor het jaar 2020 gegeven.

Het beheer van het watersysteem blijft gericht op veiligheid en functionaliteit. Het waterbeheer is gericht op integratie van aanwezige functies (als wonen, landbouw, natuur en recreatie).
Het watersysteem wordt ingericht met zo min mogelijk technische ingrepen en de natuurlijke veerkracht is dan waar mogelijk hersteld, zodat ook extreme weersituaties kunnen worden opgevangen. Verder is het water goed bereikbaar voor recreanten, bewoners en vissers.
De waterkwaliteit past bij de functie van het aanwezige water (c.q. aanwezige waterlopen).
Uit ruimtelijk oogpunt is er aandacht voor de verscheidenheid in water en wordt de inrichting van de oevers op het karakter van de omgeving afgestemd.
 
5.4.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan is sprake van nieuwbouw. De bebouwing ten opzichte van de huidige situatie neemt toe met de paardenstal. Parkeren zal op eigen terrein plaats vinden. Daarmee zal de verharding iets toenemen.

Ten opzichte van de eerdere situatie neemt de oppervlakte dan ook met name toe door de omvang van de bebouwing en verharding met circa 3.000 m².

Bij een toename van verharding dient rekening te worden gehouden met voldoende watercompensatie.


Het Waterschap Noorderzijlvest hanteert daarvoor normen, opgenomen in de Beleidsnotitie Water & Ruimte (2013). Als vuistregel geldt dat het extra te realiseren wateroppervlak gelijk is aan 10% van de toename van het verhard oppervlak. Bij het creëren van de benodigde berging onderscheidt het waterschap een driedeling die achtereenvolgens moet worden doorlopen:
1 de waterberging wordt binnen hetzelfde plangebied gerealiseerd;
2 de waterberging wordt binnen hetzelfde peilgebied gerealiseerd;
3 de waterberging wordt in een aanliggend, benedenstrooms peilgebied gerealiseerd.
 

Indien de toename onder de 2.500 m2 blijft (in overige gebieden buiten de bebouwde kom), hoeft er geen extra waterberging te worden gerealiseerd, maar dient wel duidelijk te zijn dat plan past binnen een goede waterhuishouding. In overleg met het waterschap Noorderzijlvest is de procedure van de watertoets doorlopen.

Het resultaat hiervan is opgenomen in bijlage 2. Omdat er sprake is van een toename aan verharding van ongeveer 3.000 m² moet 300 m² waterberging worden gerealiseerd. De waterberging zal op het perceel worden gerealiseerd. Bij de afwatering kan gebruik worden gemaakt van de aanliggende kavelsloten. Voor het daadwerkelijk realiseren van de waterberging moet de initiatiefnemer tezijnertijd een watervergunning bij het Waterschap Noorderzijlvest aanvragen.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Toetsingskader en beleid

Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het perceel milieugevoelige functies aanwezig zijn en in welke mate de bedrijfsactiviteiten, die vanuit het plangebied worden uitgeoefend, hinderlijk zijn voor deze (gevoelige) functies.

In de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” zijn de meest voorkomende vormen van bedrijvigheid beoordeeld op grond van hun hinderlijkheid en aan de hand daarvan verdeeld in een zestal milieucategorieën. Op grond van de mate van milieuhinderlijkheid wordt geadviseerd een bepaalde afstand ten opzichte van gevoelige functies aan te houden, zoals woningen, scholen, e.d. Deze afstandsnormen zijn indicatief van aard.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De nieuwbouw van de paardenstal vindt plaats in het buitengebied (agrarisch gebied). Met de locatie van de paardenstal wordt rekening gehouden met milieubelastende functies (woningen) in de omgeving. De minimale afstand van 50 meter tot aan milieubelastende functies (woningen) wordt in acht genomen.

5.6 Bodem

5.6.1 Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie. In het kader van een omgevingsvergunning dient te worden aangetoond dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem geschikt is voor het toekomstig gebruik.

5.7 Geluid

5.7.1 Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan regelt nieuwbouw van een paardenstal. De bestaande woning wordt niet gewijzigd. De Noorderweg valt binnen een 60 km zone. De weg ligt ten zuiden van het plangebied. Deze weg is een erftoegangsweg.

De bouw van een paardenstal is geen geluidsgevoelige functie. Ten behoeve hiervan hoeft geen akoestisch onderzoek plaats te vinden.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Toetsingskader en beleid

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Er zijn in de gemeente Leek geen knelpunten bekend wat betreft de luchtkwaliteit.

5.8.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die niet in de buurt komt van de drempelwaarden waar sprake is van een aanzienlijke verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is slechts sprake van een geringe verkeersaantrekkende werking Er zijn op dit punt geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (per 1 april 2015 in werking getreden) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval.

Inmiddels heeft de provincie Groningen het provinciaal basisnet (Veilig op weg, veiligheid rondom de weg, De uitwerking: Het provinciaal basisnet) vastgesteld. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening.

