direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Faunapassage Westerbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP110passage-30va

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Achtergrond

Een bestemmingsplan is eigenlijk een soort gemeentelijke wet. Iedereen moet zich daaraan houden. De gemeente moet bestemmingsplannen elke 10 jaar opnieuw vaststellen. Soms kan de provincie of het rijk dat ook doen.
Een bestemmingsplan geeft regels over hoe gronden en de bouwwerken daarop gebruikt mogen worden, en het geeft regels over wat er gebouwd mag worden. Om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening geeft het bestemmingsplan de in dat plan gelegen gronden een bestemming met bijbehorende functies. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de gronden en bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0001.jpg"

Ligging in de gemeente van dit bestemmingsplan


Een bestemmingsplan bestaat uit een planverbeelding en planregels. Bij elk bestemmingsplan hoort een toelichting. De plantoelichting belicht onder meer de achtergronden van het bestemmingsplan, biedt inzicht in het verrichte onderzoek, geeft de diverse beleidskeuzes weer, doet verslag van inspraak en overleg, en verstrekt een juridische toelichting op de planregels en de plankaart.
Bouwaanvragen worden getoetst aan het bestemmingsplan. Passende plannen kunnen bouwvergunning krijgen, andere niet. Zo kan voorkómen worden dat ergens ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld dat er een discotheek midden in een woonwijk verschijnt of dat er woningen gebouwd worden op een industrieterrein.

Naast deze functie heeft het bestemmingsplan ook een sterke beleidsfunctie. Het bestemmingsplan geeft een totaalvisie van de gemeente op het gebied. Het spreekt voor zich, dat de genoemde functies het meest tot hun recht komen bij actuele bestemmingsplannen. Een actueel bestemmingsplan is volgens de Wet ruimtelijke ordening een plan dat niet ouder is dan tien jaar. Zo moet voorkomen worden dat plannen geheel of gedeeltelijk ingehaald worden door maatschappelijke ontwikkelingen.

Vaak wordt bij een bestemmingsplan gedacht aan nieuw te ontwikkelen gebieden, zoals een nieuwe woonwijk of een nieuw bedrijventerrein. Maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Bij veel bestemmingsplannen gaat het namelijk om reeds ontwikkelde gebieden. Die gebieden zijn vaak al bebouwd en ingericht voor één of meerdere functies. Grote nieuwe ontwikkelingen komen hier vaak niet voor.

1.2 Plangebied

Het plangebied behelst een perceel landbouwgrond dat ten noorden grenst aan de Hesselinkslaan in Westerbroek. Aan de zuidzijde van het gebied loopt de Rijksweg West (N860) en het Winschoterdiep. Zie onderstaande kaartjes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0002.jpg"

Situatie en ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0003.jpg"

Het plangebied in lichtgroen. Links onder de Rijksweg West alwaar de beoogde ecotunnel onderlangs gaat en uitkomt in het water van het Winschoterdiep.

1.2.1 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 23 augustus 2010. In dit geldende plan hebben de betreffende gronden de bestemming "Agrarisch". Op onderstaande planverbeelding is het planperceel in het midden te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0004.png"

vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2010

In Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling wordt aangegeven wat de aanleiding is voor het herzien van het bestemmingsplan en wat er precies verandert in het bestemmingsplan voor het plangebied.

1.3 Karakter plan

In het bestemmingsplan wordt vooral gebruik gemaakt van de gedetailleerde planvorm. Het plan volgt de uitgangspunten van het moederplan Buitengebied.

Het bestemmingsplan is opgesteld om digitaal te kunnen raadplegen. In overeenstemming met de daarvoor geldende normen, is een digitale koppeling tussen plankaart en planregels aangebracht. Uitgegaan is van de regels en richtlijnen als aangegeven in de RO Standaarden zoals deze voortvloeien uit de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de bijbehorende Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012).

1.4 Planopzet

Deze plantoelichting bevat de verwoording van het ruimtelijk relevante beleid voor het plangebied evenals de resultaten van de noodzakelijke onderzoeken voor een bestemmingsplan. De onderzoeken zelf zijn te vinden in de bijlagen bij deze toelichting. Als bijlagen zullen indien relevant worden opgenomen de resultaten van het wettelijke overleg en de inspraak over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied geeft een beschrijving van het plangebied vanuit diverse invalshoeken.

Hoofdstuk 3 Beleidskader geeft het kader van beleid voor dit bestemmingsplan. Er is gekeken naar relevant rijksbeleid, beleid van de provincie Groningen (Provinciaal Omgevingsplan), regionaal beleid en het eigen gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling geeft de beleidskeuzen voor het plangebied weer. En wat de plannen zijn met betrekking tot de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het gebied.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten bevat de gebruikelijke ruimtelijke aspecten van het plangebied. Het betreft bijvoorbeeld de aspecten geluid, bodem en water. Aansluitend hierop wordt een analyse gegeven van andere omgevingsfactoren, zoals natuur en cultuurhistorie.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting bevat een toelichting op het juridische deel van het plan: de plankaart en planregels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, ten slotte, gaat in op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van het plan. Bij de maatschappelijke uitvoerbaarheid is uitgebreid aandacht voor de planvoorbereiding en de formele wettelijke procedure van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Historische en ruimtelijke ontwikkeling

Het dorp Westerbroek behoort tot ongeveer de veertiende eeuw tot het oude Goorecht. Deze landstreek noemt men dan het Trenta- of Drenterwolde. Later verdeelt men het in Goorecht en Woldrecht. Met Goorecht duidt men het lage oostelijke deel van het gebied aan. Het bestaat al zeker sinds de dertiende eeuw - destijds genaamd Broke, wat laag moerassig land betekent. Later evolueert de benaming tot Westerbroek, ter onderscheiding van Zuidbroek, Noordbroek en Oosterbroek.

Westerbroek ligt, in tegenstelling tot een groot deel van de gemeente, in een laagveengebied en kent om die reden ook een iets ander landschap. Ook de wijze waarop de vestiging tot stand is gekomen, wijkt hierdoor af van het overige deel van de gemeente. Petgaten, waterlopen, oude dijktracés en -profielen, de verkavelingsrichtingen en borgterreinen zijn de voornaamste elementen kenmerken van het landschap. De bebouwing voegt zich in dat landschap.

De nederzettingsvorm die voor Westerbroek is ontstaan, kan als streekdorplandschap worden getypeerd. Bebouwing is vooral langs de wegen te vinden, maar minder streng dan in de hoogveengebieden. Bosjes, weg- en singelbeplanting zorgen voor een losse afwisseling van openheid en verdichting.

