direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Openbaar Vaarwater 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP592OpnbVaarw2019-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Openbaar Vaarwater 2019 met identificatienummer NL.IMRO.0014.BP592OpnbVaarw2019-vg01 van de gemeente Groningen.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding:

de verbeelding / plankaart van het bestemmingsplan Openbaar Vaarwater 2019, met het identificatienummer NL.IMRO.0014.BP592OpnbVaarw2019-vg01.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 additionele voorzieningen:

voorzieningen die een onderdeel vormen van en ondergeschikt zijn aan een bestemming of functie.

1.8 afmeerplaats:

een plaats in het water aangewezen voor het tijdelijk afmeren van een schip.

1.9 afmeervoorziening:

een voorziening ten behoeve van het afmeren van een schip, zoals een steiger.

1.10 authentiek schip:

een schip dat:

1. voorheen is gebruikt ter uitoefening van een beroep zoals ten behoeve van de beroepsvaart of de visserij of als sleepboot en

2. door het behoud van het oorspronkelijke casco-met-opbouw de oorspronkelijke contouren niet wezenlijk verloren heeft;

of een schip dat voor wat betreft zijn uiterlijke verschijningsvorm in overwegende mate gelijkenis vertoont met het bepaalde onder 1. en 2.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bedrijfsschip:

een schip dat geheel of grotendeels wordt gebruikt ten behoeve van de uitoefening, ter plaatse en op of vanaf het schip, van een beroep of bedrijf ten behoeve van:

      • a. scheepsbouw, -inrichting, -reparatie of -onderhoud;
      • b. scheepsbevoorrading c.q. levering van scheepsbenodigdheden voor beroeps- en recreatievaart;
      • c. schepen of pontons benodigd voor de uitoefening van de kleine watersport;
      • d. rondvaartbedrijven;
      • e. nautische opleidingen met het schip.
1.14 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.15 bedrijfswoonschip:

een schip uitsluitend of hoofdzakelijk als bedrijfswoning gebruikt of tot bedrijfswoning bestemd.

1.16 beschermd wonen:

wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

1.17 bestaand:

op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand.

1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijboot:

een licht vaartuig dat bij een groter schip behoort, waarvan de bovenkant niet hoger is dan 1 meter boven de waterspiegel en de oppervlakte niet groter is dan 10 m².

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.27 doorvaartbreedte:

het gedeelte van een vaarweg dat vrijgehouden moet worden van obstakels in verband met de doorvaart van vaartuigen.

1.28 drijvend bouwwerk:

een schip bedoeld om ter plaatse te functioneren als woning of ander bouwwerk.

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidsgevoelige objecten:

woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en elk ander gebouw waar gedurende een langere periode van de dag mensen verblijven.

1.32 grondgebonden gebouw:

een gebouw dat met de grond is verbonden of dat op de grond staat.

1.33 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.34 horeca - 1:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van etenswaren, in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, grillrooms, shoarmazaken, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.35 horeca - 2:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.36 horeca - 3:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs.

1.37 horeca - 4:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek of het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 06.00 uur, zoals nachtclubs en automatieken.

1.38 horeca - 5:

horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions.

1.39 horecaschip:

een schip dat geheel of grotendeels wordt gebruikt voor de uitoefening van een horecabedrijf;

1.40 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; hieronder niet begrepen bewoning in de vorm van kamerverhuur.

1.41 kamerverhuur:

gebruik voor bewoning anders dan door een huishouden of voor beschermd wonen.

1.42 kamerverhuurschip:

een schip dat wordt gebruikt voor kamerverhuur.

1.43 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.44 legaal:

overeenkomstig een verleende omgevingsvergunning, ligplaatsvergunning of -ontheffing.

1.45 ligplaats:

een plaats in het water die door een woonschip of ander vaartuig bij verblijf wordt ingenomen.

1.46 ligplaatsvergunning of -ontheffing:

een vergunning of ontheffing voor het innemen van een ligplaats met een woonschip of ander vaartuig krachtens een gemeentelijke verordening.

1.47 meergezinswoonschip:

een woonschip dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen zelfstandige woonruimten omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.48 onzelfstandige woning:

een woning die geen zelfstandige woning is.

1.49 opduwer:

een vaartuig dat behoort bij een ander schip en bedoeld is om dat schip voort te duwen.

1.50 open rondvaartboot:

een open rondvaartboot als bedoeld in artikel 1.1, lid 1, van de Binnenvaartregeling.

