direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan De Meeuwen
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Nabij het stadscentrum en direct ten oosten van de Oosterpoort ligt de woonwijk De Meeuwen, die eind twintigste eeuw is gerealiseerd. De oostelijke rand van De Meeuwen is nog onbebouwd gebleven. Tot voor kort was het plangebied bestemd voor kantoren, maar gezien de grote woningbehoefte in Groningen, is met bestemmingsplan De Meeuwen-De Brink 2017 gekozen voor een uit te werken woonbestemming. Ten behoeve daarvan is het voorliggend uitwerkingsplan opgesteld.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0001.png"

De woonwijk De Meeuwen met rood omrand het uitwerkingsgebied

Het plangebied geeft ruimte aan circa 85 grondgebonden woningen. De groep die in dit soort stedelijke, maar groene en enigszins luwe, milieus in een eengezinswoning wil wonen, is nog steeds groeiend en economisch van belang voor de stad. Met de beoogde woningen vindt een voortzetting en afronding van de woonwijk plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0002.png"

Situering van het plangebied in de stad

De inzet van het voorliggend uitwerkingsplan is derhalve: het realiseren van circa 85 grondgebonden woningen in een stedelijke setting met aandacht voor groenvoorzieningen, waterberging en flora en fauna.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt begrensd door de Barkmolenstraat aan de westzijde, kantoor- locaties aan de noord- en zuidzijde en de Europaweg aan de oostzijde.

1.3 Geldend bestemmingsplan en uitwerkingsplicht

Het voorliggend uitwerkingsplan betreft een uitwerking van de bestemming Wonen-uit te werken van bestemmingsplan De Meeuwen-De Brink 2017 (het moederplan), vastgesteld d.d.28 juni 2017. Artikel 8 van bestemmingsplan De Meeuwen-De Brink 2017 bevat de randvoorwaarden voor de uitwerking van de bestemming Wonen-Uit te werken. Artikel 8 luidt als volgt.

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. bijzondere vormen van huisvesting, zoals begeleid wonen, met dien verstande dat dit voor groepen van meer dan 10 verminderd-zelfredzame personen niet is toegestaan;
  • c. logies met ontbijt, met dien verstande dat deze functie uitsluitend mag worden uitgeoefend in het hoofdgebouw en ten dienste van deze functie maximaal twee (slaap)kamers voor toeristisch- recreatief nachtverblijf mogen worden gebruikt;
  • d. woon-werkcombinaties;
  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. additionele voorzieningen.

8.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 8.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het aantal te bouwen woningen mag maximaal 140 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 24 meter bedragen;
  • c. het bebouwingspercentage mag maximaal 35% bedragen. Het bebouwingspercentage wordt hierbij, in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 7, berekend over het totale bestemmingsvlak;
  • d. geluidgevoelige gebouwen mogen geen hogere geluidsbelasting ondervinden dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde of zij dienen, om een aanvaardbaar binnenniveau te bereiken, te worden voorzien van dove gevels of extra gevelisolatie;
  • e. tweezijdige bereikbaarheid voor hulpdiensten dient te zijn gewaarborgd;
  • f. bij het uitwerkingsplan wordt, voor zover een kapvergunning nodig is, een boomeffectanalyse gevoegd.

8.3 Bouwregels

Zolang en voorzover de in lid 8.2 bedoelde uitwerking niet door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld, mogen de gronden niet worden bebouwd.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwik- kelingen. Het voorliggend plan raakt de hier bedoelde rijksbelangen niet.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen, zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in ruimtelijke plannen moeten worden opgenomen. Het voorliggend plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in het Barro.

Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd en op 1 juli 2017 in werking getreden. De regeling houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit ruimtelijk plan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied.

In paragraaf 2.3 wordt omschreven hoe de ontwikkelingen van de woningen passen binnen de woningbehoefte van de gemeente Groningen.

2.2 Provinciaal beleid: Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld.
De Omgevingsvisie bevat de integrale langetermijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen.
Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op de een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samen- hangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de geprojecteerde ontwikkeling is het thema 'ruimte' met de daar bijbehorende belangen 'ruimtelijke kwaliteit' en 'aantrekkelijk vestigingsklimaat' van belang.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied.
Dit plangebied ligt in het stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals woningen, toegevoegd worden. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen het stedelijk gebied. Er worden vanuit het provinciale beleid dan ook geen aanvullende eisen gesteld.

Aantrekkelijk vestigingsklimaat

De kwaliteit van het wonen levert een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid van de provincie. Een hoge woonkwaliteit kan worden bereikt door het woningaanbod optimaal te laten aansluiten bij de wens van de inwoners, ook als het gaat om het soort kern waar men wil wonen. De provincie geeft aan dat inbreidingslocaties geschikte locaties zijn voor woningbouw. De provincie heeft hierin zelf een faciliterende rol.

Omgevingsverordening

In artikel 2.15.1 van de verordening worden regels gegeven met betrekking tot woningbouw. Een ruimtelijk plan kan alleen in woningbouw voorzien, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie. In de paragrafen 2.3 en 3.2 wordt beschreven dat de voorgenomen woningbouwontwikkeling past binnen het gemeentelijk woonbeleid.

Erfgoed
In artikel 2.9.2 van de verordening is een rechtstreeks werkend sloopverbod opgenomen voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. In het plangebied van dit uitwerkingsplan bevindt zich geen (cultuurhistorisch waardevolle) bebouwing.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden, dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

2.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 'The Next City' (2018)

Over 10 à 15 jaar is de gemeente Groningen met een kwart gegroeid naar misschien wel 250.000 inwoners. Die groei wordt opgevangen in de bestaande stad. Dat betekent een heel stevige ontwikkelopgave: in de schaarse ruimte moet veel gebeuren. Er zijn 20.000 woningen nodig en er is een groei van 15.000 banen voorzien. Met de omgevingsvisie 'The Next City' is aangegeven hoe een goed evenwicht kan worden gevonden tussen verschillende functies, belangen, wensen en de kwaliteit van de leefomgeving. In The Next City staan de strategische keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van de stad vermeld. Het behouden van de Groningse leefkwaliteit is daarbij het samenbindende thema. Van belang blijft de compacte stad; het is de bedoeling de groei voor tweederde deel in (binnen)stedelijk gebied op te vangen. De ontwikkelzones, stedelijke knooppunten en wijkcentra zijn dé plekken voor verdichting.

Woonvisie gemeente Groningen

De gemeenteraad heeft op 19 mei 2015 de woonvisie “Wonen in Stad” vastgesteld. In de woonvisie wordt geconstateerd dat de stad de komende jaren nog verder zal doorgroeien. Nieuwbouw zal hierdoor de komende tijd nodig blijven. De focus blijft liggen op stedelijke milieus.

De vraag naar grondgebonden woningen in een dergelijk woonmilieu is substantieel. Voor de uitwerking van dit deelgebied zijn de ideeën uit de campagne Intense laagbouw het uitgangspunt.

De komende tijd zijn er uitdagingen, zoals: wat betekent de groei concreet voor woningtypen en eigendomsvormen, hoe kan de huisvesting voor jongeren worden georganiseerd, hoe blijft de stad, en specifiek de binnenstad, daarbij aantrekkelijk voor andere doelgroepen en hoe worden woonlasten betaalbaar gehouden.

Per thema is vervolgens aangegeven wat de gemeente Groningen de komende jaren gaat doen. Voor het plangebied zijn hierbij voornamelijk de thema's betaalbaarheid, duurzaamheid en aardbevingen van belang.

Betaalbaarheid

In de woonvisie is aangegeven dat de betaalbaarheid en de beschikbaarheid van woningen in Groningen onder druk staat. Het aanbod dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd, maakt doorstroming op de woningmarkt mogelijk en heeft zodoende een gunstig effect op de woningmarkt in Groningen.

Duurzaamheid

De gemeente Groningen streeft ernaar dat alle nieuwbouw in Groningen energieneutraal is: er wordt niet meer energie verbruikt dan opgewekt. Daarnaast moeten binnen vijf jaar meer dan duizend corporatiewoningen energieneutraal worden gemaakt. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de maatregelen die in dit specifieke project worden toegepast.

Meerjarenprogramma Wonen 2018-2021

Elk jaar maakt de gemeente een meerjarenprogramma Wonen. Het Meerjarenprogramma is een uitvoeringsprogramma van de structuurvisie Kwaliteit van Wonen. Op basis van actuele ontwikkelingen, nieuwe beleidsthema's en concrete realisatie van projecten en beleid kan worden bepaald of de doelstellingen uit de structuurvisie behaald worden. Het actuele meerjarenprogramma dateert van januari 2018. Thema's zijn: faciliteren van de groei van de stad, de stad leefbaar en aantrekkelijk houden voor alle bewoners en de energietransitie versnellen.

De toevoeging van ongeveer 85 woningen in bestaand stedelijk gebied biedt mogelijkheden om een deel van de bevolkingsgroei in Groningen en de trek naar de stad op te vangen. De binnenstedelijke ligging van het plangebied maakt de locatie aantrekkelijk voor doorstromers en eventueel ouderen. Een deel van de woningen wordt in de vrije sector huur gerealiseerd, waardoor meer diversiteit in het woningaanbod komt.

Hoofdstuk 3 De beoogde ontwikkeling

3.1 Stedenbouwkundig concept

Het plangebied is een wigvormige ruimte tussen de Europaweg en de Barkmolenstraat. Ten zuiden van de Barkmolenstraat verbreedt het plangebied zich verder naar het westen.

Het stedenbouwkundig ontwerp dat voor de locatie is gemaakt is weergegeven in de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0003.jpg"

Stedenbouwkundig ontwerp

Het plangebied wordt ingevuld met zeven stroken rijwoningen die in rechte lijnen, evenwijdig aan de straten zijn geprojecteerd. Hiermee wordt aangesloten bij het ruimtelijk beeld aan de Barkmolenstraat. Aan de noordzijde is er sprake van één strook langs de Europaweg, die is opgebouwd uit 4 bouwlagen. Richting het zuiden, waar het wigvormige plangebied breder is, worden extra rijen aan de Barkmolenstraat toegevoegd. Deze stroken zijn opgetrokken uit 3 bouwlagen. Daarmee is aansluiting gezocht bij de bestaande woningen aan deze straat. De openingen tussen de rijen corresponderen met de openingen in de rijen bestaande woningen, waardoor (zicht- en wandel)relaties met het centrale park van De Meeuwen ontstaan.

