direct naar inhoud van 5.4 Ecologie
Plan: Buitengebied, partiële herziening diverse percelen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh

5.4 Ecologie

5.4.1 Gebiedsbescherming
5.4.1.1 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

In ons land wordt vanaf 1990 gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur (EHS): een samenhangend netwerk van ecologisch waardevolle gebieden. De planning is dat het netwerk in 2018 is gerealiseerd. Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. De provincie beschermt de EHS volgens de regels welke zijn opgenomen in het document 'spelregels voor de EHS'. Natura2000 gebieden maken ook deel uit van de EHS, maar voor deze gebieden gelden strengere regels (zie verderop).

De spelregels EHS gaan uit van het 'nee- tenzij' regiem: ruimtelijke ingrepen in (dus niet er buiten) de EHS, met significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, zijn in beginsel niet toegestaan. Zo'n project kan alleen doorgaan, als er geen reële alternatieven mogelijk zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Een initiatiefnemer is in dit geval verplicht om de negatieve effecten te mitigeren. Dit houdt in dat het optreden van negatieve effecten wordt voorkomen of beperkt door aanvullende maatregelen te treffen. Bij overblijvende negatieve effecten is compensatie de laatste stap om de optredende schade te herstellen.

Afwijken van het 'nee - tenzij' regiem is mogelijk onder voorwaarden. Die afwijking geldt voor een combinatie van plannen, projecten of handelingen die tot doel heeft de kwaliteit en/of kwantiteit van de EHS op gebiedsniveau per saldo te verbeteren. Ook kan de EHS begrenzing worden aangepast om de EHS duurzaam ecologisch in te passen. Aanpassing van de begrenzing is ook om andere initiatieven dan ecologische mogelijk, mits het initiatief leidt tot versterking van de EHS.

In EHS gebieden waar landbouw de hoofdfunctie is, geldt het beschermingsregime niet voor activiteiten die onderdeel vormen van een normale agrarische bedrijfsvoering. Vergroting van het agrarisch bouwperceel kan wel op beperkingen vanuit het EHS-beleid stuiten. Binnen de EHS is er ook ruimte voor (extensief) medegebruik, zoals wandelen, fietsen en kanoën. Bij dit medegebruik moet eventuele schade aan zowel actuele als potentiële natuurwaarden tot een minimum worden beperkt.

Basis Bestemmingsplan buitengebied

In dit bestemmingsplan is de EHS (incl. Natura2000 gebied) opgenomen in de bestemming 'Natuur', voor zover de betreffende gronden reeds voor dit doel zijn verworven. Dit plan voorziet niet in ontwikkelingen in de EHS die significante negatieve effecten op de EHS met zich mee kunnen brengen.

5.4.1.2 Natura2000 gebied

De Europese commissie streeft er naar een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden te realiseren, het zogenaamde Natura2000 netwerk. De Natura2000 gebieden in ons land maken deel uit van de EHS (zie boven). Op dit moment wijst Nederland gebieden aan die deel uit gaan maken van dat Europese netwerk. Het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa zijn Natura2000 gebieden. In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning handelingen te verrichten die de gunstige staat van instandhouding van de aangewezen flora- en faunasoorten en habitattypen in gevaar kunnen brengen. Om te bepalen wat de 'gunstige staat van instandhouding' is, zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de aangewezen soorten en habitats geformuleerd.

In principe zijn alle handelingen die effect kunnen hebben op het kunnen behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied vergunningplichtig. Ook handelingen buiten het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa kunnen effect op het gebied hebben, dus vergunningplichtig zijn. Enige uitzonderingen worden gevormd door:

  • bestaand gebruik: gebruik dat voor 1 oktober 2005 werd verricht en dat sindsdien niet in betekenende mate is gewijzigd, behalve als dat gebruik niet nodig is voor het natuurbeheer van het gebied en significante gevolgen kan hebben op het gebied;
  • handelingen die in een beheerplan zijn opgenomen.

De provincie is het bevoegd gezag om de vergunning te mogen verlenen. Het is dus ook logisch dat de provincie het beheerplan opstelt. In dat beheerplan worden maatregelen beschreven die getroffen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen realiseren. Op dit moment is er nog geen beheerplan voor het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche Aa omdat deze gebieden nog niet definitief tot Natura2000 gebied zijn aangewezen. Omdat ze nog niet definitief zijn aangewezen zijn dus ook de grenzen en de instandhoudingsdoelstellingen nog niet vastgelegd. Dat heeft tot gevolg dat het moeilijk voor natuurlijke personen is om te beoordelen of bestaand gebruik significante gevolgen kan hebben op een Natura2000 gebied. Daarom is bepaald dat de bewijslast dat bestaand gebruik significante gevolgen op het gebied kan hebben, bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ligt.