Westerbroek wordt ten zuiden begrensd door de Hunze (Drents Diep) en ten oosten door de Burgwal (Borgweg). Deze Burgwal, aangelegd omstreeks 1300, is een oude veendijk met als functie het gebied te beschermen tegen het Drentse water van de Hunze. De veendijk heeft niet altijd stand gehouden. Volgens oude geschriften heeft Westerbroek herhaaldelijk, tot in de achttiende eeuw, onder water gestaan. Het stroomdal van de Hunze is daarvoor verantwoordelijk. Bij noordwester storm heeft het zeewater Westerbroek zelfs overspoeld. Hiervan getuigt de afgezette zeeklei aan de noordzijde van het dorp. Na de Kerstvloed van 1717 kan in Westerbroek zelfs aangespoeld drijfhout worden verkocht. De vloed heeft ook als gevolg dat er gedurende twee jaar geen school in Westerbroek bestaat: die spoelt weg met het wassende water. Nadat in de achttiende eeuw goede zeedijken worden aangelegd, blijft het dorp Westerbroek gevrijwaard van verdere overstromingen. De Trekweg langs het Winschoterdiep fungeert dan als waterkering. Tot omstreeks 1925 staat de Westerbroekster Made wel nog veelvuldig onder water, door de grote watertoevoer via de Hunze.

De bebouwing van Westerbroek heeft zich voornamelijk gevormd langs de Oudeweg, rondom de kerk met burgerbehuizing en boerderijtjes, het Vonderpad, de Borgweg parallel aan de Oudeweg en de Nevelslaan. Het dorpsgebied beslaat een aanmerkelijk gebied door de percelen 'open land' die tussen genoemde straten zijn gelegen. Begin twintigste eeuw breidt het dorp enigszins uit langs stroken burgerwoningen langs de Oudeweg, de Nevelslaan en de Meesterslaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0005.jpg"

Waterrijk Westerbroek

De bomenrijen langs de wegen bepalen met het achterliggende open land, de karakteristieke sfeer van het dorp. De bebouwing daarlangs is afwisselend in leeftijd en type; enkele achteruitliggende grote boerderijen en buitenplaatsen, kleinere boerderijtjes en arbeiderswoningen, maar ook burgerwoningen uit de dertiger jaren van de vorige eeuw. Langs de Oudeweg bevindt zich de meest geconcentreerde bebouwing, vooral schuin op de weg geplaatst. Langs enkele zijwegen, zoals de Meesterslaan, is moderne uitbreiding gepleegd, in overeenstemming met het geschetste lintkarakter.

Westerbroek heeft een zeer bosrijke omgeving gekend. Het bos is echter steeds meer gerooid, ten bate van de landbouw en vervening. Om een indruk te geven: tussen 1832 en 1925 zijn duizenden zware eiken, beuken en linden gerooid.

2.1.1 Vervening en petgaten

Het gebied van Westerbroek werd al in de dertiende eeuw in cultuur gebracht voor de veenafgraving. Dit gebeurde niet systematisch; zo werd geen gebruik gemaakt van kanalen en wijken. Vanaf het laatste kwart van de achttiende eeuw werd er in de gemeente wel op omvangrijke schaal gebaggerd. Deze zogenaamde baggelarijen krijgen een zodanige omvang dat de Provinciale Staten in december 1771 een plakkaat publiceert met een reglement dat voorschrijft hoe het baggeren dient te gebeuren. Om te mogen baggeren, moest een vergunning worden aangevraagd. Hieruit blijkt dat al in de achttiende eeuw commercieel gebaggerd wordt in Westerbroek. Baggelarijen werden doorgaans door vermogende lieden opgezet omdat een dergelijke onderneming veel kapitaal vereiste.

In de eerste plaats was kapitaal vereist voor het baggeren zelf. Ploegen van arbeiders onder leiding van veenbazen verzorgden dat. In de tweede plaats was kapitaal vereist om een infrastructuur aan te leggen en te onderhoud voor het transport. In Westerbroek is commercieel gebaggerd van 1777 tot 1891. De neergang van de baggelarijen komt als de veenafgravingen ten einde geraken. In een rapport uit 1876 constateert de gemeente dat het niet goed gaat met de bedrijven, en in het gemeenteverslag van 1896 staat dat alleen nog voor eigen gebruik wordt gebaggerd.

De activiteiten van de baggelarijen zijn vandaag de dag nog goed te herkennen in het Westerbroekse landschap. Een eerste tastbare herinnering is het waterrijke landschap dat de activiteiten van de bedrijven hebben achtergelaten. Het baggeren gebeurt namelijk door putten te maken die worden gescheiden door stroken land. In de loop der jaren tastten wind en golfwerking die stroken aan en kunnen, zoals in Westerbroek is gebeurd, vrij uitgebreide waterplassen ontstaan. Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd een deel van het uitgeveende gebied door een diepere bemaling weer drooggemaakt, gevlakt en in gebruik genomen als akker- en weiland. Een ander, nog waarneembaar, gevolg van de activiteiten van de baggelarijen is de daling van het maaiveld die hun activiteiten heeft veroorzaakt. Berekend is dat het maaiveldniveau gemiddeld 33 centimeter is verlaagd over een gebied van ruim 7200 hectare. Dat gemiddelde wordt soms flink overschreden. De baggelaar P. Woortman uit Westerbroek, bijvoorbeeld, vermeldt in 1791 dat in zijn baggerput ten zuiden van de Woortmansdijk ongeveer 8 voet water stond. Hier moet dus sprake zijn geweest van een veenlaag van zo'n 10 voet. Plaatselijk kan zo sprake zijn geweest tot een niveauverlaging van 2 tot 3 meter.

Een beroemde vervenersfamilie is de familie Hesselink. Deze familie heeft 'Huize Vaartwijk', welke nog steeds fier overeind staat, aan de Korte Hesselinkslaan bewoond. De doopsgezinde familie is een geslacht van verveners en graanhandelaren dat er generaties lang huist te midden van zo'n 70 hectare land en 8 hectare wandelbos. In het Hesselinksbos stond een zomerverblijf genaamd 'Ochtendtrek' of 'Uk'. Daar woont tot aan haar dood in 1956 mejuffrouw Catharina Helder. Zij is een nicht van de laatste Hesselink. Na haar dood vermaakt zij een groot deel van haar bezittingen aan Natuurmonumenten. Sindsdien speelt de vereniging een voorname rol in de ontwikkeling van het natuurgebied rondom Westerbroek.


Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op voor het plangebied relevant beleid. Naast provinciaal beleid worden ook gemeentelijke beleidsterreinen genoemd die betrekking hebben op het plangebied.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan (POP)

Provinciale Staten van de provincie Groningen hebben op 17 juni 2009 het derde Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 vastgesteld. In dit plan voor de fysieke leefomgeving is de ontwikkeling van de provincie geschetst. Samen met deze versie van het POP is een provinciale omgevingsverordening opgesteld. De Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 (POV); met uitzondering van een aantal onderdelen met ingang van 22 december 2009 in werking getreden (bij GS besluit van 2 februari 2010). Mede naar aanleiding van de uitkomst van een begin 2011 uitgevoerde evaluatie van de Omgevingsverordening, zal deze de komende periode op onderdelen worden herzien. De verordening is op 2 februari 2011 reeds op technische onderdelen aangepast.