Ter ontsluiting van het plangebied wordt de oostelijke poot van de Barkmolenstraat verder naar het zuiden doorgetrokken, tot vlak voor het terrein van het TKP-kantoor, en vervolgens aangesloten op de parallelweg van de Europaweg. Vanuit deze nieuwe ontsluiting wordt, langs de voorzijde van de woningen die op de Europaweg zijn gericht, ook een nieuwe straat aangelegd. Deze sluit weer aan op de Barkmolenstraat. De aansluiting van de nieuwe wegenstructuur op de bestaande wegen is weergegeven in de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0004.jpg" Wegen en doorsteken in het plangebied

De eerste rij (meest oostelijke) woningen zorgt voor een stedenbouwkundige begeleiding van de Europaweg en zorgt tevens voor een geluidluwe situatie aan de kant van De Meeuwen. Deze strook is van noord naar zuid opgebouwd vier rijen van vierlaagse woningen. De twee noordelijke blokken worden maximaal 13 meter hoog. De twee zuidelijke blokken, die van de bestaande woningen zijn afgeschermd door tussenliggende woningen, wordt 15 meter hoog. Ze liggen niet direct aan de Europaweg, maar achter een groenstrook. De bestaande bomen zijn gehandhaafd; zij staan in deze groenstrook. De weg voor de woningen wordt ingericht als shared space inclusief parkeervakken.

De tweede strook wordt gevormd door twee rijen drielaagse grondgebonden woningen aan de oostzijde van de Barkmolenstraat en het (nieuw aan te leggen) verlengde hiervan. De woningen hebben hun voorkant en entree gericht op de (verlengde) Barkmolenstraat. De straat is voorzien van haakse parkeerplaatsen, vergelijkbaar met het reeds bestaande deel van de Barkmolenstraat.

De derde strook ligt in het verlengde van de bestaande strook woningen aan de Barkmolenstraat. De strook bestaat uit drielaagse woningen georiënteerd op de verlengde Barkmolenstraat. Het parkeren vindt plaats op straat voor de woningen.

Tussen de eerste twee stroken blijft een wigvormige groene openbare ruimte over. Deze wordt benut als waterberging met als dubbelfunctie speel- en verblijfsruimte. Een iets kleinere ruimte ontstaat ook tussen de eerste strook en de Barkmolenstraat. Ook deze wordt benut als waterbergingsruimte met als dubbelfunctie speel- en verblijfsruimte. De noordelijke punt van de wig wordt eveneens groen ingevuld. De groene ruimte is ook foerageergebied voor de vleermuizen.

3.2 Wonen

Het voorliggend plangebied

Het plangebied geeft ruimte aan circa 85 grondgebonden woningen. De groep die in dit soort stedelijke, maar enigszins luwe, milieus in een eengezinswoning wil wonen, is nog steeds groeiend en economisch van belang voor de stad.

De Meeuwen is een relatief klein wijkje en er is voor gekozen de huidige opzet van de verkaveling door te zetten om het unieke van dit woonmilieu binnen de stad te versterken. Tevens doet deze uitwerking recht aan de opzet van de Intense laagbouw- campagne, die de basis was voor deze woningbouwontwikkeling.

Er is gekozen voor (in meerderheid) compacte kavels en aandacht voor het straatbeeld, de herkenbaarheid van de individuele woning en de bezonning.

3.3 Openbare ruimte en groenstructuur

Groenbeleid Gemeente Groningen

In de gemeente Groningen zijn vier beleidsplannen van toepassing op het groen.

  • 1. het groenstructuurplan 'Groene pepers' (2008);
  • 2. het bomenstructuurplan 'Sterke stammen' (2014);
  • 3. de Stedelijke Ecologische structuur (2008);
  • 4. de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Groningen (APVG) 2013 met daaraan gekoppeld de beleidsregels voor het vellen van een houtopstand (2017).

Deze beleidsstukken zijn vooral gericht op de completering en de kwalitatieve verbetering van de groen-bomenstructuur met de ambitie om de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, een bijdrage te leveren aan een aangenaam stadsklimaat en een gevarieerde stadsnatuur te verkrijgen. In de beleidsregels van de APVG voor het vellen van een houtopstand staan voorwaarden waaraan een monumentale boom moet voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0005.png"

Met een rode lijn aangegeven:
de rijen potentieel monumentale lindebomen

Langs de Europaweg groeien aan beide zijden bomen, die op basis van bestaand beleid en voor de planvorming relevant zijn. Overigens groeit er in het plangebied een geringe oppervlakte houtopstand (wilgen en dergelijke, geen belangrijke structuur).

Uitgangspunten groen

Buiten het plangebied, langs de Europaweg staan potentieel monumentale lindes met een kroondiameter van globaal 10 meter. Deze boomhoofdstructuur vormt een belangrijk onderdeel van de bomenhoofdstructuur en het basisgroen, zoals vastgelegd in de bomenstructuurvisie 'Sterke Stammen' en de groenstructuurvisie 'Groene Pepers'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0006.png"

Fragment uit de bomenstructuurvisie 'Sterke Stammen' met
aan weerszijden van de Europaweg de te behouden en versterken bomenstructuur

Randvoorwaarden

Bomen en houtopstanden, en dan met name hoofdstructuren, moeten behouden en versterkt worden door de groeizone te verbeteren en zo mogelijk 'gaten' in deze structuur op te vullen met in de structuur passende bomen. De groeizone voor de bomen omvat de boomkroonprojectie (verticale projectie van de boomkroon op de grond) vermeerderd met een zone van 2 meter rondom deze projectie. Om de boomkronen volwaardig te laten uitgroeien, blijft de geprojecteerde bebouwing op een afstand van minimaal 10 meter uit de stam.

Boomeffectanalyse

Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG) is het verboden zonder omgevingsvergunning een houtopstand te vellen of te doen vellen.

Onder houtopstand verstaat de APGV: één of meer bomen, hakhout of een beplantingsvak van bosplantsoen, (lint)begroeiing (een mix van bomen en/of heesters) met een minimale aaneengesloten oppervlakte van 100m2 en een natuurlijke groeihoogte van > 2 meter.

Onder boom wordt verstaan: een houtachtig, overblijvend gewas, met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

Volgens de APVG verleent het bevoegd gezag in beginsel geen omgevingsvergunningen voor het vellen van een houtopstand anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van de criteria 'waardering', 'overlast', 'kwaliteit' en 'dringende redenen'.

Het college kan met het oog hierop beleidsregels vaststellen.

Hieraan hebben burgemeester en wethouders gevolg gegeven door de vaststelling van de Beleidsregels APVG Vellen van een houtopstand. Volgens de beleidsregels vormt een ruimtelijke ontwikkeling een dringende reden voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Onder een ruimtelijke ontwikkeling wordt in de beleidsregels verstaan: een ontwikkeling door (semi) overheden of projectontwikkelaars zoals aanleg van wegen, bedrijventerreinen, havens, woonwijken dan wel bouwplannen die alleen met een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan gerealiseerd kan worden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een vastgestelde Boom Effect Analyse (BEA) het toetsingskader.

Met het oog hierop is door Stedelijk Groen bv een Boom Effect Analyse opgesteld ('Bomen Effect Analyse De Meeuwen Groningen', d.d. 11 november 2019). Door middel van deze BEA zijn de aanwezige bomen en houtopstanden geïnventariseerd. Vervolgens zijn op basis van het ruimtelijk ontwerp de effecten op de aanwezige bomen en houtopstanden in kaart gebracht en is aangegeven welke bomen en houtopstanden kunnen worden gehandhaafd en welke dienen te worden verwijderd. Daarbij is tevens onderzocht welke houtopstanden kunnen worden verplant en hoe de te handhaven bomen duurzaam te behouden zijn.

Hieruit blijkt dat de laanbeplanting met lindes langs de Europaweg gehandhaafd blijft. De ontsluiting op de parallelweg kan tussen twee bomen door worden aangelegd, waardoor alle bomen behouden kunnen blijven. Bij het maken van de doorsteek worden drukverspreidende permavoidkratten toegepast, waardoor beschadiging van de wortels wordt voorkomen. Daarnaast wordt de bestaande bomenstructuur versterkt door nieuwe aanplant. Ook de bomen aan beide zijden van de Barkmolenstraat blijven behouden. Deze dubbele bomenrij wordt doorgetrokken langs de verlengde Barkmolenstraat. De houtopstanden midden in het plangebied worden grotendeels gekapt.

Dit levert de volgende groenbalans op. Van de aanwezige vergunningplichtige bomen dienen 8 bomen te worden geveld, 46 bomen kunnen worden behouden en 4 bomen worden verplant. De te vellen bomen worden gecompenseerd in het plangebied. Van de aanwezige houtopstanden wordt 5.102 m2 verwijderd en blijft 2.776 m2 behouden. Van de te verwijderen houtopstanden wordt 2.632 m2 in het plangebied gecompenseerd. Voor 2.470 m2 is dat in het plangebied of de directe omgeving van het plangebied fysiek niet mogelijk, gezien de ruimte die voor de geplande woningbouw nodig is. Hiervoor vindt financiële compensatie plaats, die zal worden ingezet om bij projecten elders in de gemeente nieuw groen aan te leggen.

3.4 Verkeer

Verschillende gemeentelijke beleidsnota's gaan uit van een nauwe samenhang tussen het ruimtelijke beleid en het verkeers- en vervoersbeleid. Dit tegen de achtergrond van het verbeteren van de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad. Het verkeers- en vervoersbeleid is vooral gericht op stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en langzaam verkeer. Dit impliceert een efficiënter gebruik van de bestaande verkeersruimte door een duidelijke verkeersstructuur, het vergroten van de door- stromingscapaciteit op het stedelijke hoofdwegennet en bundeling van verkeersstromen, zodat in de tussenliggende gebieden een aangenaam en veiliger woon- en leefklimaat kan ontstaan.