Basis bestemmingsplan buitengebied

Het bestemmingsplan mag geen gebruiken toestaan die mogelijk significant negatieve gevolgen kunnen hebben op het kunnen realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van het Zuidlaardermeergebied en de Drentsche AA. Om te bepalen dat het bestemmingsplan inderdaad dergelijke ontwikkelingen niet mogelijk maakt, is getoetst welke ontwikkelingen sowieso geen significant effect kunnen hebben. Voor de ontwikkelingen waarbij significante negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten is een 'passende beoordeling' gemaakt (de Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat verplicht).

Voor de activiteiten in dit bestemmingsplan die significante negatieve effecten kunnen hebben op de Natura2000 gebieden zijn twee passende beoordelingen gemaakt. Die passende beoordelingen zijn opgenomen als bijlage bij de plan-MER en bij de besluit-MER.

De passende beoordelingen zijn gemaakt op basis van de mate van concreetheid van dit bestemmingsplan. De passende beoordelingen kunnen voor bepaalde gebruiken als resultaat hebben dat:

  • die gebruiken wel effecten zullen hebben op een Natura2000 gebied, maar dat die effecten zeker niet significant zijn. In dat geval zal dat gebruik in dit bestemmingsplan worden toegestaan, mits maatregelen worden genomen om dat effect te beperken;
  • gegevens niet concreet genoeg zijn om te kunnen bepalen of het gebruik significante effecten heeft op een Natura2000 gebied. Om negatieve effecten op de natuur te voorkomen zal in het bestemmingsplan dat gebruik dus pas toegestaan zijn na ontheffing van de gebruiksregels in dit bestemmingsplan en, mits geen aantasting van een Natura2000 gebied optreedt.

De resultaten van de passende beoordelingen zullen in het definitieve bestemmingsplan worden verwerkt en zijn dus nog niet in dit bestemmingsplan verwerkt. In dit bestemmingsplan zijn ook nog niet de resultaten van het concept beheerplan van de provincie verwerkt. Omdat in de passende beoordelingen ook het concept beheerplan voor het Zuidlaardermeergebied is meegenomen en het bestemmingsplan wordt aangepast aan de resultaten van die beoordeling, worden de resultaten van het concept beheerplan ook pas in het definitieve bestemmingsplan opgenomen.

5.4.1.3 Verzuringsgevoelige gebieden
De Wet ammoniak en veehouderij kent regels ter bescherming van zeer kwetsbare gebieden. Gebieden zijn zeer kwetsbaar als ze voor verzuring gevoelig zijn én binnen de door de provincie begrensde Ecologische Hoofdstructuur liggen. Binnen een zone van 250 meter rondom kwetsbare gebieden is het niet toegestaan nieuwe veehouderijen te starten en zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijen beperkt.   afbeelding "i_NL.IMRO.0018.BP098Buitengebied-50oh_0027.jpg"  

Basis bestemmingsplan buitengebied

In dit bestemmingsplan zijn geen bestaande veehouderijen in de zone aanwezig en is in zijn algemeenheid vestiging van intensieve veehouderijen niet toegestaan. Het dus niet noodzakelijk de voor verzuring gevoelige gebieden en de bufferzones daaromheen in dit bestemmingsplan op te nemen.

5.4.2 Soortbescherming
5.4.2.1 Flora- en faunawet

De bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in Flora- en Faunawet. In deze wet heeft de overheid planten- en diersoorten aangewezen die beschermd moeten worden. Handelingen die een verstoring van de beschermde soorten met zich mee kunnen brengen zijn verboden.

Iedereen heeft de algemene zorgplicht om de beschermde soorten niet te verstoren. Die zorgplicht geldt altijd en overal.

Niet in alle gevallen kan worden voorkomen dat negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten optreden. In die gevallen bestaat de mogelijk dat ontheffing wordt verleend van het verbod op verstoring van beschermde dier- en plantensoorten. Die ontheffing wordt verleend door het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV).

Naar gelang de gunstige instandhouding van de soort is het beschermingsregime voor bepaalde planten- en diersoorten zwaar of minder zwaar. Het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten bevat mogelijkheden waardoor het verkrijgen van ontheffing van de Flora- en faunawet niet meer nodig is. Vrijstelling van het verbod op het verstoren van beschermde soorten, geldt bij:

  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van vaarwegen, watergangen, waterkeringen, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen en bermen en in het kader van natuurbeheer;
  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw en de bosbouw;
  • bestendig gebruik;
  • de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Aan de vrijstelling voor bovengenoemde activiteiten zijn voorwaarden verbonden die verschillen afhankelijk van de gunstige instandhouding van de soort. Er zijn drie categorieën te onderscheiden:

tabel 1- algemene soorten

Deze soorten zijn genoemd in de 'regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten'. Er geldt een vrijstelling zonder voorwaarden. Wel geldt de algemene zorgplicht.