1.51 opstapplaats:

een plaats in of langs het water aangewezen als gelegenheid om aan of van boord te gaan van een passagiersschip, rondvaartboot of open rondvaartboot.

1.52 passagiersschip:

een schip dat uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd is voor beroepsmatig personenvervoer en als zodanig beschikt over een Certificaat van Onderzoek.

1.53 peil:

a. voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: het aansluitende afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke niet bij het verloop van het terrein passende ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.54 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.55 recreatieschip:

een schip bestemd voor recreatiedoeleinden.

1.56 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 schip:

elk vaartuig, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, glijboten en ponten.

1.58 schip voor bijzondere of representatieve doeleinden:

een schip uitsluitend bestemd of in gebruik voor doeleinden van culturele of representatieve aard.

1.59 standplaats voor woonwagen:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

1.60 toegangsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de toegang tot een schip, zoals een loopplank.

1.61 uitwendige scheidingsconstructie:

constructie die de scheiding vormt tussen een voor personen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift.

1.62 varend schip:

schip dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

1.63 varend schip voor verblijf:

schip dat wordt gebruikt voor verblijf en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart.

1.64 verblijfsgebied:

gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen.

1.65 verblijfsruimte:

in een verblijfsgebied gelegen ruimte voor het verblijven van personen.

1.66 voorzieningen voor een woonschip

objecten in of boven het water die verband houden met het wonen op een woonschip, zoals een loopplank of steiger, een vlot, drijvende tuin of drijvend terras.

1.67 waterspiegel:

het grensvlak tussen water en lucht

1.68 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.69 woonschip:

een drijvende woonfunctie op een locatie die in een bestemmingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip.

1.70 zelfstandige woning:

een woning met een eigen afsluitbare toegang die een huishouden kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.

1.71 zelfstandige woonruimte:

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt, tenzij in lid 2.2 anders bepaald, als volgt gemeten:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

  • b. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

  • c. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 Drijvende bouwwerken en varende schepen voor verblijf

De afmetingen van drijvende bouwwerken en varende schepen voor verblijf worden als volgt gemeten:

  • a. lengte schip:

de afstand tussen voor- en achterkant van een schip over alles gemeten, inclusief eventuele aanbouwsels, maar exclusief roer en een eventuele boegspriet of kluiverboom.

  • b. breedte schip:

de afstand tussen de zijkanten van het schip, daarin begrepen gangboorden en eventuele aanbouwsels aan de zijkanten.

  • c. hoogte schip:

de afstand tussen de waterspiegel en de bovenkant (dek of dak) van het schip, masten, antennes en schoorstenen daaronder niet begrepen.

Artikel 3 Uitmetingsverschillen

Voor zover op de verbeelding niet anders is aangegeven, wordt de vaststelling van afmetingen bepaald door middel van meting op de verbeelding, met dien verstande dat:

  • a. de maatbepaling tot op 1 meter nauwkeurig geschiedt, en
  • b. de maat van de openbare ruimte wordt berekend naar de ter plaatse geldende werkelijke situatie, behoudens indien de grenslijn van de bebouwing niet in de bestaande voorgevellijn is geprojecteerd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. recreatieve voorzieningen;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • f. kades en oevers;
  • g. tuin ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • h. bergingen en voorzieningen voor een woonschip;
  • i. afmeer- en toegangsvoorzieningen;
  • j. additionele voorzieningen, waaronder ruimtes ten behoeve van sluis- en brugbediening.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van ligplaatsen van woonschepen zijn uitsluitend bergingen toegestaan, waarbij het aantal per ligplaats niet meer dan één mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen, dan wel de maximum-bouwhoogte die op de verbeelding is aangegeven;
  • d. de oppervlakte van een berging mag per ligplaats niet meer bedragen dan 15% van het bouwvlak met een maximum van 12 m², met dien verstande dat in ieder geval een oppervlakte van ten minste 7,50 m² is toegestaan;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de oppervlakte van een berging per ligplaats ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte' maximaal 12 m² bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. voorzieningen voor een woonschip mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak of ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken', met uitzondering van een loopplank;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden en weg- en spoorwegverkeer maximaal 15 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van de voorzieningen voor een woonschip mag per ligplaats maximaal 18 m² bedragen;
  • e. gebouwde erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1,onder a, voor het bouwen van bergingen ten behoeve van woonschepen op een centrale plek, met dien verstande dat de maximale oppervlakte van de berging per ligplaats maximaal 12 m2 mag bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.1, onder d, voor het bouwen van bergingen met een oppervlakte groter dan 12 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage maximaal 15% van het bouwvlak mag bedragen en de maximale oppervlakte van de berging per ligplaats 20 m2 mag bedragen;
  • c. het bepaalde in lid 4.2.2, onder e, voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen, met dien verstande dat uitsluitend transparante (begroeide) hekwerken zijn toegestaan en de bouwhoogte maximaal 1 meter mag bedragen.
4.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van sublid 4.4.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gebouwen voor beroep of bedrijf;
  • c. het gebruik van gronden als tuin, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • d. het gebruik van gronden voor het stallen of parkeren van motorvoertuigen;
  • e. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Verkeer' aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bermen en beplantingen;
  • e. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • f. bruggen, kades en oevers;
  • g. tuin ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • h. bergingen en voorzieningen voor een woonschip;
  • i. afmeer- en toegangsvoorzieningen;
  • j. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van ligplaatsen van woonschepen zijn uitsluitend bergingen toegestaan, waarbij het aantal per ligplaats niet meer dan één mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van een berging mag per ligplaats niet meer bedragen dan 15% van het bouwvlak met een maximum van 12 m², met dien verstande dat in ieder geval een oppervlakte van ten minste 7,50 m² is toegestaan.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. voorzieningen voor een woonschip mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak of ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken', met uitzondering van een loopplank;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden en weg- en spoorwegverkeer maximaal 15 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van de voorzieningen voor een woonschip mag per ligplaats maximaal 18 m² bedragen;
  • e. gebouwde erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gebouwen voor beroep of bedrijf;
  • c. het gebruik van gronden als tuin, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • d. het gebruik van gronden voor het stallen of parkeren van motorvoertuigen ter plaatse van de aanduiding 'tuin';
  • e. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterhuishouding, waterstaatsdoeleinden en waterberging;
  • b. scheepvaartverkeer;
  • c. ligplaatsen voor woonschepen ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats' en de aanduiding 'specifieke vorm van water – vrijhaven', met dien verstande dat
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - authentieke schepen' uitsluitend authentieke schepen zijn toegestaan;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 de gronden tevens mogen worden gebruikt voor het innemen van een ligplaats met een niet-authentiek schip, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan ter plaatse reeds een niet-authentiek woonschip legaal aanwezig was;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – vrijhaven' uitsluitend authentieke varende schepen voor verblijf zijn toegestaan; waar deze aanduiding samenvalt met de aanduiding 'bedrijf' is tevens een varend bedrijfsschip toegestaan;
    • 4. kamerverhuurschepen en meergezinswoonschepen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de ligplaatsen waarop op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan reeds een kamerverhuurschip of meergezinswoonschip legaal aanwezig was;
  • d. ligplaatsen voor bedrijfsschepen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • e. een ligplaats voor een horecaschip ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat uitsluitend horeca - 2 is toegestaan;
  • f. ligplaatsen voor schepen voor bijzondere of representatieve doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bijzonder schip', met dien verstande dat uitsluitend varende schepen voor verblijf zijn toegestaan;
  • g. ligplaatsen voor passagiersschepen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - passagiersschip', met dien verstande dat uitsluitend varende schepen voor verblijf zijn toegestaan;
  • h. een jachthaven ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een havenkantoor en sanitaire voorzieningen, en een daarbij behorend bedrijfswoonschip;
  • i. een gemaal ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • j. afmeerplaatsen voor beroepsschepen en recreatieschepen;
  • k. afmeer- en opstapplaatsen voor open rondvaartboten;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. bermen;
  • n. kades en oevers;
  • o. recreatief medegebruik;
  • p. bruggen ten behoeve van kruisend wegverkeer en spoorwegverkeer;
  • q. bovengrondse leidingen en transportbanden ten behoeve van de suikerindustrie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – bovengrondse transportverbindingen';
  • r. additionele voorzieningen, waaronder sluizen, ruimten ten behoeve van sluis- en brugbediening, dammen, duikers en voorzieningen voor een woonschip.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemene bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in dat lid genoemde doeleinden.