In het kader van het landelijke concept 'Duurzaam Veilig' zijn in de gemeentelijke nota 'Kalm aan en rap een beetje' alle wegen in de gemeente Groningen onderverdeeld in een drietal categorieën, te weten stroomwegen (ringwegen), gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen (woonstraten).

Autostructuur

De Griffeweg speelt als verbinding tussen binnenstad/Verbindingskanaalzone enerzijds en Europaweg/ Sontweg anderzijds op stedelijk niveau een belangrijke rol in de verkeersafwikkeling en vormt ook een belangrijke ontsluiting van het plangebied. Het noordelijke deel van de wijk (De Brink) wordt met een lus ontsloten op de Griffeweg. Dit geldt ook voor een groot deel (het woningbouwdeel) van het deel ten zuiden van de Griffeweg: de Barkmolenstraat.
In de zuidoosthoek van het deelplangebied de Meeuwen komt een extra ontsluiting op de parallelweg van de Europaweg, eveneens Europaweg genoemd, richting Griffeweg of richting Winschoterdiep en de Meeuwerderbaan.

Parkeren

Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeerhinder in de omgeving voorkomen moet worden. Dit kan door de aanleg van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein of nabij de woningen. Volgens de Beleidsregels Parkeernormen 2012 geldt voor de woningen een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 136 parkeerplaatsen voor 85 woningen.

Op basis van het stedenbouwkundig plan worden er 140 parkeerplaatsen aangelegd in de openbare ruimte. Er worden meer parkeerplaatsen aangelegd dan op grond van de gemeentelijke parkeernormen is vereist. Daarmee kan geconcludeerd worden dat er geen risico is op parkeeroverlast in de omgeving.

Openbaar vervoer

De omgeving van het bouwplan heeft een goede ontsluiting met het openbaar vervoer bij de busbaan op de Europaweg, met haltes voor Q link lijn 2 en de streeklijnen 171 en 178 richting UMCG en Europapark.

Fietsstructuur

We onderscheiden het hoofdnetwerk, gericht op de snelle en doorgaande fietser, en het basisnetwerk, dat ontsluitend en fijnmazig is (Fietsstrategie Groningen 2015-2025). Het gebied is goed aangesloten op het hoofd- en basisnetwerk voor de fiets. Voor fietsers is er de route langs het Oude Winschoterdiep. Middels twee fietsbruggen zijn er extra verbindingen voor fietsers en voetgangers met de Oosterpoortwijk.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden / omgevingsaspecten

4.1 Toetsing aan de uitwerkingsregels

Dit uitwerkingsplan geeft toepassing aan de uitwerkingsregels die zijn opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders werkt het plan met inachtneming van de uitwerkingsregels uit. In deze paragraaf wordt kort getoetst aan de uitwerkingsregels, waarbij indien relevant wordt verwezen naar de hoofdstukken waar een nadere onderbouwing wordt gegeven.

Aantal te bouwen woningen is maximaal 140

De uitwerkingsregels bieden ruimte voor maximaal 140 woningen. In het plangebied kunnen circa 85 woningen worden gerealiseerd. Daarmee wordt aan deze voorwaarde voldaan.

De bouwhoogte van de gebouwen is maximaal 24 meter

Voor de gebouwen geldt op grond van de uitwerkingsregels een maximum bouwhoogte van 24 meter. Dergelijk hoge gebouwen worden niet voorgesteld. De rij woningen langs de Europaweg heeft een bouwhoogte 13 meter (de eerste twee blokken vanaf het noorden) of 15 meter (de twee meest zuidelijke blokken), de woningen langs de (doorgetrokken) Barkmolenstraat worden 10 meter hoog.

Het bebouwingspercentage mag maximaal 35% bedragen

Het bebouwingspercentage mag maximaal 35% bedragen van het totale bestemmingsvlak. De gezamenlijke oppervlakte van de bouwvlakken bedraagt 4.798 m2. Het bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 23.243 m2. Daarmee komt het bebouwingspercentage op 21%.

Geluidgevoelige gebouwen mogen geen hogere geluidsbelasting ondervinden dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde of zij dienen, om een aanvaardbaar binnenniveau te bereiken, te worden voorzien van dove gevels of extra gevelisolatie.

In paragraaf 4.8 is onderbouwd dat aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het toepassen van dove gevels is niet nodig, omdat wordt voldaan aan de maximale hogere grenswaarden.

Tweezijdige bereikbaarheid voor hulpdiensten moet gewaarborgd zijn

Het plan krijgt zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde aansluitingen op de Bakmolenstraat en aan de oostzijde wordt ook een aansluiting op de parallelweg langs de Europaweg gemaakt.

Voor zover een kapvergunning nodig is wordt een boomeffectanalyse bijgevoegd

De waardevolle bomenstructuur (laan) langs de Europaweg wordt geheel behouden. Ook is het plan zodanig ingericht dat schade aan deze bomenlaan uitgesloten is. Echter, binnen het plangebied zelf worden wel bomen gekapt. Daarom moet een boomeffectanalyse bij het uitwerkingsplan worden gevoegd. Hoofdstuk 3 verwijst naar de uitgevoerde boomeffectanalyse.

Conclusie

Er wordt aan alle uitwerkingsregels voldaan. Er zijn daarom geen belemmeringen voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.

4.2 Mer-beoordeling

In het Besluit milieu-effectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmings-/uitwerkingsplan planmerplichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit uitwerkingsplan maakt slechts plusminus 85 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planMER-, projectMER- of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit betreft een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

In dit kader is een separate aanmeldingsnotitie opgesteld. Hieruit is gebleken dat het project relatief kleinschalig is en geen kenmerken heeft die potentieel risico op grote milieueffecten in zich hebben. Verder wordt geconcludeerd dat het project plaatsvindt in een intensieve stedelijke omgeving waarin het een herontwikkelingsproject vormt. Planologisch wordt voorzien in de mogelijkheid om de locatie te ontwikkelen met circa 85 woningen.

Er is geen sprake van belangrijke negatieve effecten als gevolg van het project, mits er rekening wordt gehouden met mitigerende maatregelen ten aanzien van vleermuizen. Een toename van personen in de omgeving zal een effect hebben op de verkeersituatie, maar deze blijft binnen de normen en kan worden bijgestuurd met maatregelen indien noodzakelijk.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Op basis hiervan heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden.

4.3 Duurzaamheid, energie en leefomgevingskwaliteit

Duurzame ontwikkeling is ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden, zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

Beleidskaders

De raad van de gemeente Groningen heeft in 2007 het 'Beleidskader duurzaamstestad.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal' vastgesteld. Hierin is uitgewerkt hoe in Groningen duurzame ontwikkeling concreet gemaakt wordt. In 2011 is de Routekaart geactualiseerd in het 'Masterplan Groningen Energieneutraal' en in het bijbehorende uitvoeringsprogramma 'Groningen geeft energie'. In 2015 is deze routekaart geactualiseerd met “Groningen geeft energie, programma 2015-2018”. Een uitwerking van dit programma is het in 2017 vastgestelde actieplan “Groningen aardgasloos in 2035”. Hierin wordt geschetst hoe in de gemeente Groningen in de warmtebehoefte kan worden voorzien zonder het gebruik van aardgas. Landelijk is sinds 1 juli 2018 de plicht om bebouwd gebied aan te sluiten op aardgas vervallen.

Energie

In een bestemmings- of uitwerkingsplan kunnen alleen ruimtelijk relevante aspecten van energie worden gereguleerd. Een dergelijk plan regelt namelijk alleen het gebruik van de (boven- en onder)grond, (oppervlakte)water en opstallen en bepaalt de functies en daarmee de bouwmogelijkheden. Het plan fungeert als toetsingskader voor omgevingsaanvragen voor bouw, aanleg of sloop. Voor Uitwerkingsplan De Meeuwen betekent dit, dat de woningen gasloos worden gerealiseerd. Conform de uitgangspunten van de trias energetica word het energieverbruik zoveel mogelijk beperkt door een goede isolatie en het toepassen van een gebalanceerd ventilatiesysteem van de woningen. Optioneel wordt de mogelijkheid aangeboden om de woningen energieneutraal te maken.

Leefomgevingskwaliteit 

De leefomgevingskwaliteit vormt een belangrijk onderdeel van de totale afweging inzake ruimtelijke plannen binnen de gemeente. Naast milieukwaliteiten, zoals onder andere geluidhinder, fijnstof, externe veiligheid en bodemkwaliteit, maken groen, water en ecologie onderdeel uit van de leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt in andere paragrafen aandacht besteed. Daar waar nodig zijn onderzoeken verricht.

4.4 Archeologie

Beoordelingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmings-/uitwerkingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Geschiedenis van de locatie

Het plangebied De Meeuwen ligt op de oostelijke flank van de Hondsrug in het Hunzedal, waar het pleistocene zand circa drie meter beneden het huidige maaiveld ligt. Deze zandrug in de ondergrond was aantrekkelijk voor bewoning in de steentijd. Sporen en vondsten (kuilen, ploegsporen, vuursteen en aardewerk) uit de late steentijd werden bijvoorbeeld al aan de Julsinghastraat aangetroffen, net aan de westelijke kant van het Winschoterdiep. Hieruit kon worden afgeleid dat in de nabije omgeving van de Julsinghastraat werd gewoond en dat het gebied zelf in ieder geval in gebruik is geweest als akkerland.

Bij de overgang naar de bronstijd (2000 voor Christus) begon het landschap te vernatten, waardoor er veengroei ontstond en er tevens door invloed van de zee en door de Hunze kleilagen werden afgezet. Het plangebied zal daardoor zijn aantrekkelijkheid voor bewoning in de bronstijd hebben verloren en zal vanaf de ijzertijd hoogstwaarschijnlijk helemaal niet meer zijn bewoond en/of gebruikt zijn. Men ging vanwege de vernatting 'hogerop' de Hondsrug wonen, zoals onder het wijkje 'de Linie' is aangetoond. De afzetting van kleilagen op de pleistocene ondergrond heeft gezorgd voor een goede conservering van eventueel aanwezige archeologische (steentijd)sporen, dus eventuele vindplaatsen in de intacte bodem zijn in goede conditie en daarmee waardevol. Het gebied waar sporen uit deze tijd nog verwacht kunnen worden, is op de plankaart aangeduid als 'archeologische waarde 2'' .