Het POP hecht veel waarde aan de kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van het bebouwde gebied in dorpen en steden. Genoemde kwaliteiten kunnen worden vergroot door versterking van de structuur van de bebouwing en de omgeving waarin deze zich bevindt. Verder kan de kwaliteit worden verbeterd door efficiënt ruimtegebruik en door het gelijkwaardig meewegen van de intrinsieke waarden van het gebied, zoals water, natuur, bodem en cultuurhistorie. Bij nieuwbouw moet ruime aandacht worden besteed aan de inpassing daarvan in het (bebouwde) gebied.

De provincie vraagt aandacht voor gebiedsgebonden ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de omgeving. Kort en krachtig komt het neer op het bieden van een integraal ontwerp waarbij functionele, architectonische,stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische benaderingen samen moeten gaan.

3.1.2 Provinciale Omgevingsverordening (POV)

In de POV heeft de provincie regels opgenomen om de doelstellingen aangegeven in het derde Provinciale Omgevings Plan (POP) te realiseren. Met deze regels wil de provincie vooraf duidelijkehid scheppen over de provinciale belangen waarmee de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening moet houden. In de POV zijn hoofdstukken opgenomen over onderandere milieu, water en ruimtelijke ordening.

Zie voor geldend provinciaal beleid ook paragraaf .

3.1.3 EHS en Natura 2000

Met betrekking tot Natuur en Landschap heeft de Provincie Groningen specifiek beleid ontwikkeld met het doel prachtige natuurgebieden, zeldzame planten en dieren en uitgestrekte landerijen te behouden en beschermen. De provincie stelt zich ten doel samen met anderen, het unieke karakter van onze natuur en ons landschap te versterken. Dat betekent ook dat inzett wordt op het behoud van cultuurhistorische en archeologische waarden.

Binnen dit beleid past het ontwikkelen van natuurgebieden als Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden. Natura 2000-gebieden zijn bijzondere natuurgebieden in Europa die extra bescherming krijgen volgens onderlinge afspraken door Europese lidstaten. Op Europees niveau geldt de Vogel- en Habitatrichtlijn, in ons land vallen Natura 2000-gebieden onder de Natuurbeschermingswet. Er zijn in Nederland 162 Natura 2000-gebieden, waarvan zes helemaal of gedeeltelijk in de provincie Groningen liggen.

De provincie financiert aankoop en inrichting van natuurgebieden en ondersteunt agrariërs en particuliere grondbezitters bij het natuurbeheer en de bescherming van zeldzame planten en dieren. Dit beleid concentreert zich niet alleen op de natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur, maar uitgangspunt is bescherming van het landschap in onze hele provincie.



3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Toekomstvisie Boeg Beelden 2015
Boeg Beelden 2015 (vastgesteld december 2002) is een toekomstvisie met daarin de hoofdlijnen van beleid voor de Gemeente Hoogezand-Sappemeer in de periode tot 2015. Het geeft een breder kader voor zowel fysiek, economisch, sociaal als cultureel beleid.

Hoogezand-Sappemeer wil in 2015 een middelgrote levendige woon- en werkgemeente zijn, volop profiterend van haar unieke positie vlakbij Groningen en tegelijk met een eigen identiteit in een prachtig groene omgeving.  
afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0006.jpg"  

De ambities van de gemeente zijn omgezet in vier richtinggevende thema's:

  • Positie in de regio: schragen en schurken.
  • Bestaansbasis: wonen èn werken.
  • Sfeer en uitstraling: veilig, gezellig en actief.
  • Mens: gevarieerd en samen.

De gemeente wil zich in Boeg Beelden verder ontwikkelen tot een prettige woongemeente. In nieuwe en bestaande woongebieden staat een prettig woonklimaat voorop.

3.2.2 Monumentenbeleid

In de nota Monumentenbeleid (maart 1995) en in de Beleidsnotitie Monumenten in Hoogezand-Sappemeer is het monumentenbeleid verwoord. Uitgangspunt van het gemeentelijk monumentenbeleid is dat de cultuurhistorische waarde van Hoogezand-Sappemeer niet alleen ligt in een aantal losse waardevolle panden, maar in de historisch gegroeide vorm van de gemeente als geheel. Die groeiwijze is onlosmakelijk verbonden met de veenkoloniale geschiedenis. Het is de samenhang van bebouwing en omgeving die onze gemeente haar specifieke karakter geeft.

3.2.3 Welstandsnota 2004

De gemeente voert al sinds lange tijd welstandsbeleid. De beoordeling door de welstandscommissie vindt plaats aan redelijke eisen van welstand. Voorheen baseerde de commissie zich hierbij op geformuleerd beleid (bestemmings- en beeldkwaliteitsplannen). Dit is vervangen door toetsing aan criteria, die zijn opgenomen in de welstandsnota Hoogezand-Sappemeer. Het welstandstoezicht maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente. In de Welstandnota (vastgesteld april 2004) wordt per deelgebied een nadere analyse gegeven van het karakter en staan de welstandscriteria verwoord. Het welstandstoezicht is vooral gericht op het beheer van de bestaande bebouwing. Hier geldt een beleid van respecteren. Bij vernieuwing of nieuwbouw geldt een beleid van incidenteel wijzigen voor zowel plaatsing, hoofdvorm, aanzicht en opmaak.

Met ingang van 1 juli 2004 is het voor elke gemeente in Nederland verplicht een (vastgestelde) welstandsnota te hebben. Is dit niet het geval, dan is de gemeente niet meer bevoegd een bouwplan op welstand te toetsen. Met de beide gemeentelijke beleidsstukken; het bestemmingsplan en de welstandsnota, worden dus zowel de stedenbouwkundige opzet als de architectonische verschijningsvorm vastgelegd in een beleidskader. Nieuwe (bouwvergunningplichtige) bouwplannen dienen zowel aan het bestemmingsplan als aan de welstandsnota te worden getoetst.

In de welstandsnota van de gemeente Hoogezand-Sappemeer wordt onderscheid gemaakt tussen sneltoetscriteria voor veel voorkomende bouwwerken, de algemene welstandscriteria en de gebiedsgerichte welstandscriteria.

3.2.4 Beleid actualisering bestemmingsplannen

Vier basis bestemmingsplannen voor de hele gemeente. Dat is waar de komende jaren naar toe gewerkt wordt. Vier grote plannen, die om de vijf jaar worden herzien. Plannen die constant onder beheer zijn. Planologische- en feitelijke wijzigingen worden voordurend bijgehouden, zodat de vijfjaarlijkse herziening makkelijker is.

De vier basisplannen zijn:

  • 1. Woongebieden (alle overwegende woongebieden in het stedelijke gebied van Hoogezand-Sappemeer); Dit postzegel-bestemmingsplan Eska Power valt binnen dit bestemmingsplan en zal hierin worden verwerkt;
  • 2. Stadscentrum;
  • 3. Bedrijventerreinen (Hoogezand-West, Sappemeer-Oost en FoxMart);
  • 4. Buitengebied (inclusief de dorpen Westerbroek en Kiel-Windeweer).