6.2.2 Grondgebonden gebouwen

Voor het bouwen van grondgebonden gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximum-bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder 6.2.2 a en b zijn tevens gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, mits de oppervlakte niet meer dan 25 m² bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 3 meter.
6.2.3 Drijvende bouwwerken

Voor het bouwen van woonschepen en andere drijvende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afmetingen mogen niet meer bedragen dan
    • 1. de lengte: 26 meter;
    • 2. de breedte: 5.10 meter;
    • 3. de hoogte: 3.50 meter boven de waterspiegel, met dien verstande dat voor maximaal 25% van het totaal aanwezige horizontale oppervlak van het schip, kajuiten en andere ondergeschikte opbouwen tot een hoogte van maximaal 5 meter boven de waterspiegel zijn toegestaan;
    • 4. voor zover de bestaande lengte, breedte of hoogte de afmetingen genoemd onder 1 tot en met 3 overschrijden: de legaal bestaande lengte, breedte of hoogte;
  • b. drijvende bouwwerken ten dienste van een jachthaven mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - jachthavenvoorzieningen', met dien verstande dat
    • 1. één bedrijfswoonschip is toegestaan;
    • 2. het bepaalde onder a van overeenkomstige toepassing is;
  • c. de onderlinge afstand tussen twee woonschepen of andere drijvende bouwwerken dient minimaal 5 meter te bedragen, gemeten vanuit de
    uitwendige scheidingsconstructie;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – vrijhaven' zijn geen drijvende bouwwerken toegestaan.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. voorzieningen voor een woonschip, met uitzondering van een loopplank, mogen uitsluitend worden gebouwd in een bouwvlak in de bestemmingen 'Groen' of 'Verkeer' of binnen de 'specifieke bouwaanduiding - andere bouwwerken';
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder c mag de bouwhoogte van bouwwerken voor nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden en weg- en spoorwegverkeer maximaal 15 meter bedragen;
  • d. de oppervlakte van de voorzieningen voor een woonschip mag per ligplaats maximaal 18 m² bedragen;
  • e. gebouwde erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van bovengrondse leidingen en transportbanden ten behoeve van de suikerindustrie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – bovengrondse transportverbindingen' maximaal 15 meter bedragen en dient de hoogte van de overspanning van deze bouwwerken minimaal 12 meter te bedragen.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. de woonsituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 6.2.3, onder a, onder 1 tot en met 3, ten aanzien van de afmetingen van een authentiek schip, mits de lengte niet meer bedraagt dan 38,50 meter en de breedte niet meer dan 6 meter en de nautische situatie en de stedenbouwkundige context ter plaatse deze maten toelaten;
  • b. lid 6.2.3, onder c, ten aanzien van de onderlinge afstand, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van het plaatsen van een authentiek schip;
  • c. sublid 6.2.4 onder b, tot een hoogte van maximaal 6 meter.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Varende schepen

Voor het gebruik van gronden voor varende schepen of varende schepen voor verblijf gelden de volgende regels:

  • a. voor het gebruik van gronden als ligplaats voor een woonschip, bedrijfsschip, horecaschip, schip voor bijzondere of representatieve doeleinden of passagiersschip zijn de eisen aan afmetingen en onderlinge afstand gesteld in sublid 6.2.3, onder a en c, van overeenkomstige toepassing;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vrijhaven' gelden de maximale lengte en breedte genoemd in sublid 6.2.3, onder a, onder 1 en 2, niet. Daar geldt alleen de maximale hoogte genoemd in sublid 6.2.3, onder a, onder 3, met dien verstande dat als de bestaande hoogte van een schip meer bedraagt, de bestaande hoogte het maximum is en dat het schip mag worden verplaatst en binnen het aanduidingsvlak teruggeplaatst met behoud van de bestaande hoogte;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'ligplaats', 'specifieke vorm van water - vrijhaven', 'bedrijf', 'horeca', 'specifieke vorm van water - bijzonder schip' en 'specifieke vorm van water - passagiersschip' is per schip één bij het schip behorende bijboot of opduwer, toegestaan, niet zijnde een recreatieschip en met een oppervlakte van maximaal 10 m².
6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als ligplaatsvoor woonschepen anders dan ter plaatse van de aanduidingen 'ligplaats' en 'specifieke vorm van water - vrijhaven';
  • b. het innemen van een ligplaats ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vrijhaven' anders dan met een authentiek, varend schip voor verblijf;
  • c. het innemen van een ligplaats met een woonschip ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - vrijhaven' indien de doorvaartbreedte daardoor minder dan 10 meter bedraagt;
  • d. het gebruik van gronden als ligplaats voor een bedrijfsschip anders dan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  • e. het gebruik van gronden als ligplaats voor een horecaschip anders dan ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • f. het gebruik van gronden als ligplaats voor een schip voor bijzondere of representatieve doeleinden anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bijzonder schip';
  • g. het gebruik van gronden als ligplaats voor een passagiersschip anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - passagiersschip';
  • h. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' als ligplaats voor een woonschip, behoudens één bedrijfswoonschip ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - jachthavenvoorzieningen';
  • i. het gebruik van schepen voor kamerverhuur, met uitzondering van kamerverhuur die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal bestond;
  • j. het gebruik van schepen voor bewoning door meer dan één huishouden, tenzij deze vorm van bewoning op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal bestond.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 6.5.1, onder a, ten aanzien van de maximale lengte en breedte van een authentiek schip met overeenkomstige toepassing van lid 6.4, onder a;
  • b. sublid 6.5.1, onder a, ten aanzien van de onderlinge afstand met overeenkomstige toepassing van lid 6.4, onder b;
  • c. sublid 6.5.1, onder b, voor een authentieke opduwer tot een maximum van 15 m².
6.7 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van de leden 6.4 en 6.6 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. nautische-, waterhuishoudkundige- en waterstaatsdoeleinden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.8 Uitsterfregeling