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0007.png"

Gebied met verwachte archeologische waarden (geel ingekleurd)

Het gebied zal door de nattere omstandigheden lange tijd onbewoond zijn geweest totdat men in de (late) middeleeuwen het landschap weer ging ontginnen. In 1350 werd het Winschoterdiep gegraven, waar vanuit het landschap verder werd ontgonnen en de latere polders 'de Meeuwen' vorm kregen. Langs de oostzijde van het Winschoterdiep ontstond enige bebouwing voor bewoning en het uitvoeren van ambachten. Het gebied ten oosten achter de bebouwing - de Meeuwerderpolder - bleef lange tijd onbebouwd en in gebruik als weiland.

Na circa 1876 begon in het gebied meer industrie op te komen. Eerst langs de nieuwe Oosterhaven en het Winschoterdiep, maar uiteindelijk ook verder oostelijk. Eén van die bedrijven was de firma Aagrunol die ernstige verontreinigingen in de bodem achterliet. Als gevolg daarvan zijn in het gebied forse saneringen uitgevoerd, waarbij de bodem tot op grote diepte is afgegraven en de aanwezige archeologie is verdwenen. Om die reden is een groot gedeelte van het uitwerkingsplan vrij van een archeologische onderzoeks- verplichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0008.png"

Kadastrale kaart met polder De Meeuwen, circa 1830.
Links het Winschoterdiep (blauw) met daarlangs enige bebouwing.
Ter hoogte van het plangebied (rood omrande vorm) liggen nog weilanden.

Archeologische verwachting

Vanwege bodemverontreiniging door een bedrijf zijn in het gebied forse saneringen uitgevoerd, waarbij de bodem tot op grote diepte is afgegraven en de aanwezige archeologie is verdwenen. Om die reden is alleen het niet-gesaneerde zuidelijk deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2. Deze heeft ten doel mogelijke archeologische waarden te beschermen.

Archeologisch onderzoek

Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het zuidelijk deel is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd door MUG (februari 2019). De bijbehorende rapportage is opgenomen in de bijlagenbundel.

Uit het booronderzoek blijkt dat in het westelijke deel van het onderzoeksgebied verspoeld zand aanwezig is dat mogelijk aan de rand van een geul is afgezet. In de andere boringen zijn in de ondergrond slappe ongrijpte kleilagen aanwezig met resten van rietwortels en verslagen humus. Deze lagen zijn in een geul afgezet. De resultaten van de boringen wijzen erop dat de geul al zover verland was dat het terrein toegankelijk was en zich een vegetatiehorizont kon vormen.

Rond Groningen dateren deze vegetatiehorizonten uit de ijzertijd en Romeinse tijd. Er is binnen de boordiepte van 5 meter geen dekzand aangetroffen. Op het niveau van de vegetatiehorizonten kunnen archeologische resten aanwezig zijn. De vegetatiehorizonten bevinden zich tussen de 1,8 en 2,6 m-mv. Geadviseerd wordt om in enkele delen van het plangebied (aangegeven op de kaart bij het onderzoek) bij bodemingrepen dieper dan 1,7 m-mv nader archeologisch onderzoek uit te voeren. De best passende onderzoeksvorm hiervoor is een proefsleuvenonderzoek. Daarmee kan aangetoond worden of inderdaad archeologische resten aanwezig zijn en wat de waarde daarvan is. De toepassing van boorpalen zorgt voor een beperkte, lokale verstoring waarvoor MUG adviseert geen vervolgonderzoek uit te voeren. De gemeente Groningen, als bevoegd gezag, onderschrijft dit advies.

Archeologische bescherming

Omdat dit plan de uitwerking van een bestemming in het geldende bestemmingsplan mogelijk maakt en niet een nieuw planologisch kader biedt, wordt de beschermende regeling conform het geldende bestemmingsplan van kracht. Op deze wijze worden eventuele archeologische resten beschermd en is het plan uitvoerbaar binnen de kaders van de Erfgoedwet.

4.5 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het gebied is pas in de tweede helft van de 20ste eeuw verstedelijkt, beginnend met de aanleg van de Europaweg in de jaren '60. Daarna is het gebied ontwikkeld tot bedrijfslocatie. De keuze om het gebied te transformeren tot woongebied is in het kader van het geldende bestemmingsplan reeds onderbouwd. Het woongebied wordt binnen de bestaande stedelijke structuren ingepast en doet daarmee geen afbreuk aan de ontstaansgeschiedenis van Groningen. Het is niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.6 Ecologie

Beoordelingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming. Verder moet rekening worden gehouden met de door de gemeente Groningen vastgestelde Stedelijke Ecologische Structuur (SES).

Gebiedsbescherming

Wet natuurbescherming en Natuurnetwerk Nederland

Onder de gebiedsbescherming vallen in eerste plaats de onder de Wet natuurbescherming beschermde Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden. Hiervoor gelden de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied en maakt zodoende geen deel uit van beschermde natuurgebieden. Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, het Leekstermeergebied en het Zuidlaardermeergebied, bedraagt circa 4 kilometer. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zijn uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. Uit een uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat de toename van de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg. Het is met het oog op potentiele effecten van de stikstofdepositie niet nodig om voor dit project een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aan te vragen.

Stedelijke Ecologische Structuur

Vanuit de raad zijn er onderdelen binnen de gemeente Groningen vastgesteld die behoren tot de Stedelijke Ecologische Structuur (SES). Het plangebied betreft een geheel nieuwe woonwijk met aan de noord- en zuidzijde kantoorlocaties. Aan de oostzijde ligt de Europaweg en aan de westzijde de Barkmolenstraat. De zuidzijde wordt begrensd door kantoren die net ten noorden van de Zuidelijke Ringweg liggen.

Buiten het plangebied ligt aan de noordzijde van de ringweg een door raad aangewezen stedelijke ecologische structuur. Hetzelfde geldt voor de groenzone tussen de woningen aan de Barkmolenstraat en Oude Winschoterdiep, zie de navolgende afbeelding. Ter plaatse van de rode punten op de uitsnede is versterking van de ecologische verbinding door toevoeging van groen gewenst.

Aan de oostzijde langs de Europaweg bevindt zich een waardevolle boomstructuur. De structuur met bomen is van belang als foerageergebied en trekroute en biedt mogelijk ook verblijf- en nestplaatsen voor vleermuizen en diverse vogelsoorten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0009.png"

Uitsnede van de Stedelijke Ecologische Structuurkaart 2014.
De rode knelpunten worden opgelost in het project Aanpak Ring Zuid.

Soortenbescherming

Het plangebied ligt grotendeels braak. Het bestaat uit een verruigd gebied met uitgemaaide stukken en spontaan opgeschoten jong wilgenbos. De effecten van de plannen op ecologische waarden binnen het plangebied zijn in verschillende onderzoeken in beeld gebracht. In januari 2015 is eerst een ecologische quickscan uitgevoerd naar de potenties voor beschermde soorten. Hoge of stadsonderscheidende natuurwaarden zijn in de quickscan niet aangetroffen. Wel is uit de onderzoeken gebleken dat de spontane wilgenbegroeiing een essentieel onderdeel vormt van een foerageergebied van vleermuizen.

Vleermuizenonderzoek en -mitigatie

Uit nachtelijk vleermuisonderzoek door DoornEco (Visser, 2018) en Ecogroen blijkt dat in het plangebied intensief wordt gefoerageerd door gewone dwergvleermuizen. Van andere soorten zijn geen belangrijke aantallen waargenomen. Van verblijfplaatsen in bebouwing en de te kappen bomen is geen sprake. Om te voorkomen dat er afbreuk wordt gedaan aan het leefgebied van de vleermuizen worden mitigerende maatregelen voorgesteld. De onderzoeksresultaten en de mitigerende maatregelen zijn uitgebreid beschreven in het Mitigatieplan, dat is opgesteld door Ecogroen. Dit is opgenomen in de bijlagenbundel.

In het stedenbouwkundig plan zijn nieuwe groenelementen opgenomen die bij de ontwikkeling van de nieuwe wijk zullen worden aangelegd. Het gaat om de opwaardering van te behouden groenzones (mitigerende maatregelen), waardoor het effect kan worden beperkt tot een tijdelijke afname van foerageerbiotoop. Omdat er uitwijkmogelijkheid bestaat en de gewone dwergvleermuis een opportunistische soort is, is beoordeeld dat dit geen schade aan de functionaliteit van het leefgebied van de kolonie toebrengt. Het groenplan voor De Meeuwen, zoals dat ook is gecommuniceerd met de provincie Groningen, is weergegeven in de navolgende figuur.


afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0010.jpg"

Groenplan De Meeuwen

Naast de groenelementen in het stedenbouwkundig plan worden mitigerende maatregelen voorgesteld voor de lange termijn. Door na oplevering van de woonwijk te zorgen voor nog meer geschikt jachtbiotoop, kan de draagkracht van het gebied uiteindelijk hoger uitvallen dan nu het geval is. Op de lange termijn is zodoende in het geheel geen sprake van een negatief effect.

Het mitigatieplan is op wijze van een ontheffingsaanvraag ingediend bij de provincie Groningen, die als bevoegd gezag optreedt voor de Wet natuurbescherming. De wet waarborgt een adequate uitvoering van de mitigerende maatregelen. Waar nodig kan bijgestuurd worden.

Conclusie ecologie

Uit het voorgaande blijkt dat de plannen uitvoerbaar zijn binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. In het plangebied zijn alleen potenties voor vleermuizen aangetroffen. Het gaat niet om verblijfplaatsen, maar om foerageergebied. Door het realiseren van mitigerende maatregelen worden negatieve effecten op dit leefgebied tot een minimum beperkt en op de langere termijn is zelfs versterking mogelijk.

Voor overige soorten (algemeen en licht beschermd) geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten geldt de algemene zorgplicht. Daarnaast moet rekening worden gehouden met eventuele broedende vogels. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen aan te vangen kunnen conflicten met de Wet natuurbescherming worden voorkomen.