Iedere vijf jaar worden alle wijzigingen van de afgelopen periode meegenomen in de herziening. Ook de ontwikkelingsplannen worden op dat moment ingevoegd in het basisplan.

Gelijktijdig met de basisplannen, wordt de welstandsnota voor het betreffende gebied herzien. Het actuele welstandsbeleid kan dan direct in het bestemmingsplan worden verwerkt.

Bestemmingsplan en welstandsbeleid blijven zo altijd actueel.

De planning voor de komende jaren is als volgt:

Basisplan   Voorbereiding   Vaststelling  
Woongebieden   2011   2012  
Stadscentrum   2012   2013  
Bedrijventerreinen   2013   2014  
Buitengebied   2014   2015  
3.2.5 Cultuurhistorisch beleid

De afgelopen periode stelde de gemeente archeologiebeleid vast. Als onderdeel daarvan werd de gemeentelijke monumentenverordening omgezet naar een erfgoedverordening.

Argumenten om te komen tot gemeentelijk archeologiebeleid waren:

  • Het is een wettelijke taak van de gemeente (Monumentenwet, Wet op de Archeologische monumentenzorg);
  • kennis van archeologische waarden in de Gemeente Hoogezand-Sappemeer versterkt de eigen identiteit;
  • kostenbesparing in de toekomst door het vermijden van onnodige onderzoeken;
  • binnen wettelijke randvoorwaarden zelf bepalen hoe om te gaan met aanwezige archeologische waarden.

De Nota Archeologiebeleid beschrijft hoe de gemeente Hoogezand-Sappemeer zal omgaan met (mogelijke) waardevolle archeologische- en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De beleidskaart archeologie is onderdeel van deze nota. Deze kaart geeft een vlakdekkend overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De nota geeft een goed beeld van de bewoningsgeschiedenis van onze gemeente, van de prehistorie tot aan de nieuwe tijd.

Beleidsuitgangspunt is het behoud van waardevolle archeologische waarden en van cultuurhistorische en cultuurlandschappelijke relicten. Verder wordt voorgesteld dat de gemeente de kosten van vereist bureauonderzoek (naar noodzaak voor verder archeologisch onderzoek) voor haar rekening neemt, een enkele uitzondering daargelaten. De verplichting tot bureauonderzoek kan ontstaan bij ruimtelijke ingrepen in aangewezen gebieden op de beleidskaart.

Waarom een erfgoedverordening voor archeologie? Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking getreden. De bestaande monumentenverordening wordt in de erfgoedverordening 'Wabo-proof' gemaakt. Uitgangspunt is, dat voor zover in een vigerend bestemmingsplan nog geen regels zijn opgenomen ter bescherming van archeologie, de erfgoedverordening van toepassing is. De verordening treedt terug indien een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld dat op dezelfde wijze als beleid en erfgoedverordening voorziet in bescherming.

De Erfgoedverordening Gemeente Hoogezand-Sappemeer is naar het model van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) opgesteld. De geest van de monumentenverordening is niet gewijzigd.

Monumenten en karakteristieke gebouwen

Bescherming van rijksmonumenten is geregeld in de Monumentenwet. De Erfgoedverordening kent bepalingen over gemeentelijke monumenten. Een regeling karakteristieke gebouwen hoort thuis in de Welstandsnota. Het onderhavige bestemmingsplan besteedt hier daarom geen bijzondere aandacht aan.

3.2.6 Archeologie beleid

Aandacht voor Archeologie is een gevolg van de gewijzigde Monumentenwet. Met ingang van 1 september 2007 geldt de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wijziging houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de bescherming van archeologische waarde vanaf het begin van de planvorming meegenomen dient te worden

Archeologie mag zich de laatste jaren over het algemeen in een toenemende belangstelling verheugen. Ook beleidsmatig gaat archeologie een belangrijkere rol vervullen bij de inrichting van de ruimte, op basis van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Door de provincie Groningen en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE; eerder bekend als Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Rijksdienst en daarvoor als Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) zijn onderzoeken gedaan in de provincie. In de gemeente Hoogezand-Sappemeer komen géén archeologische rijksmonumenten voor.

In de gemeente komen wel locaties voor met respectievelijk zeer hoge-, hoge- en archeologische waarde (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, Archeologiebalans 2002, pagina 38-39). De betreffende locaties zijn geregistreerd. Naast deze beschreven gebieden bestaan verwachtingsgebieden. Dit zijn gebieden waar mogelijk archeologische waarden zijn te verwachten. Bij eventuele ontwikkelingen in die gebieden zal nader onderzoek moeten worden verricht, vooral in de gebieden met een middelhoge tot hoge trefkans. De verwachtingsgebieden zijn vastgelegd in het concept van het gemeentelijk beleid voor archeologie met bijbehorende kaart (Nota Archeologiebeleid inclusief kaart archeologische verwachtingen, wordt vastgesteld in 2010).

3.2.7 Waterplan

De gemeente heeft samen met het waterschap Hunze en Aa's haar waterbeleid gevormd en daarvoor het Waterplan opgesteld. Het Waterplan bestaat uit een Visiedeel en een Uitvoeringsplan. Het Visiedeel geeft een doorkijk tot 2015, het Uitvoeringsplan is telkens bedoeld voor een periode van vier jaar (het huidige voor 2007-2010).

Basis van het Waterplan zijn de drietraps-strategieën voor waterkwantiteit: vasthouden - bergen - afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden - scheiden - zuiveren. Ruimte voor water en waterbewust bouwen en inrichten vormen belangrijke aandachtspunten voor het omgevingsbeleid. Daarbij moet aandacht zijn en blijven voor de historische, recreatieve en belevingsaspecten van water.

Water moet in de toekomst een volwaardig onderdeel van alle ruimtelijke plannen gaan vormen. Hiervoor is een regulier overleg ingesteld tussen de gemeente en het waterschap. Daarnaast wordt bij projecten de watertoets doorlopen waarmee water stevig in de plannen verankerd wordt. In het bij het waterplan behorende uitvoeringsplan is een aantal concrete projectvoorstellen opgenomen. In een gemeentebrede aanpak zullen alle locaties waar dit probleem optreedt geïnventariseerd worden en wordt in samenspraak met de bevolking gezocht naar bevredigende oplossingen.

Een andere relevant project betreft de berekening van de wateropgave voor de gemeente. Hierbij wordt per wijk/dorp beoordeeld in hoeverre in het watersysteem is toegerust op toekomstige ontwikkelingen. Dit gaat in het bijzonder om de klimatologische veranderingen met bijbehorende grotere neerslaghoeveelheden. Ook wordt beoordeeld in hoeverre in de huidige situatie er al een risico op wateroverlast bestaat. Deze berekeningen kunnen leiden tot een opgave voor aanpassingen in het watersysteem.