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Risicovolle inrichtingen

Voor een inzicht in de externe risico's in de omgeving van het plangebied is de risicokaart Groningen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen, noch (planologisch) mogelijk worden gemaakt.

Transport gevaarlijke stoffen: provinciale weg N978

Het provinciale basisnet heeft betrekking op de wegen binnen de provincie Groningen, waarvan de provincie wegbeheerder is (als de N978). In tegenstelling tot wat bij externe veiligheid gebruikelijk is, namelijk de risicobenadering, wordt hier voor minder zelfredzame mensen gekozen voor de effectbenadering (van het grootst denkbare scenario van een calamiteit met de meeste vervoerde gevaarlijke stof). Om dat niveau van veiligheid te bereiken, is in het provinciale beleid vastgesteld, dat binnen 30 m van alle transportassen geen nieuwe objecten mogen worden geprojecteerd waar sprake is van minder zelfredzame mensen.

Het plangebied Noorderweg ligt voor een deel binnen deze afstand.

Over de N978 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de N978 is gelegen, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. De nieuwe paardenstal wordt buiten de zone transport gevaarlijke stoffen gebouwd. De afstand van 30 m geeft geen belemmering voor de bouw van de paardenstal.

5.10 Kabels en leidingen

In de buurt van het plangebied lopen geen kabels of hogedrukleidingen die van belang zijn voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE REGELING

Dit bestemmingsplan gaat vergezeld van een verbeelding. Op de verbeelding zijn aan het perceel de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' gegeven. Dit zijn bestemmingen die overeenkomstig de systematiek van de gemeente Leek zijn toegepast.

Uitgangspunten voor de planologische regeling zijn de volgende.

  • De beoogde paardenstal zal binnen de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' plaatsvinden. Er is voor wat betreft de afstand tot de omliggende woningen rekening gehouden met de locatie van de stal. De precieze ligging van de stal is vrijgelaten, maar moet op minimaal 25 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning en op minimaal 30 meter van de weg worden gebouwd. Verder geldt er een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens.
  • De oppervlakte van de stal mag niet meer dan 3.000 m² bedragen.
  • De hoogtebepalingen met een goothoogte van 4,50 en een bouwhoogte van 9,00 meter zijn voldoende voor de beoogde bouw. De dakhelling is minimaal 25 graden en maximaal 60 graden.
  • Voor bijgebouwen, aan- en uitbouwen wordt aangesloten bij de algemene bijgebouwenregeling van de gemeente Leek voor woningen op grote percelen. Het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen. De goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter bedragen.
  • Op grond van het reguliere beleid kan het (bedrijfs)wonen gecombineerd worden met een aan huis verbonden beroepsactiviteit. Het gaat daarbij om activiteiten in de dienstverlening die goed bij het wonen passen en daaraan ondergeschikt zijn. Daarnaast is een bed & breakfast toegestaan met een maximumoppervlak van 50 m².
  • Overeenkomstig de in voorbereiding zijnde archeologische advieskaart Westerkwartier zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie 5 en 6 op delen van het perceel gelegd. Met name bij grotere bouwwerken en grondingrepen (respectievelijk tot 1.000 m2 en 5.000 m2) is een archeologische toets noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conform de procedure uit de Wet ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder kan tijdens deze periode zienswijzen indienen bij de gemeenteraad.

Het bestemmingsplan is verder in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg aan de overlegpartners, zoals Provincie Groningen en het Waterschap Noorderzijlvest voorgelegd.

Van de zijde van de provincie is in een zienswijze opgemerkt, dat het buitengebied zich blijkens de Omgevingsverordening niet leent voor een gebruiksgerichte paardenhouderij.

In het bestemmingsplan is daarmee thans rekening gehouden en wordt ingezet op een, bij de agrarische functie horende, productiegerichte paardenhouderij.

Het Waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat de inhoud van de waterparagraaf correct is, de resultaten van de Digitale Watertoets zijn er in verwerkt. Naar aanleiding van de reactie is een tweetal tekstuele aanpassingen in de tekst van de toelichting doorgevoerd.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een bestemmingsplan betreft voor oprichting van een paardenstal voor paarden. De ontwikkeling hiervan vindt plaats door een particulier initiatiefnemer. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en wordt het plan uitvoerbaar geacht.

7.3 Grondexploitatie

De Grondexploitatiewet (onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening) stelt een gegarandeerd kostenverhaal verplicht bij het opstellen van bestemmingsplannen waarin bepaalde bouwplannen mogelijk worden gemaakt.

Een exploitatieplan is verplicht, tenzij het verhalen van kosten al op een andere wijze is verzekerd, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen en regels over werken en werkzaamheden in het exploitatiegebied niet noodzakelijk is. In dat geval dient de gemeenteraad tegelijk met de vaststelling van dit bestemmingsplan expliciet en gemotiveerd te besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen. In dit geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De kosten voor de ontwikkeling worden door de initiatiefnemer gedragen. Hiervoor wordt een overeenkomst afgesloten.