4.7 Water

Het waterbeleid voor Groningen is vastgelegd in 'Waterwerk', het Groninger water- en rioleringsplan 2014-2018. Daarnaast wordt gewerkt volgens de stedelijke wateropgave van het waterschap Noorderzijlvest en Hunze en Aa's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0011.png"

Beleidskader

Het beleid is vertaald in ambities voor de gemeente Groningen. Na het maken van het eerste 'verbrede' GRP: het Groninger Water- en Rioleringsplan (GWRP) is het water- en rioleringsbeheer in Groningen goed op orde, maar in de totale waterketen moet worden bespaard en het moet efficiënter. Daarbij is het denken over afval sinds een aantal jaren aan het veranderen. Afval bestaat eigenlijk niet meer. Vrijwel alles wat oorspronkelijk werd bestempeld als afval, kan na bewerking opnieuw worden benut. Dit kan zijn voor energieproductie, maar in veel gevallen zijn er ook hoogwaardiger toepassingen mogelijk. Afvalwater bijvoorbeeld bevat energie en voedingsstoffen, die kunnen worden gebruikt in de landbouw. Maar naast nuttige stoffen bevat afvalwater ook steeds meer stoffen die ongewenst zijn in het milieu, zoals medicijnresten. Deze ontwikkelingen leiden tot nieuwe doelen, zoals het energiezuiniger maken van de afvalwaterketen, het sluiten van kringlopen door innovatie en het verbeteren van zuiveringsprocessen. Daarnaast blijven uiteraard de bestaande doelen voorop staan, zoals een water- en rioleringssysteem dat de volksgezondheid waarborgt en waar de burger op kan vertrouwen. Samenwerking kan ervoor zorgen, dat zowel de bestaande als nieuwe doelen efficiënter en goedkoper kunnen worden behaald.

Bij planvorming wordt in een vroegtijdig stadium overleg met waterbeheerders gezocht (Watertoets). In het kader van de watertoets zal nadere uitwerking van de principes van afwatering en ontwatering in relatie tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit plaats moeten vinden in overleg met de waterbeheerder. De locatie valt binnen het beheergebied van waterschap Hunze en Aa's. Het waterschap vervult een adviserende en toetsende rol.

Waterstructuur huidige situatie

Het plangebied bevindt zich ten oosten van het kanaal het Oude Winschoterdiep dat een afvoer heeft via de singels in de binnenstad naar het Eemskanaal. Doordat er binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig is, is het Oude Winschoterdiep bepalend voor de afvoer van het regenwater en de grondwaterstand. Het kanaal heeft een vast peil van +0,53 m NAP. In extreme situaties kan dit oplopen tot +1,50 m NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0012.png"

Huidige waterstructuur

In het gebied is onvoldoende waterberging aanwezig om het neerslagoverschot dat tijdens het klimaatscenario T=100+10% optreedt te bergen. De lagere delen in het gebied lopen risico op wateroverlast. In navolgende figuur is de ligging van deze kritieke punten weergegeven (bron: Stedelijke Wateropgave).

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0013.png"

Klimaatscenario T=100+10%

Waterstructuur toekomstige situatie

Bij de uitbreidingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van een toename van verhard en bebouwd oppervlak. Door deze verdere verstedelijking komt regenwater sneller tot afstroming. Voor het bestaande watersysteem betekent deze toename een extra belasting en dat meer water moet worden geborgen. Hiervoor wordt door de waterschappen een compensatie in de vorm van oppervlaktewater vereist.

Als in bestaand gebied de verharding toeneemt met meer dan 150 m² zijn compenserende maatregelen nodig. Bij een verhard oppervlak groter dan 2000 m² schrijft het waterschap een bovengrondse zichtbare waterberging voor in de vorm van wadi's, retentie- voorzieningen of uitbreiding van oppervlaktewater. Per m² toegenomen verhard oppervlak is een compensatie van 80 liter nodig.

Indien bovenstaande maatregelen niet mogelijk of niet wenselijk zijn dan is eventueel een afkoop van compensatie mogelijk middels een waterbergingsbank. De mogelijkheid om van een waterbank gebruik te maken mag er echter niet toe leiden dat wateroverlast in- of in de directe nabijheid van het plangebied ontstaat. Gezien het huidige tekort aan waterberging zal er bij een toename aan verhard oppervlak een versnelde afvoer van regenwater naar de omgeving moeten worden voorkomen.

Een ander nadeel van de verdere verstedelijking is dat er geen regenwater in de bodem verdwijnt. Door de hiermee gepaard gaande grondwaterstandsdaling kan een verdroging van de ondergrond optreden. Dit is voor met name de bomen en het overige groen nadelig. Door de toepassing van bijvoorbeeld infiltratievoorzieningen wordt water geïnfiltreerd. Door toepassing van deze systemen kan ook water geborgen worden. De plaatselijke grondslag moet duidelijk maken of deze toepassingen gebruikt kunnen worden.

De functies van het geprojecteerde plan zijn in hoofdzaak: bebouwing, verharding en openbaar groen. Hierbij ontstaat een toename van het verhard oppervlak van circa 15.295 m2. Bij dit oppervlak is er een compensatie van 15.295 x 80 liter = 1.224 m3 noodzakelijk. Door de aanleg van drie wadi's en gebruik te maken van infiltrerende verharding wordt aan deze eis voldaan.


Bodem
Bij nieuwbouwontwikkelingen dient voor voldoende drooglegging gezorgd te worden. Indien de ontwateringsdiepte niet voldoende is, gaat de voorkeur uit naar ophogen boven drainage.

De drooglegging is de afstand van het oppervlaktewaterpeil tot aan de bovenzijde van het maaiveld. De ontwateringsdiepte is de afstand van de grondwaterstand tot aan het maaiveld. Het verschil tussen de drooglegging en de ontwateringsdiepte wordt veroorzaakt door de opbolling van het grondwater tussen de watergangen. De ontwateringsdiepte moet bij wegen en bomen minimaal 1,00 m zijn en bij gebouwen moet dit minimaal 0,20 m zijn beneden de afdekking van de bodem van de kruipruimte. Bij kruipruimteloos bouwen moet deze afstand minimaal 0,20 m beneden de fundering zijn. Op dit moment staan er 8 peilbuizen die de grondwaterstand monitoren. In 2016 is een gemiddelde grondwaterstand van circa 1,25 m minus maaiveld gemeten; dit voldoet aan de eisen.

Het maaiveld verloopt vanaf het gebied ten noorden van de Sontweg met een gemiddelde hoogte van circa +2,15 m NAP richting het zuiden naar een gemiddelde hoogte van +1,70 m NAP. Hiermee voldoet het grotendeels aan de droogleggingsnorm van minimaal 1,20 m.

Lage gebieden zijn de groenstrook tussen de woningen aan de Barkmolenstraat en de parallelweg van de Europaweg. Met een gemiddelde hoogte van circa +0,90 m NAP zou hier bij extreme buien het eerste water op straat blijven staan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0014.jpg"

Drooglegging en ontwateringsdiepte

Riolering

In de wijk De Meeuwen is een gemengd stelsel aanwezig met een afvoer richting de noordkant van het plan waar het is aangesloten op het moerriool. Ook het gemengde riool langs de Europaweg heeft een aansluiting op dit moerriool. Dit moerriool transporteert onder vrij verval het afvalwater naar het gemaal aan het Damsterdiep, waarna het naar de zuivering in Garmerwolde wordt afgevoerd.

In de Barkmolenstraat ligt een moerriool met een diameter van 1250 mm en een gemengd riool met een diameter van 315 mm. Aan de Europaweg ligt een ei-buis met een diameter van 600/900 mm buis uit 1964, die ook een noordelijke afvoerrichting heeft.

Bij nieuwbouw moet een gescheiden rioolsysteem aangelegd worden, waarbij regenwater gescheiden wordt van het afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater van onder meer toilet, douche en keuken wordt aangesloten op het dwa-stelsel. Aangezien binnen dit plangebied geen gescheiden stelsel aanwezig is, is afvoer van regenwater maatwerk en zal (tijdelijk) op het gemengde stelsel moeten worden aangesloten. Of aansluiting op het bestaande stelsel mogelijk is in relatie tot diepteligging en capaciteit moet uitgezocht worden. Dit zal ook afhankelijk zijn van de stedenbouwkundige inrichting.

Eventuele huisaansluitingen van de nieuwbouw mogen alleen op het gemengde riool worden aangesloten en niet op de strengen van het moerriool. Alleen op de inspectie- putten van dit moerriool mogen aansluitingen worden gemaakt. Een nadere uitwerking voor de aansluiting van het nieuwe rioolstelsel op het bestaande rioolstelsel dient eerst ter goedkeuring bij de gemeente Groningen te worden ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0015.jpg"

Bestaande riolering

Bouwmaterialen

Ten behoeve van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater moet er bij de bouw van de gebouwen naar gestreefd worden geen materialen te gebruiken die milieu- verontreinigend zijn zoals lood, zink en koper. Ook bepaalde bitumen en behandeld hout logen milieugevaarlijke stoffen uit welke via het regenwater in het oppervlaktewater terecht kunnen komen.

4.8 Milieu

4.8.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Rondom het plangebied zijn verschillende bedrijfsfuncties aanwezig. Aan de overzijde van de Europaweg gaat het om kantoren en detailhandel, waaronder een LPG-tankstation. Dit gebied ligt op ongeveer 60 meter vanaf de bouwvlakken in het plangebied. De kantoren en detailhandel vallen in milieucategorie 1. De parkeervoorzieningen zijn onder milieucategorie 2 te scharen. Hierbij horen richtafstanden van 10 en 30 meter. Het tankstation valt vanwege externe veiligheidsrisico's in milieucategorie 3.1/4.1, afhankelijk van de doorzet. De richtafstanden die hierbij horen zijn 50 en 200 meter. In subparagraaf 4.8.4 Externe veiligheid wordt op de risicoaspecten van het LPG-tankstation ingegaan.