Hoofdstuk 4 Gewenste ruimtelijke ontwikkeling

4.1 Planomschrijving

Planten en dieren hebben ruimte nodig. Ruimte om te leven en zich voort te planten. We hebben in Nederland veel natuurgebieden, maar deze liggen verspreid over het hele land. Planten en dieren kunnen een ander natuurgebied moeilijk of niet bereiken, waardoor het gevaar bestaat dat ze uitsterven en onze natuurgebieden hun unieke karakter verliezen. De oplossing: natuurgebieden vergroten en met elkaar verbinden zodat dieren en planten de ruimte krijgen die ze nodig hebben. Deze 'ruggengraat' van de natuur noemen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De ecologische hoofdstructuur (EHS) is sinds 1990 in ontwikkeling. De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstig te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De EHS levert een belangrijke bijdrage aan het behoud en de versterking van de biodiversiteit in Nederland. De EHS is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

  • Kerngebieden zijn natuurterreinen, landgoederen, bossen, grote wateren en waardevolle agrarische cultuurlandschappen die minimaal 250 hectare groot zijn.
  • Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden met goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuurwaarden, van nationale en/of internationale betekenis.
  • Verbindingszones zijn gebieden die kern- en natuurontwikkelingsgebieden als het ware aan elkaar knopen.


In onze gemeente Hoogezand-Sappemeer ligt bij Westerbroek een deel van de EHS, dit deel vormt een verbinding tussen het Leekstermeer, Zuidlaardermeer en Midden Groningen. Westerbroek is een van de laatste laagveenmoerassen in de provincie Groningen. Het ligt in het stroomdal van de Hunze en herbergt vele bijzondere planten- en dierensoorten.
De provincie Groningen ontwikkelt in opdracht van het rijk de EHS en vraagt onze gemeente nu om medewerking bij de realisatie van een 'ontsnippermaatregel'. Dit betreft een perceel aan de Hesselinkslaan dat nu een agrarische bestemming heeft maar dat (na aankoop) ingericht moet worden als natuurgebied. Hierdoor wordt het planperceel een schakel in de verbindingszone tussen de 'natte natuurgebieden' in Westerbroek. In deze natte as die rond het dorp Westerbroek tussen de stad Groningen en Hoogezand-Sappemeer moet komen zijn waterriet, moerasgebieden en natte schraallanden de belangrijke bestanddelen. Doelsoorten van de robuuste verbindingszone zoals de otter, bever, ringslang en noordse woelmuis zullen hiervan profiteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0008.png"

otter bij Westerbroek 'natte natuur' in Westerbroek

4.2 Omschrijving Project

Belangrijk onderdeel van het project betreft aanleg van een faunapassage in de vorm van een ecotunnel. Deze duiker komt vanuit het Winschoterdiep onder de Rijksweg West (N860) te liggen en komt dan aan de andere zijde uit in een zogenaamd plas-drasgebied. Deze ecotunnel biedt vele diersoorten als otters en dassen een veilige gelegenheid de Rijksweg West te passeren. De dieren kunnen daardoor hun leefgebied uitbreiden wat goed is voor instandhouding van de soort.

Het plas-drasgebied wordt verkregen door een dijklichaam te creëren en het maaiveldniveau binnen dit dijklichaam op te hogen tot 0.45 + N.A.P. Vervolgens wordt er nog een hoogwaterslenk gecreëerd met vegetatie langs de oevers. Bij deze hoogwaterslenk varieert de bodembreedte van zo'n 2 meter tot 20-25 meter. De grond die vrijkomt bij het uitgraven van deze hoogwaterslenk, kan gebruikt worden om het dijklichaam en het plas-drasgebied te creëren. Op deze manier wordt werk met werk gemaakt waardoor er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare grond wordt omgegaan. Verder wordt er nog een kleine duiker met een handbediende afsluiter aangelegd tussen de hoogwaterslenk en de waterpartij ten noorden van de Hesselinklaan. De precieze locatie van deze kleine duiker is afhankelijk van de bestaande bomen (de duiker wordt tussen de bestaande bomen door gelegd) en moet ter plaatse bepaald worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0009.png"

4.3 Partiele herziening

strijdigheid geldend bestemmingsplan

Het perceel ligt in het geldende bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld in 2010. De bestemming van het perceel is "agrarisch"'. Zie ook paragraaf 1.2 Plangebied.

Dit betekent dat volgens het geldend regiem het plangebied enkel gebruikt mag worden ten dienste van agrarische activiteiten. Om uitvoering te kunnen geven aan het project moet een passende bestemming op het planperceel worden gelegd. Er is geen sprake meer van een agrarische gebruik.

Met het vaststellen van dit "postzegel bestemmingsplan" wordt de bestemming van het planperceel "natuur" , waarbij naast de hoofdfunctie "natuurgebied" een ondergeschikte functie van "ecotunnel" wordt vastgelegd in de bestemmingsplanregels.

In een latere fase van de uitvoering van de EHS zullen gronden buiten het plangebied van dit postzegelbestemmingsplan in een eigen wettelijke ruimtelijke procedure mogelijk ook een 'natuur' bestemming krijgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0010.png"

overzichtskaart beoogde EHS

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

In het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met omgevingsaspecten. Dit zijn milieufactoren en intrinsieke waarden van het plangebied, zoals water, natuur en archeologie. Voor zover relevant voor het gebied worden deze hieronder beschreven. In dit hoofdstuk is eveneens ruimte gegeven voor een analyse van de mate van mogelijke externe veiligheidsrisico's.

5.2 Geluid

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek niet nodig, een natuurgebied is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige bestemming.

5.3 Luchtkwaliteit en geur

Deze onderwerpen zijn bij dit bestemmingsplan niet aan de orde.

5.4 Bodem

5.4.1 Gemeentelijk bodembeleid

De gemeente heeft in 2008 de gemeentelijke bodemkwaliteit vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten. De gemeente is daarbij ingedeeld in zogenaamde homogene deelgebieden: gebieden waar op basis van historisch gebruik eenzelfde bodemkwaliteit wordt verwacht. Van deze gebieden is de bodemkwaliteit (mate van verontreiniging) bepaald.

De doelstellingen van het gemeentelijk bodembeleid zijn:

  • De bodem duurzaam geschikt te (laten) maken of te houden voor zijn (beoogde) functie;
  • Verslechtering van de bodemkwaliteit binnen redelijke grenzen voorkomen;
  • De prioriteit bij sanering te leggen voor dynamische gevallen van bodemverontreiniging.

5.4.2 Actuele bodemkwaliteit

Het gebied waar het bestemmingsplan betrekking op heeft ligt in het homogene deelgebied 'Buitengebied'; de gemiddelde bodemkwaliteit van dit gebied wordt als schoon gezien.

De gemeente laat voor potentieel ernstige, niet spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging geen bodemonderzoek uitvoeren bij gelijkblijvende bestemming, omdat hier geen actueel risico wordt verwacht. Bij grondverzet kan op deze locatie het voorkomen dat er wel een bodemonderzoek nodig is.

5.4.3 Conclusie

Voor zover de bestemming natuur betreft wordt de locaties geschikt geacht of is geschikt te maken voor deze huidige functie.

5.5 Archeologie

5.5.1 Archeologie plangebied

In 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) ingevoerd.Het uitgangspunt van deze wet is zorgvuldige omgang met archeologisch erfgoed. Gemeenten hebben veel meer bevoegdheden gekregen inzake beheer en vergunningverlening van archeologische rijksmonumenten.

