direct naar inhoud van 3.1 Plan-MER
Plan: Uitbreiding agrarisch bedrijf Oudeweg 105
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.WP001Oudeweg105-31va

3.1 Plan-MER

In de Wet milieubeheer zijn activiteiten aangewezen die belangrijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu. In het dit bestemmingsplan worden activiteiten mogelijk gemaakt die binnen die categorieën vallen. De mogelijke milieugevolgen van die activiteiten moeten volwaardig bij de besluitvorming over het bestemmingsplan worden betrokken. Dat volwaardige betrekken moet gebeuren volgens procedures en in vormen die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer.

Als een bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk gemaakt die significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000 gebied (zoals het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa), dan is een passende beoordeling nodig. In die passende beoordeling wordt beoordeeld of er inderdaad significant negatieve effecten op een Natura2000 gebied optreden.

3.1.1 Plan-MER

In de Wet milieubeheer (Besluit m.e.r.) is weergegeven dat voor bestemmingsplannen een plan-MER moet worden gemaakt als daarin activiteiten mogelijk worden gemaakt die belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een plan-MER is ook nodig als het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die significant negatief effect op een Natura2000 gebied kunnen hebben.

In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r.-procedure of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. De voorgenomen activiteit (de uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van melkvee) valt niet onder categorie 14 van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat voor de voorgenomen activiteit op grond van het Besluit m.e.r. geen m.e.r.-plicht geldt. Om te bepalen of de activiteit m.e.r.-beoordelingsplichtig is, moet worden gekeken naar categorie 14 van onderdeel D van de bijlage. Voor zover relevant luidt dit onderdeel als volgt:

  Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
  Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 14   De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan:
7°. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A.1 en A.2),
8°. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3),
9°. 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3).
 
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.   De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.  

De voorgenomen activiteit heeft betrekking op een uitbreiding met 162 (<200) melk- en kalfkoeien tot in totaal 302 dieren, terwijl het aandeel jongvee afneemt van 95 naar 81 (<340) dieren.

De voorgenomen uitbreiding blijft derhalve onder de in kolom 2 onder 7° en onder 9° opgenomen dieraantallen, waardoor gesteld kan worden dat de benodigde omgevingsvergunning (een besluit als genoemd in kolom 4) in beginsel niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In het verlengde hiervan kan geoordeeld worden dat dit wijzigingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening (een plan als genoemd in kolom 3) voor de voorgenomen uitbreiding niet kaderstellend is voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit en derhalve niet plan-m.e.r.-plichtig is.

Desalniettemin volgt uit rechtspraak dat het bevoegd gezag ook in gevallen waarin de D-drempel niet wordt overschreden toch moet beoordelen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is (de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling). Als niet kan worden uitgesloten dat een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, geldt er (alsnog) een plan-m.e.r.-plicht. Van de procedure voor de beoordeling kan in redelijkheid worden afgezien als het betreffende kaderstellende plan niet méér mogelijk maakt (en dus meer mogelijke negatieve effecten met zich mee brengt) dan de aangevraagde activiteit behelst (de uitbreiding van het bedrijf met meer dierplaatsen).

Daarvan is dit geval sprake; het bestemmingsplan maakt niet méér mogelijk dan de uitbreiding van het aantal dierplaatsen zoals deze eerder zijn benoemd (in totaal 383 stuks vee). Deze beperking is vastgelegd in de verbeelding door de situering van het bouwvlak (zie paragraaf 1.3) en het daarbinnen opnemen van de aanduiding 'silo'. Op de gronden die hiermee zijn aangeduid mag geen gebouw/stal worden gebouwd volgens de planregels. Hierdoor resteert een klein bepaald deel waarbinnen de nieuwe stal mag worden gebouwd, van verdere uitbreiding kan geen sprake zijn. Van belang is op te merken dat ook feitelijk niet meer dieren kunnen worden gehuisvest in de nieuwe planologische situatie. De Natuurbeschermingswet verhindert dit vanwege de verboden toename van de ammoniak emissie. De Wet geurhinder verhindert dit vanwege de in acht te nemen contouren ten opzichte van nabij gelegen woningen. Daarnaast stelt de Huisvestingswet eisen aan het houden van vee. Voor het huisvesten van meer vee zijn meer vierkante meters staloppervlakte vereist. Deze vierkante meters zijn niet beschikbaar.

Er is geen m.e.r.-beoordeling benodigd.