Ten zuiden van woonwijk De Meeuwen ligt een zone met dienstverlenende bedrijven. Dit zijn ook bedrijven uit milieucategorie 1. Er wordt hier voldaan aan de richtafstand van 10 meter tussen de inrichtingen en de bouwvlakken binnen het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede afstemming tussen de bedrijfsfuncties in de omgeving en de nieuwe woningen.

4.8.2 Geluid

Geluid is één van de factoren die invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.

De geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen moet worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden: wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor de bestaande situatie in dit plangebied zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai relevant.

Industrielawaai

Ten oosten van de locatie ligt het industrieterrein Groningen-Zuidoost. Dit is een gezoneerd industrieterrein. Dit is bij Koninklijk Besluit in 1991 vastgesteld en daarna in 2013 bij de vaststelling van de bestemmingsplannen Europapark en Sontweggebied- Damsterdiep gewijzigd. Op het industrieterrein zijn bedrijven aanwezig die geluid produceren. Daarom ligt er om het industrieterrein een geluidszone. Het Uitwerkingsplan 'De Meeuwen' ligt geheel in deze geluidszone. De geluidszone is op de verbeelding aangegeven. De geluidszone binnen het plangebied is niet veranderd ten opzichte van de situatie in 1997.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.UP005DeMeeuwen-vg01_0016.jpg"

Geluidszone industrie in het plangebied

De geluidszone is een afwegingsgebied. Binnen de geluidszone kunnen woningen (of andere geluidgevoelige bestemmingen) worden gebouwd zolang het geluidsniveau ten gevolge van het industrieterrein niet meer bedraagt dan 55 dB(A). Voor deze woningen wordt een hogere grenswaarde vastgesteld in het kader van de Wet geluidhinder.

Indien er wijzigingen op het industrieterrein plaatsvinden, wordt door de zonebeheerder van de gemeente Groningen getoetst of de vastgelegde hogere waarden niet overschreden worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het zonebeheermodel 'industrieterrein Groningen Zuidoost'.

Wegverkeerslawaai

Geluidsbelasting op nieuwe woningen

De locatie wordt aan de zuidkant begrensd door de bebouwing langs de zuidelijke ringweg en aan de oostkant door de Europaweg. Aan de noordzijde bevindt zich de bebouwing langs de Griffeweg. De nieuwe woningen worden in de wettelijke geluidszones van deze woningen gerealiseerd. De geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op deze wegen is berekend in een akoestisch onderzoek, dat is opgenomen in de bijlagenbundel. De Barkmolenstraat ligt in een 30 km/uur-zone en is relatief verkeersluw. Deze hoeft daarom niet te worden beschouwd.

Uit het onderzoek is gebleken dat er verhoogde geluidsbelastingen voorkomen in het plangebied vanwege het verkeer op de omliggende wegen zoals de Zuidelijke Ringweg en de Europaweg. De geluidsbelasting komt boven de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder uit. Hierdoor zijn er maatregelen nodig om een acceptabel woon- en leefklimaat te creëren zoals bijvoorbeeld gevelisolatie en geluidsluwe buitenruimtes.

Door de gekozen bouwvorm heeft de 1e lijns bebouwing langs de Europaweg een goede afschermende werking. De geluidsbelasting vanwege de Zuidelijke Ringweg komt niet boven de maximaal toelaatbare geluidsbelasting uit van 53 dB in Lden inclusief aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting vanwege de Europaweg blijft onder de maximale waarde van 63 dB inclusief de aftrek.

Omdat de geluidsbelasting niet boven de maximale waarden van de Wet geluidhinder uitkomt, hoeven er geen 'dove gevels' uitgevoerd te worden. Wel moet er goed geïsoleerd worden om een acceptabel binnenklimaat te realiseren.

Geluidsreductie voor bestaande woningen

In de voorontwerpfase is toegezegd een vergelijking te maken tussen de geluidsituatie met en de geluidsituatie zonder nieuwe bebouwing. Deze vergelijking is bijgevoegd in de bij dit plan behorende bijlagenbundel. Uit de vergelijking blijkt, dat de geluidsbelasting op de gevels van bestaande woningen achter de geprojecteerde woningen door dit plan zal afnemen. De afname varieert van enkele tienden dB's tot circa 12 dB.

4.8.3 Luchtkwaliteit

De Wet Milieubeheer geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet staan luchtkwaliteitsnormen voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Een groot deel van de luchtverontreiniging in Groningen wordt van elders aangevoerd met de wind. Dit geldt vooral voor fijnstof. Met name voor NO2 komen langs drukke wegen verhoogde concentraties voor.

Het 'Verslag luchtkwaliteit 2016 gemeente Groningen' geeft een actueel beeld van de luchtkwaliteit in Groningen. Op de bijbehorende luchtkwaliteitskaart is per locatie/weg aan de hand van kleuren te zien wat de concentratie van luchtverontreiniging is. Het verslag en de kaart zijn gebaseerd op meetgegevens van het RIVM en op gedetailleerde modelberekeningen (conform het Besluit Regeling beoordeling luchtkwaliteit). Het verslag en de luchtkwaliteitskaart staan op het internet. Hierbij kan ook per woning worden ingezoomd om de plaatselijke concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) af te lezen. Zie: https://gemeente.groningen.nl/luchtkwaliteitskaart-inzien.

Uit het verslag luchtkwaliteit en de luchtkwaliteitskaart 2016 blijkt, dat in Groningen overal ruimschoots wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Ook komen in Groningen geen situaties voor, die uit het oogpunt van gezondheid als 'onvoldoende' moeten worden beoordeeld. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmering is voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.

Verder heeft het plan geen belangrijk negatief effect op de luchtkwaliteit. Kleine woningbouwlocaties zijn vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

4.8.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

Voor risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedrukaardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.

De Omgevingsdienst Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en transportleidingen zijn gelegen. In de omgeving van het plangebied bevindt zich wel een LPG-tankstation, de rijksweg A7 en de spoorlijn Groningen Oost-Sauwerd. Uit nader onderzoek is gebleken dat voor de rijksweg A7 en de spoorlijn Groningen Oost - Sauwerd aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).
Van het LPG-tankstation reiken de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van de tank, het vulpunt en de afleverinstallatie niet tot de plangrens van het uitwerkingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Nabij het plangebied zijn geen risicovolle transportleidingen gelegen, waarvan het invloedsgebied is gelegen in het plangebied.
Het berekende groepsrisico voor het LPG-tankstation is in de huidige situatie gelegen boven de oriënterende waarde (ten gevolge van de bestaande functies in het Sontweggebied). Met invulling van de bestemming 'Wonen' neemt het berekende groepsrisico marginaal toe. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie, die als afzonderlijke bijlage is toegevoegd (zie de bij dit plan behorende bijlagenbundel).

De conclusie van de Veiligheidsregio Groningen voor het aspect bestrijdbaarheid is, dat het plangebied voldoende snel en via meerdere wegen bereikbaar is. De Veiligheidsregio adviseert om ook binnen het plangebied te zorgen voor adequate tweezijdige bereik- baarheid (volwaardige ontsluiting). Verzocht wordt dit in afstemming met de Veiligheidsregio Groningen, cluster Stad te realiseren. De Handleiding Bereikbaarheid en Bluswatervoorzieningen dient hierbij als uitgangspunt. Op de locatie zijn nog géén primaire bluswatervoorzieningen aanwezig.

Voor het aspect zelfredzaamheid concludeert de Veiligheidsregio Groningen dat zich binnen invloedsgebieden van risicobronnen geen objecten bevinden waarbij sprake is van langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen. Het plangebied biedt voorts voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. Ook valt het plangebied binnen het sirenebereik van het bestaande waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Wel adviseert Veiligheidsregio Groningen om de bevolking bij een ramp niet alleen via het bestaande WAS, maar ook op een andere wijze te alarmeren (radio, NL-Alert, televisie, geluidswagen etc.).

4.8.5 Bodem

Voor dit Uitwerkingsplan is op 19 maart 2018 een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van gegevens over de bodemkwaliteit bij de gemeente Groningen. Daarvoor zijn de volgende aspecten beoordeeld:

  • de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging;
  • de aanwezigheid van (ernstige) bodemverontreinigingen;
  • de locaties waar na sanering een zorgmaatregel van kracht is en mogelijke gebruiksbeperkingen liggen;
  • de diffuse bodemkwaliteit zoals vastgesteld op de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart.

De inventarisatie is gebaseerd op de op dat moment bij de gemeente beschikbare gegevens. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Voor een actuele situatie of voor informatie over individuele locaties wordt daarom verwezen naar https://gemeente.groningen.nl/bodemonderzoek-en-bodemsanering.Verder bestaat de mogelijkheid om op afspraak rapporten in te zien. Voor de inventarisatie van de bodemkwaliteitsgegevens is gebruik gemaakt van informatie zoals opgeslagen in het bodeminformatiesysteem (BIS) van de gemeente Groningen.

Het verrichten van bodemonderzoeken en het uitvoeren van eventuele sanerings- werkzaamheden is een verantwoordelijkheid van de veroorzaker, de eigenaar en/of een belanghebbende. Voor de locaties die verdacht zijn van een geval van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke bouwverordening regelen in welke gevallen de aanvraag van een vergunning vergezeld dient te gaan van een bodemonderzoek. Daarnaast geldt voor nieuwe bodemverontreiniging, ontstaan na 1987, een ander regiem. Op deze gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat nieuwe bodemverontreiniging altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt moet worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.

De toetsing van de bodemkwaliteit vindt plaats aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de functie van de bodem. Het toekomstige gebruik betreft voornamelijk wonen en (openbaar) groen.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Bronverontreiniging

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfs- functies en/of dempingen en ophogingen met verontreiniging.

Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Uit de BIS-inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied geen locaties aanwezig zijn, waarvoor dit spoedeisend is.

Locatiecode   Locatienaam   Beoordeling verontreiniging   Zorgplicht   Vervolg  
GO001406540   Barkmolenstraat, De Meeuwen   Niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   Nee   Voldoende onderzocht  
GR001400314   Europapark, vml nr. 5   Niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   Nee   Voldoende gesaneerd  
GR001400001   Winschoterdiep, vml Aagrunol   Ernstig, geen spoed   Nee   Uitvoeren aanvullende sanering¹  
GO001400094   Europaweg, braakliggend, naast nummer 25   Niet ernstig, licht tot matig verontreinigd   Nee   Voldoende onderzocht  

¹ Sanering betreft hier een passieve vorm: aanvullend monitoren van het grondwater. Opdrachtgever en de verantwoordelijke voor de sanering is de gemeente Groningen.