Het betreffende perceel is op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente gedeeltelijk aangemerkt als gebied met een "hoge archeologische verwachtingswaarde". Er zijn dan ook beperkingen vanuit archeologie.

Omdat gegraven zal worden in het terrein moet eerst een archeologisch bureau-onderzoek worden uitgevoerd door het Libau Steunpunt Cultureel Erfgoed. Daaruit zal blijken of er ook nog een archeologisch veldonderzoek moet komen.


In extreem geval kan realisatie van dit plan onhaalbaar worden. De uitslag van het archeologische (bureau-)onderzoek moet dus tijdig bekend zijn.


5.6 Water

Bij de opbouw van deze paragraaf is aansluiting gezocht bij de Handreiking water in bestemmingsplannen (de Waterparagraaf) van het ministerie van VROM (2000). Bij bestemmingsplannen voor bestaande gebieden kan de waterparagraaf volstaan met minder informatie dan bij gebieden die ontwikkeld moeten worden.

In 2007 is het gemeentelijke Waterplan door de raad vastgesteld. Dit beleidsplan dat in overleg met het waterschap is opgesteld geeft uitgangspunten aan voor het omgaan met water bij het bouwen in onze gemeente.

5.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is niet van toepassing voor dit bestemmingsplan.

5.8 Natuur en ecologie

5.8.1 Algemeen

De bescherming van natuurgebieden wordt geregeld in de Natuurbeschermingswet. Deze wet is op 1 oktober 2005 in werking getreden. Op Europees niveau regelt de Natuurbeschermingswet het een en ander over Natura 2000 gebieden. Dit is een omvangrijk Europees netwerk van natuurgebieden. Op nationaal niveau biedt de Natuurbeschermingswet de juridische basis voor het Natuurbeleidsplan en de aanwijzing van te beschermen gebieden in Nederland.

De soortbescherming is in de Flora- en faunawet geregeld. Deze wet is op 1 april 2002 in werking getreden. In de Flora- en faunawet heeft de overheid van nature in Nederland voorkomende planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Ook beschermde soorten die onder de Europese richtlijnen vallen zijn hierin opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Een initiatiefnemer moet vooraf inventariseren welke beschermde soorten aanwezig zijn in een gebied waar een ingreep is gepland. Ook moet hij in redelijkheid alles doen of laten om te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, dat de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet worden overtreden (verbodsbepalingen nadelige handelingen beschermde plant- en diersoorten). Voor vogels betekent dit onder meer dat in het broedseizoen geen werkzaamheden mogen plaatsvinden die broedende vogels of hun nesten kunnen schaden (weidevogels 1 april t/m 15 juni, overige soorten 15 maart t/m 15 juli).

5.8.2 Ecologische Basiskaart

De gemeente Hoogezand-Sappemeer wil bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen een volwaardige plaats toekennen aan de natuurwaarden in het betreffende gebied. Om dit streven waar te kunnen maken zijn voor de hele gemeente de natuurwaarden in kaart gebracht in de vorm van een Ecologische Basiskaart ("Ecologische Basiskaart Gemeente Hoogezand-Sappemeer", Altenburg & Wymenga, januari 2007). Hierop staan alle beschermde natuurgebieden aangegeven en is een inventarisatie van beschermde soorten weergegeven. De kaart vormt dan ook de basis om in een vroegtijdig stadium ecologische waarden in een plangebied te onderkennen om deze vervolgens te beoordelen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP110passage-30va_0011.png"

Voor de kaart is geput uit gegevens van diverse landelijke natuur- en landschapsorganisaties. Daarnaast is veel waardevolle informatie op lokaal niveau verkregen door gesprekken met in de gemeente werkzame organisaties en actieve natuurgroeperingen. Voor de basiskaart is geen veldonderzoek verricht. De Ecologische Basiskaart dient, zoals de benaming al aangeeft, als een basisdocument. Wanneer uit de basiskaart blijkt dat in het betreffende gebied zwaar- of middelzwaar beschermde soorten voorkomen (in het kader van de Flora- en faunawet), zal een afwegingsmodel behorende bij de basiskaart duidelijk moeten maken of een nader veldonderzoek noodzakelijk is. Het vaste voornemen is de basiskaart constant actueel te houden en aan te vullen met nieuwe gegevens. Ook hierbij wordt veel waarde gehecht aan de inbreng van lokale groeperingen en belangstellenden.

Bij de ecologische beoordeling van het plangebied is gebruik gemaakt van de Ecologische Basiskaart. Gekeken is welke status het plangebied heeft en wat zijn ligging ten opzichte van natuurgebieden is. Hierna wordt verslag gedaan van alle voorkomende beschermde soorten zoals geïnventariseerd op de Ecologische Basiskaart.

Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich direct grenzend aan een gebied met een beschermde status, te weten het Hesselinksbos en dichtbij het de Westerborkestermadepolder en het Zuidlaardermeer. Het leggen van een natuur bestemming op het plangebied draagt bij aan deze status.

Soortbescherming

Er is een inventarisatie gemaakt van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten. In het gebied zijn twee oa zwaar beschermde soorten vleermuizen en de waterspitsmuis gesignaleerd, evenals beschermde libellesoorten. Met de bestemmingsplanherziening wordt het leefgebied van deze beschermde diersoorten gewaarborgd en verruimd.

5.9 Duurzaamheid

Wanneer we kiezen voor de definitie van duurzaamheid vanuit de "3 P's" (People, Planet, Profit) kan het volgende over de betreffende ontsnipperingsmaatregel tbv de ecologische hoofdstructuur gezegd worden.

  • People: Een robuuste EHS draagt ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving voor mensen (rust, ruimte, natuur). Omdat er sprake is van het ontwikkelen van een robuuste ecologische structuur is het mogelijk om recreatie op deze ontwikkeling mee te laten liften. Mensen kunnen het gebied in om het te beleven. Door de planologische status 'natuur' toe te kennen zijn deze kwaliteiten ook voor de toekomst gewaarborgd.
  • Planet: Een robuuste EHS draagt bij aan de biodiversiteit en het vastleggen van CO2.
  • Profit: In eerste aanzet zou men denken dat op dit thema voor deze ontwikkeling concessies gedaan worden. In zijn algemeenheid kan echter gesteld worden dat recreatie op natuurontwikkeling kan meeliften en dat economische ontwikkeling op zijn beurt weer op recreatie meelift. Wel moet opgemerkt worden dat gezien de schaalgrootte tpv Westerbroek de economische potenties beperkt zullen zijn.

5.10 Natuur en landbouw

Ten aanzien van de begrenzing en de realisatie van de EHS zijn de volgende uitgangspunten met betrekking tot natuur in relatie tot landbouw gehanteerd.