tabel 2 - overige soorten

Dit zijn de soorten die niet zijn genoemd in tabel 1 of tabel 3. Als volgens een gedragscode wordt gewerkt die is goedgekeurd door de minister van LNV is geen ontheffing nodig. Als niet volgens een dergelijk gedragscode wordt gewerkt kan ontheffing van de Flora- en faunawet nodig zijn. Het verlenen van ontheffing is dan afhankelijk van de vragen:

  • in welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast door de werkzaamheden?
  • komt het voorbestaan van de soort in gevaar?

Vogels maken deel uit van dit beschermingsregime. Voor vogels geldt dat alleen ontheffing kan worden verkregen op grond van een genoemd wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn:

  • bescherming van flora en fauna;
  • veiligheid van het luchtverkeer;
  • volksgezondheid of openbare veiligheid.

Ontheffing voor effecten van ruimtelijk ingrepen op vogels wordt dus niet afgegeven. Dit heeft tot gevolg dat een ruimtelijk ingreep zodanig moet plaatsvinden dat vogels niet worden verstoord. Dit kan door de ruimtelijke ingreep te plegen conform een goedgekeurde gedragscode. In het geval dat niet mogelijk is, dienen maatregelen te worden genomen zodat met de ruimtelijk ingreep de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort blijft behouden. Het betreft hier de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld migratieroutes en foerageergebied. Het ministerie van LNV toetst of de te nemen maatregelen afdoende zijn.

tabel 3 - zwaar beschermde soorten

Dit zijn de soorten genoemd in bijlage 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en in bijlage IV van de EU-Habitatrichtlijn. Voor de verstoring van deze soorten is altijd ontheffing van de Flora- en faunawet nodig.

Voor bijlage 1-soorten kan ontheffing worden aangevraagd op grond van alle genoemde wettelijke belangen. Daartoe behoort ook de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat voor de uitvoering van een ruimtelijke ingreep geen ontheffing kan worden verleend, tenzij die ingreep een van de hieronder weergegeven wettelijke belangen dient:

  • bescherming van flora en fauna;
  • volksgezondheid of openbare veiligheid;
  • dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.

Bij de beoordeling van ontheffing voor tabel- 3 soorten stelt het Ministerie van LNV de volgende vragen in onderstaande volgorde:

  • In welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast door de werkzaamheden?
  • Is er een wettelijk belang?
  • Is er een andere bevredigende oplossing?
  • Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?

Basis bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan mag alleen die ontwikkelingen mogelijk maken waarvoor redelijkerwijs inzicht bestaat op het verkrijgen van ontheffing van de Flora- en faunawet, danwel dat maatregelen mogelijk zijn om verstoring te voorkomen en te beperken van soorten waarvoor geen ontheffing mogelijk is.

5.4.2.2 Woningbouw

Op één locatie in Kiel - Windeweer uitgezonderd (Pieter Venemakade tussen nrs. 157 en 161) worden alle woningbouwmogelijkheden met wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

De woningbouwlocatie op het adres Pieter Venemakade tussen 157 en 161 maakt in de huidige situatie deel uit van een groot areaal akkerbouwgrond. Die grond wordt gangbaar bemest en ontwaterd en dus relatief soortenarm. De locatie is gelegen in het bebouwingslint van Kiel - Windeweer, grenst aan de weg Pieter Venemakade en staat dus al geruime tijd onder invloed van menselijk activiteiten. Aan de noordzijde wordt de locatie begrensd door een wijk en aan de zuidzijde door een erf van een woning. Op de locatie zelf zijn geen opstaande groenelementen of bouwwerken aanwezig. Op basis van de ecologische basiskaart blijkt niet de aanwezigheid van beschermde dier- of plantensoorten op of nabij de locatie. Deze constatering in relatie met het geringe te bewonen oppervlak en de aard van de werkzaamheden, leidt tot de conclusie dat de woningbouw niet tot gevolg heeft dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van vogels of tabel 3 soorten wordt aangetast. De uitvoerbaarheid van de woningbouw ter plekke is daarmee aangetoond. Wel geldt de algemene zorgplicht.

Woningbouw op de overige locaties is mogelijk gemaakt met wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht. Uit raadpleging van de ecologische basiskaart blijkt dat de voorkomende soorten de uitvoerbaarheid van de woningbouw niet in de weg staat. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden en de uitwerkingsplicht zal nader onderzoek plaatsvinden om het effect van de woningbouw op beschermde soorten te concretiseren. Door inrichtings- en uitvoeringsmaatregelen te treffen kan verstoring van de dan voorkomende soorten worden voorkomen of afdoende beperkt.