Beschikbare bodeminformatie (BIS) geïnventariseerd op status en vervolg

Diffuse bodemverontreiniging

In de loop van de tijd zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Bewoning, bedrijvigheid en ook neerslag van luchtverontreiniging heeft op vele plaatsen de bodem belast. Dit heeft mogelijk geleid tot diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging.

De gemeente Groningen heeft voor haar gehele grondgebied een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart is onderdeel van de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' (zie voor meer informatie https://gemeente.groningen.nl/sites/default/files/nota-bodembeheer-2014.pdf). De kaart is volgens de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit opgesteld.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt, dat de verwachte gemiddelde waarde binnen het plangebied voldoet aan de norm: 'wonen' (bodemnormering Besluit bodemkwaliteit). Het bodemonderzoek voor de locatie (rapport van MUG ingenieursbureau met kenmerk 51153812, 28 mei 2015, zie de bijlagenbundel) bevestigt dit.

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.

4.8.6 Kabels en leidingen

In bestemmings- en uitwerkingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van de externe veiligheid. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In bijna elk plangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen. In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijk relevante leidingen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het uitwerkingsplan De Meeuwen voorziet in een actueel en adequaat juridisch kader voor beheer en ontwikkeling van het plangebied. Het is een plan op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kunnen met direct recht omgevings- vergunningen worden verleend. De gekozen bestemmingen en de daarbij behorende regels geven helder aan welke functies op welke plaats zijn toegestaan. Om de nodige flexibiliteit te waarborgen zijn tevens afwijkingsbevoegdheden opgenomen.

Dit uitwerkingsplan is gemaakt conform SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmings- plannen 2012) en het standaard-bestemmingsplan van de gemeente Groningen. Daarin zijn de regels gestandaardiseerd. De bestemmingsregels zijn opgemaakt in een vaste indeling en bevatten in principe achtereenvolgens: een bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels en afwijken van de gebruiksregels.

Het uitwerkingsplan is digitaal gemaakt. De digitale verbeelding is variabel in schaal doordat kan worden in- en uitgezoomd en bezit een meetfunctie. Het digitale plan is raadpleegbaar via het internet (gemeente.groningen.nl/projecten-en-bestemmingsplannen alsook www.ruimtelijke plannen.nl). Daar zijn de digitale bestanden ook te downloaden.

De papieren (analoge) verbeelding bestaat uit één kaartblad met schaal 1:2000. Deze verbeelding is getekend conform de PRABPK 2012 (Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmings- plankaart). De verbeelding geeft in samenhang met de regels de bouw- en gebruiks- mogelijkheden van de gronden binnen het plangebied aan.

5.2 Geldende bestemmingsplannen en overige regelingen

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is bestemmingsplan De Meeuwen-De Brink 2017, in werking getreden op 18 november 2017. Het plangebied is hierin aangegeven met de bestemming Wonen-Uit te werken.

5.3 Toelichting op de artikelen

5.3.1 Artikelsgewijze toelichting

Inleidende regels

De artikelen 1 tot en met 3 bevatten achtereenvolgens de in het plan gebruikte begrippen en hun definitie, de wijze waarop moet worden gemeten en de manier van omgaan met uitmetingsverschillen.

Bestemmingsregels

Artikel 4 Wonen

Door een woning te definiëren als 'een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden' (zie artikel 1), wordt bereikt dat alleen duurzame vormen van huishoudens zijn toegestaan. Een huishouden wordt namelijk gedefinieerd als 'persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; daaronder niet begrepen kamerverhuur'. De minimum oppervlaktemaat voor de gebruiksoppervlakte van een woning is vastgelegd op 50 m². Daarmee wordt voorkomen dat zeer kleine zelfstandige woningen worden gecreëerd die vergelijkbaar zijn met onzelfstandige kamers in een kamerverhuurpand. Wel is de vorming van meergeneratiewoningen bij recht toegestaan. In de bestemmingsomschrijving is eveneens opgenomen dat de gebruiksoppervlakte van een woning zich in ieder geval voor de helft boven peil moet bevinden. Dit om te voorkomen dat souterrains en/of halfverdiepte bouwlagen worden gebruikt om een extra bouwlaag voor het toevoegen van woningen te creëren.

De gebruiksregels bevatten een expliciet verbod op het gebruik voor kamerverhuur of bewoning anders dan door een huishouden.

Verder is geregeld dat het aantal woningen ten hoogste 90 mag bedragen. Hiermee wordt enige marge geboden. Het werkelijk aantal te bouwen woningen bedraagt uitgaande van het stedenbouwkundig plan circa 85. Volgens de uitwerkingsregels van het moederplan mogen maximaal 140 woningen worden gebouwd. Het vastgelegde aantal woningen in het uitwerkingsplan ligt hier ruimschoots onder.

Het voorliggend uitwerkingsplan bepaalt voor de drie bouwvlakken aan de westzijde van het plangebied waar de voorgevel zich dient te bevinden. De situering van de voorgevel is voor deze woningen op de verbeelding aangegeven als 'gevellijn'. De voorgevel van een hoofdgebouw moet hierin in overwegende mate worden geprojecteerd.
Waar geen gevellijn op de verbeelding is aangegeven, is bij het bepalen van de plek van de voorgevel de feitelijke situatie doorslaggevend. Mede gebaseerd op jurisprudentie zijn er daarbij de volgende aanknopingspunten: de systematiek van huisnummering (dus waar zich het huisnummer bevindt), de zijde van het gebouw waar zich voordeur of hoofdingang bevindt, de plaats waar de brievenbus is aangebracht en de plaats waar de hoofdontsluiting van het perceel zich bevindt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

De dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 heeft ten doel mogelijke archeologische waarden te beschermen.


Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregeling

Dit artikel bevat de anti-dubbeltelregel. De redactie is conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Deze bepaling is ervoor om te voorkomen dat dezelfde grond meer dan eens betrokken wordt in een omgevingsvergunningstoets en daarmee meer gebouwd kan worden dan is toegestaan.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel is geregeld dat in een omgevingsvergunning voor bouwen of verbouwen in het plangebied moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde functie. Het toetsingskader dat hierbij wordt gehanteerd zijn de Beleidsregels Parkeer- normen van de gemeente Groningen die op het moment van aanvragen van de vergunning gelden. De verwijzing naar deze beleidsregels is toegestaan op grond van artikel 3.1.2 tweede lid onder a. van het Besluit ruimtelijke ordening. In principe dient op eigen terrein in de parkeerbehoefte te worden voorzien. Voor gevallen waarin dit door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gerealiseerd, of wanneer elders aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan, kunnen burgemeester en wethouders gebruik maken van de opgenomen afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat de gebruiksregels die het plangebied van toepassing zijn.
In het voorliggend uitwerkingsplan zijn geen seksinrichtingen toegestaan. Reden is, dat de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, de raad gehoord, hebben besloten seksinrichtingen te concentreren in één concentratiegebied binnen de Diepenring en in de tippelzone. Daarbuiten wordt vestiging van prostitutie-inrichtingen tegengegaan. Het gemeentelijk beleid heeft onder meer ten doel om het woon- en leefklimaat te beschermen. De strijdigheid met de woonfunctie ontstaat door de ruimtelijke uitstraling door bijvoorbeeld aanstootgevende of storende uiterlijke kentekenen, en/of door de mogelijke verkeers- en parkeeroverlast.

Artikel 9 Bijzondere aanduidingsregels - Geluidzone industrie

Dit artikel waarborgt dat binnen de 'geluidzone-industrie' uitsluitend indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde niet-geluidgevoelige gebouwen kunnen worden gebruikt als geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige gebouwen kunnen worden gebouwd.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

De bedoeling van dit artikel is om relatief kleine afwijkingen van het uitwerkingsplan toe te staan, zowel qua omvang als qua functie.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht. De redactie is conform de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 12 Slotregel

Dit artikel bevat de zogenaamde slotregel, die bedoeld is voor een eenduidige vastlegging van de naam van het uitwerkingsplan.

5.3.2 Toelichting regeling van vrije beroepsactiviteiten en bedrijfsmatige activiteiten in en bij woningen

De begrippen aan huis verbonden beroep en vrij beroep worden vaak, en ook hier, synoniem gebruikt. Het voorliggend uitwerkingsplan biedt de mogelijkheid aan huis verbonden beroepen -met behoud van de woonfunctie- uit te oefenen in een woning.

In het algemeen is het verboden om, indien aan gronden en bouwwerken een woonbestemming of -functie is gegeven, deze te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de woonbestemming. Een ander gebruik dan wonen is niet toegestaan. In de jurisprudentie is echter bepaald dat het vestigen van een vrij beroep niet in strijd is met de woonbestemming, tenzij het ruimtelijk plan het tegendeel bepaalt en het beroep door de bewoner van het pand wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en de uitoefening van het beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het gaat veelal om een eenpersoonsberoep.

Op grond van de definitie van aan huis verbonden beroepen in dit uitwerkingsplan zijn de betreffende activiteiten (onder voorwaarden, zie hierna) in overeenstemming met de functie wonen. Voor dergelijke activiteiten in een woning is geen afwijking bij een omgevingsvergunning nodig.

Of een bepaald gebruik in overeenstemming is met de functie woondoeleinden wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. de aard van het gebruik
b. de omvang van het gebruik
c. de intensiteit van het gebruik

Ad a. Bij de 'aard' van het gebruik kan men denken aan een beroep welke naar zijn aard (ernstige) hinder voor zijn omgeving oplevert, of welke naar zijn aard grote verkeersproblemen zal opleveren. Het gebruik mag immers geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. Het mag evenmin een onevenredige parkeerdruk veroorzaken.

Ad b. Bij de 'omvang' van het gebruik is relevant of het gebruik meerdere ruimten of gebouwen in beslag neemt, welk gedeelte van het gebouw door het gebruik in beslag wordt genomen, hoeveel vierkante meter het gebruik in beslag neemt.