  • Grondverwerving vindt plaats op basis van vrijwilligheid.
  • Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden is pas aan de orde als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige eenheden zijn verworven.
  • Verhoging van het waterpeil in natuurgebieden mag niet leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden.
  • In beginsel worden geen hydrologische bufferzones buiten de EHS ingesteld. Wederzijdse nadelige beïnvloeding van landbouw en natuur wordt voorkomen of beperkt door te streven naar grote, aaneengesloten natuurgebieden met natuurlijke grenzen en zo nodig door het treffen van technische maatregelen.Realisatie van de EHS mag niet leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden (planologische schaduwwerking).
  • Voor begrensde natuurgebieden in de EHS blijft de landbouwkundige functie gehandhaafd totdat de gronden zijn verworven of totdat een grondeigenaar een beschikking heeft voor particulier natuurbeheer.


Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening, evenals door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening. Het juridische systeem is opgezet in lijn met eerdere bestemmingsplannen van de gemeente. Mede daardoor en gelet op de landelijke standaarden heeft de planregeling in de loop der tijd een gestandaardiseerd karakter gekregen.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Het bestemmingsplan is digitaal opgezet, zowel qua teksten als verbeelding. Dit betekent dat de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, specifiek de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP2012, is toegepast. De Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 schrijft een eenduidige vormgeving en structurering van bestemmingsplannen voor. De standaarden zijn in beheer bij Geonovum.nl. Het bestemmingsplan wordt digitaal beschikbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.

In het hiernavolgende worden de belangrijkste aspecten van de juridische regeling van dit plan toegelicht, waarbij altijd moet worden bedacht dat de planregels en de verbeelding in samenhang dienen te worden gelezen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen aangegeven.

6.2 Toelichting op de planregels

De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. De groepering van de planregels, de naamgeving van een aantal planregels en zelf de inrichting van bestemmingen is deels bepaald door de ministeriële regeling. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven: het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.

6.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.

Deze lijst met begrippen en verklaringen is een nadere verduidelijking van wat er in dit bestemmingsplan met belangrijke termen/woorden bedoeld wordt. Deze lijst is niet uitputtend, voor niet verklaarde begrippen moet aansluiting gezocht worden bij de uitleg die er in recente andere bestemmingsplannen van de gemeente, of het dagelijks spraakgebruik of de jurisprudentie aan gegeven wordt.

6.2.2 Natuur

De voor natuur aangewezen gronden hebben voornamelijk tot doel ruimte voor de natuur, water en waterberging te geven, evenals een beperkte verkeersfunctie. De functies nutsvoorziening, kunstwerken, paden en wegen, parkeren, recreatie, ecotunnel, educatie, speel- en sportvoorzieningen en agrarisch medegebruik zijn ondersteunend aan de hoofdfuncties. Een hoofdfunctie mag wel zonder de ondergeschikte functies voorkomen, maar de ondergeschikte functies zijn zonder een hoofdfunctie niet toegelaten. Gebouwen zijn niet toegelaten, alleen - bij afwijking - kleine gebouwen voor beheer en onderhoud en natuureducatie. Overige bouwwerken tot bepaalde hoogten. Voor de recreatieve functie van de natuur wordt onder overige andere bouwwerken ook kunstobjecten (sculpturen, beelden) verstaan. Alleen kleinschalige speel- en sportvoorzieningen, passend in het groen, zijn toegelaten. Hiermee wordt nadrukkelijk niet een zelfstandige speel- of sportvoorziening met een bedrijfsmatig karakter bedoeld.

6.2.3 Verkeer

De diverse wegen inclusief fietspaden, met bijbehorende functies als groen en parkeren, zijn onder deze bestemming gebracht. Passend in deze bestemming is de aan te leggen ecotunnel. Een ecotunnel is een duiker die onder de barrière (weg of spoorweg) doorgaat om via deze ecotunnel dieren een weg te laten kruisen. In Nederland zijn ecoducten en ecotunnels onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, bedoeld om de biodiversiteit te bevorderen. De directe omgeving en aanslutiting van de ecotunnel wordt zo natuurlijk mogelijk ingericht om zo een ongestoorde wildpassage mogelijk te maken.

Gebouwen zijn niet toegelaten, met uitzondering van bestaande gebouwen.

6.2.4 Water

De hoofdfuncties zijn (vaar)water en waterberging. Onder (vaar)water dient verstaan te worden een gebruik ten behoeve van de vaarfunctie; dit kan pleziervaart en beroepsvaart betreffen. De functies brug, gemaal, stuw, afsluitvoorziening, groen, groenvoorziening, nutsvoorziening, ecotunnel, alsmede kunstwerken zijn ondersteunend aan de hoofdfuncties. Een hoofdfunctie mag wel zonder de ondergeschikte functies voorkomen, maar de ondergeschikte functies zijn zonder een hoofdfunctie niet toegelaten.

6.2.5 Leiding - Gas

De in het plangebied gesitueerde hoofdgastransportleidingen en gasontvangstations zijn aangegeven en beschermd in hun functioneren in deze dubbelbestemming. De regels van beide bestemmingen gelden gelijktijdig en wegen even zwaar. Op de verbeelding is de hartlijn van de leiding aangegeven.

6.2.6 Waterstaat - Waterkering

De in verband met de waterhuishoudkundige noodzaak tot regulering noodzakelijke boezemkades worden met deze dubbelbestemming vastgelegd.

6.2.7 Anti dubbeltelregels

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (in artikel 3.2.4 Bro). Deze standaardbepaling strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, nogmaals zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde 'rustende-boerregeling'. Veel bestemmingsplannen voor agrarische gebieden plegen een voorziening te bevatten dat op een agrarisch bouwperceel, waarop de bouw van burgerwoningen op zichzelf genomen niet is toegestaan, een woonhuis mag worden bijgebouwd voor de voormalige bedrijfsleider, die van zijn oude dag zal gaan genieten. Het is voorgekomen dat, nadat de rustende boer het woonhuis had verlaten, en deze woning door een ander in gebruik was genomen, er opnieuw behoefte ontstond aan een vergelijkbare voorziening. Een vergelijkbaar geval is de gebouwde tweede bedrijfswoning die vervolgens niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt. De anti-dubbeltelbepaling maakt de bouw van een nieuwe 'rustende boer'-woning c.q. tweede (derde) bedrijfswoning onmogelijk.

6.2.8 Overgangsregels

Overgangsregels

Deze regels zijn geheel voorgeschreven door het Besluit ruimtelijke ordening (artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Bro). Omdat een bestemmingsplan elke tien jaar moet worden herzien, betreffen de meeste bestemmingsplannen gebieden die reeds in gebruik en ingericht zijn. Een bestemmingsplan kan ruimte bieden voor ontwikkelingen en daarom soms ander gebruik en/of bebouwing toelaten dan er in werkelijkheid in het gebied aanwezig is. Bestaande rechten worden beschermd met overgangsrecht. Er is overgangsrecht voor bouwwerken en overgangsrecht voor gebruik van de gronden en bouwwerken.

Op de verbeelding zijn de geluidzones van industrie en wegen (als een aanduiding) opgenomen. In de algemene regels is de relatie met de planregeling gelegd.