5.4.2.3 Glastuinbouw

Het gebied in Sappemeer - Noord waarop glastuinbouw is toegestaan, is momenteel in gebruik voor akkerbouw, grasland en glastuinbouw. De gangbaar gebruikte agrarische gras- en akkerlanden worden bemest en ontwaterd en zijn relatief soorten arm. In de besluit-MER zijn de effecten van de glastuinbouw op de natuurwaarden bij invulling volgens het voorkeursalternatief onderzocht.

Door het landbouwkundige karakter zal er door de tuinbouw geen biotoopverlies optreden wat betreft beschermde plantensoorten en/of bedreigde plantensoorten. Planten die in sloten, slootkanten of wegbermen voorkomen krijgen in de toekomstige situatie meer vestigingsmogelijkheden door dat de lengte aan sloten oevers en wegbermen toeneemt. Biotopen in en rond de bestaande bebouwing- en groenstructuren, zullen niet worden aangetast. Mogelijk treedt er wel verlies van leefgebied en/of foerageergebied op van aanwezige vogelsoorten. Door het beperkte areaal aan grasland is het belang van het plangebied voor doortrekkende en overwinterende vogels echter gering.

Verstoring door geluid (kassen en vrachtwagens) wordt als minimaal beschouwd en zal voornamelijk een rol spelen bij de mogelijk aanwezige vogels in het plangebied. Nachtdieren als vleermuizen en uilen zullen hier geen storing van ondervinden, er zijn geen verblijfplaatsen in het gebied bekend en geluidsoverlast bij het foerageren of vliegen speelt geen rol. De toename van het geluid is daarvoor te beperkt.

Verstoring door licht (kunstmatige verlichting) kan optreden voor de lichtgevoelige en verstoringsgevoelige vleermuissoorten. De andere vleermuissoorten zullen minder worden verstoord en wellicht juist worden aangetrokken door het licht vanwege de toename van insecten. Van vleermuizen is bekend dat zij moeilijk een andere vliegroute nemen en structuren in het landschap als oriëntatiegebruiken. Door het zo veel mogelijk beschermen van bestaande vliegroutes en van gebruikte landschapstructuren alsmede door de aanleg van landschapsstructuren die geschikt zijn voor oriëntatie, kan de verstoring worden beperkt.

De aanleg van landschapsstructuren (zoals waterpartijen) en het beheer van oevers op natuurvriendelijke wijze, zal tot gevolg dat het voedselaanbod toeneemt voor de aanwezige vleermuizen. Voor de lichtgevoelige vleermuissoorten zal dit effect minder gunstig zijn dan voor de minder lichtgevoelige vleermuissoorten. De aanleg van waterpartijen en natuurvriendelijk oeverbeheer zal een verbetering zijn ten opzichte van de huidige situatie voor de plantensoorten en faunasoorten die van die biotoop gebruik maken (zoals algemeen voorkomende amfibiesoorten).

De verstoring van de aanwezige beschermde soorten zal hoofdzakelijk voortkomen uit de tuinbouwontwikkeling in de vorm van kassen. Die glastuinbouw zal deze dienen te voldoen aan het Besluit glastuinbouw. In dat Besluit worden eisen gesteld aan de maximale lichtsterkte en aan het beperken van lichtuitstraling. Tevens kunnen maatwerkvoorschriften worden gegeven ten aanzien van de assimilatieverlichting. In het tuinbouwgebied worden ruimtelijke inrichtingsmaatregelen getroffen om verstoring van beschermde soorten te voorkomen en te beperken. Bestaande wijken en overige landschapsstructuren worden zo veel mogelijk behouden en nieuw waterpartijen en landschapsstructuren worden aangelegd.

Voor zover de verstoring niet kan worden voorkomen of beperkt voor vogels en tabel 3 soorten, komt die verstoring voort uit dwingende redenen van openbaar belang. De glastuinbouw is van oudsher een economische pijler van belang voor Nederland. Om dat economisch belang te beschermen en te versterken is begin 2000 door het Rijk beleid opgesteld om glastuinbouwgebieden te ontwikkelen buiten het Westland. De tuinbouwlocatie Sappemeer - Noord is vervolgens door de provincie aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw. De voorgestane concentratie van glastuinbouwbedrijven biedt schaal- en locatievoordelen (zowel ruimtelijk, milieuhygiënisch als economisch) ten opzichte van verspreidt glas. Glastuinbouwbedrijven mogen zich uitsluitend vestigen op de aangewezen locaties. Alternatieven voor de aangewezen locaties zijn er niet. Ook zijn er geen reële inrichtingsalternatieven anders dan het gekozen voorkeursalternatief zoals weergegeven in de besluit-MER.