Ad c. Bij de 'intensiteit' van het gebruik kan worden gedacht aan frequent of incidenteel gebruik.

Als nu blijkt dat het gebruik aldus een uitstraling heeft welke niet te rijmen valt met de gelegde woonbestemming, dan is het gebruik strijdig met de woonbestemming (zie ARRvS, AB 1993/163).

Onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' wordt verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek of academisch/HBO-niveau liggen'. In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Bij vrije beroepen valt te denken aan: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar,logopedist, makelaar, medisch specialist, notaris, oefentherapeut, Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige.

Aan huis verbonden beroepen in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk

Voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep is het nodig om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het uitwerkingsplan. Hiertoe is een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen in lid 4.6.

Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Overige activiteiten, die niet vallen onder de aan huis verbonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen zijn, worden aangemerkt als beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten, die niet rechtstreeks passen binnen de woonbestemming. Zij zijn daarom niet bij recht toegestaan in dit plan. Wel is het mogelijk voor deze activiteiten bij een omgevingsvergunning af te wijken van het uitwerkingsplan (zie lid 4.6) voor zover voorkomend op de bij dit plan behorende Lijst van bedrijfstypen wonen-werken (bijlage 1 bij de regels).

Hoofdstuk 6 Participatie, inspraak en overleg

6.1 Participatie

Conceptfase

In november 2017 is het concept-stedenbouwkundig plan, dat als basis dient voor het uitwerkingsplan, besproken met een vertegenwoordiging van buurtoverleg Oosterpoort waarbij ook enkele geïnteresseerde bewoners aanschoven. Mede op basis van de reacties en suggesties die tijdens dit overleg naar voren kwamen, is het voorstel voor het stedenbouwkundige plan aangepast. Zo is het hoogteaccent verlaagd van 24 meter naar 16 meter, zijn de appartementen in dit hoogteaccent vervangen door 4 herenhuizen, sluit de structuur nu middels doorsteekjes beter aan bij de reeds bestaande structuur van de wijk en zijn in de zuidwesthoek 13 rijwoningen getekend in plaats van de eerdere 8 twee-onder-één-kap woningen.

Voorontwerpfase

Op 27 maart 2018 is dit aangepaste plan middels een inloopavond aan de buurt gepresenteerd. Er kwamen 80 tot 100 belangstellenden op af. Aan de hand van informatiepanelen over de stedenbouwkundige opzet en met foto's van referentiebeelden is informatie gegeven over de geprojecteerde ontwikkeling. Tevens konden hierover, alsmede over het voorgaande bestemmingsplan en over het vervolg (procedure uitwerkingsplan) vragen worden gesteld. Reacties konden door middel van reactieformulieren, eventueel via e-mail, worden achtergelaten.

Over het algemeen is er waardering voor de opzet, waarbij met de hoogte, situering, soort woningen en mogelijk materiaalgebruik is aangesloten bij de bestaande wijk.
Enkele bezoekers hadden in het plangebied (of elders rondom de binnenstad) graag enkele grote appartementen gezien, een enkeling ziet liever kantoren dan woningen, maar anderen zijn juist blij met woningen in plaats van kantoren. Met name bewoners tegenover de noordelijke markering van het buurtje, het hoogte-accent van 16 meter voor enkele grondgebonden woningen, hebben ondanks de substantiële verlaging van het hoogteaccent uit het eerdere uitwerkingsplan hiertegen bezwaren genoemd. Ook is er een aantal opmerkingen gemaakt over het (deels) verdwijnen van het huidige groen in het plangebied. Daarnaast verwacht een enkeling extra verkeersgeneratie.
De schriftelijke en digitale reacties in het kader van de participatie zijn meegestuurd met het collegevoorstel tot vrijgave voor inspraak en vooroverleg.

Ontwerpfase

Op voorontwerpuitwerkingsplan, dat voor belangstellenden ter inzage heeft gelegen, zijn verschillende bezwaren geuit. Hierop wordt in paragraaf 6.2 nader ingegaan. Onder andere deze bezwaren hebben aanleiding gegeven het stedenbouwkundig plan nogmaals aan te passen. Het hoogteaccent dwars op de Barkmolenstraat is hierbij geschrapt en de woningrij aan de zijde van de Europaweg is gewijzigd in 4 stroken met vierlaagse woningen met een maximale bouwhoogte van 13 meter (de eerste 2 stroken vanaf het noorden) en 15 meter (de laatste twee stroken).

Op 27 maart 2019 is een inloopbijeenkomst gehouden, waar het aangepaste stedenbouwkundige plan is getoond en vragen van bewoners zijn beantwoord.

6.2 Inspraak

Ten behoeve van het voorliggend uitwerkingsplan is een inspraakprocedure gevolgd. In het kader van deze procedure heeft het plan met ingang van 3 mei tot en met 30 mei 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon schriftelijk, ook via de gemeentelijke website, op het uitwerkingsplan worden gereageerd. Er zijn zes reactieformulieren ingevuld en er zijn zes inspraakreacties binnengekomen, alle afkomstig van bewoners van de Barkmolenstraat.

De inspraakreacties betreffen met name vragen en opmerkingen over enkele stedenbouwkundige aspecten, verkeer/parkeren, wateroverlast/wadi's en groen. In het inspraakverslag dat is opgenomen in de bijlagenbundel is uitgebreid op de inspraakreacties ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Naar aanleiding van de inspraakreacties is het stedenbouwkundig plan aangepast. Dit heeft ook geleid tot het aanpassen van het uitwerkingsplan. Vanuit de inspraak bestaan geen belemmeringen om de procedure van het uitwerkingsplan in de nieuwe vorm te vervolgen.

6.3 Overleg

In het kader van het overleg zijn reacties ontvangen van de provincie, waterschap Hunze en Aa's en de Veiligheidsregio.

Overlegreactie van de provincie

De provincie vindt de locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt een goede locatie voor woningbouw en adviseert aandacht te schenken aan het voorkomen van achterkant- situaties in de zuidoostelijke punt van het plangebied. Voorts wordt opgemerkt dat het geluidsonderzoek en het verdiepend ecologisch vervolgonderzoek nog ontbreken. Service-opmerkingen: de provincie wijst op het belang van een duurzame afweging, zoals de methode van 'duurzame grond-, weg- en waterbouw' en pleit voor een terughoudend lichtplan.

Gemeentelijke reactie

De gemeente en de ontwikkelaar streven er bij de uitwerking naar om het plan (openbaar gebied en opstallen) zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de bestaande bebouwing en om aangename ruimtes aan de achterzijde te realiseren. Het aangepaste geluidsonderzoek en het verdiepend ecologisch onderzoek (inclusief mitigatieplan) zijn verwerkt in het ontwerpuitwerkingsplan en in de bijlagenbundel bijgevoegd.

Wat betreft de duurzame afweging: Als publieke opdrachtgever heeft de gemeente Groningen 'Duurzaam GWW 2.0' omarmd. De gemeente streeft ernaar om 'Duurzaam GWW 2.0' zoveel mogelijk te implementeren in haar projecten. Samenwerken met opdrachtnemers is daarbij het adagium. Private opdrachtgevers worden er door de gemeente op geattendeerd dat 'Duurzaam GWW 2.0' een positieve bijdrage kan leveren aan duurzaamheid.

Wat betreft het lichtplan: In het kader van het ontwerp van het openbaar gebied zal een ontwerp worden gemaakt met als onderdeel hiervan een verlichtingsplan. De verlichting zal passend worden afgestemd op de voorgenomen functies (wonen, parkeren en groen).

Overlegreactie van het waterschap

De relevante wateraspecten zijn goed in het voorontwerpuitwerkingsplan verwerkt. Het waterschap verzoekt om een tekstuele aanpassing en om informatie over de inrichting van het plangebied met het oog op de locaties voor watercompensatie.

Gemeentelijke reactie

De tekstuele aanpassing is verwerkt. Het waterschap zal worden geïnformeerd over de locaties voor de watercompenserende maatregelen.

Overlegreactie van de Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio is van oordeel dat het plangebied voldoende snel en via meerdere wegen bereikbaar is. Verzocht wordt om overleg, mocht de aanpak van de Ring Zuid blijvende consequenties hebben voor de tweezijdige bereikbaarheid, en om overleg over de fysieke inrichting van de locatie. Voorts wordt geadviseerd adequate blusvoorzieningen te realiseren.

Gemeentelijke reactie

Het plan is tweezijdig bereikbaar (zowel vanaf de parallelweg langs de Europaweg als vanaf de Barkmolenstraat). De projectontwikkelaar heeft met de veiligheidsregio overlegd over de bereikbaarheid van de locatie voor hulpdiensten. Naar aanleiding hiervan wordt de bochtstraal aangepast. De projectontwikkelaar zal bij de uitwerking zorgen voor adequate blusvoorzieningen.

De overlegreacties zijn opgenomen in de bijlagenbundel bij dit uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid / exploitatie

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van een uitwerkingsplan heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente worden gerealiseerd. Het uitwerkingsplan heeft betrekking op een deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten.

Nagegaan is of het op basis van de Wet ruimtelijke ordening en de daarin opgenomen regeling omtrent grondexploitatie noodzakelijk is een exploitatieplan aan dit uitwerkingsplan toe te voegen. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig als een exploitatieovereenkomst is gesloten met de ontwikkelaar of als sprake is van een zogenaamde anterieure overeenkomst over kostenverhaal.

In dit uitwerkingsplan gaat het om de ontwikkeling van woningen zoals beschreven in hoofdstuk 3. Er is een zogenaamde anterieure overeenkomst voor deze ontwikkeling gesloten, waarin de kosten welke de gemeente maakt voor het begeleiden en toetsen van de door de ontwikkelaar gemaakte plannen, het uitvoeren van de taken door de gemeente in het kader van de Wro en zo nodig de kosten voortvloeiend uit dit plan voor rekening van de ontwikkelaar worden gelaten. De betreffende overeenkomst voorziet in een adequaat kostenverhaal. Het opstellen van een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst is daarmee niet noodzakelijk.