Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Grootegast, Hoofdstraat 2A
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0015.BPGG15UITB2-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan:
het bestemmingsplan Grootegast, Hoofdstraat 2A met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPGG15UITB2-OW van de gemeente Grootegast;
 
2. bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden’
 
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
5. aan-huis-verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, vastgesteldtechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hiermee gelijk te stellen gebied door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en waarbij detailhandel slechts is toegestaan voor zover dit direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
 
6. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
7. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
8. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
9. beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
10. bestaand:
bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het vastgesteldbestemmingsplan;
 
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
13. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
14. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
15. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
16. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
17. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
18. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
19. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
20. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;
 
21. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
22. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
23. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
24. erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
 
25. erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een ‘lichte’ constructie met een overwegende transparante uitstraling en van beperkte omvang;
 
26. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
27. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
28. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
 
29. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
30. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
 
31. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
 
32. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
33. hoofdgebouw:
een gebouw, dat gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
34. horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
 
35. kampeermiddel:
een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;
 
36. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
37. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel;
 
38. overig bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
39. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste twee wanden;
 
40. peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
 
41. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
42. prostitutiebedrijf:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.
Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
43. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
44. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel daarvan die door de ligging, de situatie ter plaatse en de indeling van het gebouw het sterkst op de weg gericht is;
 
45. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
 
46. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
47. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
48. woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
1.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
1.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
1.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
1.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
1.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2;
met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven,
    1. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
  1. bestaande bedrijven, al dan niet aan te merken als een bedrijf behorend in de categorie 3.1, voorzover deze niet vallen onder a;
met de daarbijbehorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. een bedrijfswoning zal ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van andere gebouwen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie dan de bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 of specifiek zijn aangeduid;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt van motorbrandstoffen.
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 van de regels opgenomen ‘Beplantingsplan’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 van de regels opgenomen ‘Beplantingsplan’, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Met inachtneming van de milieusituatie, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 4.3 onder b in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:
    1. het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen betreft;
  2. het bepaalde in lid 4.3 onder c in die zin dat bedrijven kunnen worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in Bijlage 1 van de regels onder de categorieën 1 en 2, mits:
    1. het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in Bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in Bijlage 1 van de regels onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting hebben;
    2. het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Bevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
  1. de oppervlakte van het bouwvlak vergroot kan worden ten behoeve van vergroting van de bedrijfswoning, mits:
    1. de vergroting van het bouwvlak ten hoogste 150 m² zal bedragen;
    2. de afstand van de aanduiding "bedrijfswoning" ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m zal bedragen;
    3. de geluidbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. de aanduiding "bedrijfswoning" wordt verwijderd.
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen, geen erven zijnde, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen woonhuizen;
met de daarbijbehorende:
  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. er mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding zal ten hoogste 1,00 m bedragen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (hoge of specifieke (beekdal)) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  1. Op of in de in 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 5.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m2.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  1. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  2. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria;
  3. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
5.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden .
5.4.3 Voorwaarden
De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
Voor zover de in lid 5.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 2.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Het in lid 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.
De in lid 5.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.
 
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 5.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
 
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit bestemmingsplan, uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m;
  2. onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6,0 m mag bedragen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
9.1.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels en toestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  7. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
    4. de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
    5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  8. de bestemmingsregels ten behoeve van een windturbine met een bouwhoogte van niet meer dan 15 m;
  9. het bepaalde in artikel 3 Bedrijf ten aanzien van de oppervlaktes van de (bedrijfs)woning, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, indien en voorzover:
    1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer bedraagt dan 300 m2;
    2. de gezamenlijke grondoppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.
9.1.2 Afwegingskader afwijking
Bij toepassing van de omgevingsvergunning voor het afwijken vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 9.2 Afwegingskader afwijking.
 
9.2 Afwegingskader afwijking
 
9.2.1 Afwegingskader
Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  4. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  5. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.
9.2.2 Weigering afwijking
Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 9.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 9.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 9.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Grootegast, Hoofdstraat 2A’.