6.2.9 Slotregel

Slotregel

Deze regel is geheel voorgeschreven door de Ministeriële regeling Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (in de SVBP2012).

Deze regel geeft aan hoe de planregels van dit plan kunnen worden aangehaald. Hiermee wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd. Voor de digitale uitwisseling van plannen krijgt elk plan ook een unieke code van letters en cijfers.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is te beschouwen als een herziening die voortvloeit uit een verzoek van de Provincie Groningen. Deze heeft de gemeente verzocht om medewerking aan haar plannen. Deze particuliere ontwikkeling is aanleiding om het bestemmingsplan te herzien, zodat daarmee een gewenste planologische oplossing voor het gebied toegelaten wordt.

Standaard is er een verplichting (zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening) om een exploitatieplan voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen vast te stellen. Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins geregeld is. Dit is voor dit bestemmingsplan het geval.

De financiering van de bouwplannen is geheel uit handen van de gemeente. De gemeente is geen partij in de geplande ontwikkeling, en draagt daarom slechts één financiële verantwoordelijkheid of risico; planschade.De kans op planschade is gering, maar om het risico geheel af te dekken is met de verzoeker een planschade-overeenkomst afgesloten. Hiermee wordt de gemeente gevrijwaard voor eventuele vergoeding van schade aan derden.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inspraak en overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geeft de gemeente op basis van de gemeentelijke inspraakverordening in sommige gevallen gelegenheid voor inspraak. Inspraak is niet altijd (meer) verplicht door wetgeving, de inspraakverordening beperkt inspraak tot gelegenheden waar inspraak nodig is. Geen inspraak wordt verleend bij ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid, dat is bij dit plan aan de orde.

Blj de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt de gemeente overleg met diverse instanties. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt in artikel 3.1.1 dat overlegd moet worden met de betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. In geval van dit bestemmingsplan wordt overlegd met de provincie Groningen, het Waterschap en de Gasunie NV over de te volgen procedure. Ook hierbij geldt dat bij ondergeschikte herzieningen waarbij geen belangen van derden instaties in het geding komen, geen overleg behoeft te worden gepleegd.

7.2.2 Zienswijzen op het ontwerpplan

Het ontwerp bestemmingsplan is de start van de officiële procedure zoals opgenomen in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het plan wordt bekendgemaakt en gedurende een termijn van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd.

Iedereen kan gedurende deze periode opmerkingen maken op het plan, deze zienswijzen zal de gemeenteraad betrekken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 17 juli t/m 27 augustus 2014.

In deze periode zijn twee zienswijzen binnengekomen, van het Waterschap Hunze en Aa's en van de Gasunie.

7.2.2.1 Zienswijze Hunze en Aa's

Het Waterschap verzoekt een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' aan te brengen op de nieuw geprojecteerde boezemkade in het plangebied. De nieuwe boezemkade neemt de functie van de oude kade langs het Winschoterdiep over. De nieuwe kade vormt met de bestaande kades langs het Winschoterdiep voor een gesloten waterkering die het achterland tegen calamiteiten beschermd. Ook zijn er afspraken gemaakt over aanleg en onderhoud van deze boezemkade.

Een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' is daarom op zijn plaats. In het definitieve bestemmingsplan is daarom op de planverbeelding een dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' gelegd ter plaatse van de beoogde kade. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de zienswijze van het Waterschap.

7.2.2.2 Zienswijze Gasunie

De Gasunie heeft geconstateerd dat een in het plangebied aanwezige regionale aardgastransportleiding niet is bestemd en verzoekt deze leiding met belemmeringenstrook alsnog op te nemen in het bestemmingsplan. Daarnaast vraagt de Gasunie aandacht voor de uitvoering van de benodigde werkzaamheden in relatie tot de veiligheid van de bestaande gasleiding.

Reactie gemeente: Deze zienswijze wordt overgenomen. Per abuis is in het postzegelplan Faunapassage Westerbroek de dubbelbestemming 'Leiding-Gas" niet opgenomen, terwijl deze in het vigerende plan Buitengebied wel is geduid. Ten behoeve van de vraag betreffende de uitvoering van het werk zal de provincie contact opnemen met de Gasunie om een en ander af te stemmen.

7.2.3 Vaststelling

pm

7.3 Handhaving van het bestemmingsplan

Als uitgangspunt geldt dat er niet meer geregeld wordt dan strikt noodzakelijk is en dat de planregels leesbaar, eenduidig en handhaafbaar zijn.
Hoofdstuk zeven van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) regelt de handhaving en het toezicht op de uitvoering van het bestemmingsplan.

Overtredingen

In artikel 7.10 van de Wro is geregeld dat het verboden is gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens de Wro verleende vergunning of ontheffing is ook verboden. Overtreding van deze verboden is een strafbaar feit.

In artikel 1a van de Wet op de economische delicten (Wed) is geregeld dat overtreding van regels, gesteld bij of krachtens een bestemmingsplan een economisch delict is.

Toelatingsplanologie

Een bestemmingsplan en de werkelijkheid verschillen meestal nogal. Dit heeft meerdere oorzaken. Allereerst doordat een bestemmingsplan een instrument is van 'toelatingsplanologie'. Een bestemmingsplan laat gebruik van gronden en bouwwerken toe. De eigenaar kan er ook voor kiezen om zijn gronden niet te (laten) gebruiken. Het bestemmingsplan verplicht niet om de bestemming daadwerkelijk uit te voeren of toegelaten bebouwing daadwerkelijk te bouwen.

Overgangsrecht

Een bestemmingsplan vervangt veelal een ouder bestemmingsplan. Daardoor gebeurt het dat gebruik of bebouwing dat door het eerdere plan wel werd toegelaten niet langer is toegelaten. Omdat 'oude rechten' ook waarde hebben is in bestemmingsplannen overgangsrecht opgenomen. In dit plan in artikel 10.1 Overgangsrecht bouwwerken. Dit kan in veel gevallen pas nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Dit is geregeld in de Woningwet. Een bouwaanvraag wordt ook getoetst aan het bestemmingsplan. In een aantal gevallen mag ook zonder vergunning gebouwd worden. In dat geval hoeft er niet getoetst te worden aan het bestemmingsplan. Het bouwvergunningsvrij bouwen is geregeld in bijlage II van het bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) behorende Besluit omgevevingsrecht (Bor)

De gebruiksregels van een bestemmingsplan blijven wel van toepassing. Het kan daarom voorkomen dat een bouwwerk zonder vergunning gebouwd mag worden, maar door de gebruiksregels van het bestemmingsplan niet voor het beoogde gebruikt mag worden.

Optreden en gedogen

Veel bebouwing en gebruik van gronden is aan het oog onttrokken. Soms doordat bebouwing en gronden groot en slecht zichtbaar of bereikbaar zijn. De gemeente heeft daardoor soms pas na lange tijd weet van afwijkingen van het bestemmingsplan. Door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren mogen volgens artikel 7.2 van de Wro woningen betreden zonder dat zij daarvoor toestemming van de eigenaar nodig hebben.