Bestaand gebruik van (woon)schepen ten behoeve

  • kamerverhuur,
  • bewoning anders dan door een enkel huishouden,

mag niet worden hervat indien dit gebruik gedurende een onafgebroken periode van ten minste een jaar gestaakt is geweest.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van aardgastransportleidingen. De bestemming 'Leiding - Gas' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in dat lid genoemde doeleinden.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.1 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken, geen gebouw zijnde, na voorafgaand schriftelijk advies van de leidingbeheerder en mits de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om de volgende activiteiten uit te voeren zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
7.4.2 Uitzondering van de vergunningplicht

Het in sublid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. welke graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.
7.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of van werkzaamheden kan worden verleend na voorafgaand schriftelijk advies van de betreffende leidingbeheerder en mits de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van bovengrondse hoogspanningsleidingen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemene bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in dat lid genoemde doeleinden.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan:

  • a. voor zover het betreft hoogspanningsmasten: 55 meter;
  • b. voor zover het betreft overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 8.2.1 ten behoeve van de bouw van in de andere bestemming(en) genoemde bouwwerken geen gebouw zijnde, na voorafgaand schriftelijk advies van de leidingbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de hoogspanningsleiding.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • 1. Voor bouwwerken met een diepte groter dan 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte groter dan 50 m² moet aanvrager, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, een rapport van een archeologisch deskundige overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder a behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
9.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Als uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 9.2.1 blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen archeologische waarden kunnen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplichte werken en werkzaamheden

Ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voor de gronden geldende bestemmingen is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van de gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
9.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het bepaalde in sublid 9.3.1 is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. tot een diepte van ten hoogste 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
9.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

9.3.4 Onderzoeksplicht
  • 1. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder a behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
9.3.5 Voorwaarden voor vergunningverlening

Indien uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 9.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • 1. Voor bouwwerken met een diepte groter dan 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte groter dan 200 m² moet aanvrager, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, een rapport van een archeologisch deskundige overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder a behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
10.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Als uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 10.2.1 blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen archeologische waarden kunnen worden verstoord, kunnen aan de omgevingsvergunning voor het bouwen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere voor de gronden geldende bestemmingen is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van de gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.
10.3.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht

Het bepaalde in sublid 10.3.1 is niet van toepassing op een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. die worden uitgevoerd in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. tot een diepte van ten hoogste 0,30 meter beneden het maaiveld en een oppervlakte van ten hoogste 200 m².
10.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

10.3.4 Onderzoeksplicht
  • 1. Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder a behoeft aanvrager geen rapport te overleggen als naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    • a. reeds voldoende informatie beschikbaar is over de archeologische waarden die zich in de bodem bevinden; en
    • b. behoud en/of documentatie van die waarden niet noodzakelijk is.
10.3.5 Voorwaarden voor vergunningverlening

Indien uit het rapport of de informatie als bedoeld in lid 10.3.4 blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van onderzoek door middel van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 11 Waarde - Beschermd stadsgezicht

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor het behoud (en herstel) van de historisch-ruimtelijke karakteristiek van het gebied.

11.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de vormgeving van bouwwerken ten behoeve van het behoud (en herstel) van de historisch-ruimtelijke karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterkering.

12.2 Bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft, in afwijking van de bepalingen bij de andere voorkomende bestemming(en), uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van waterkering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere bij dit plan aangewezen bestemmingen, na voorafgaand schriftelijk advies van de waterbeheerder en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Geluidzone - industrie
14.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, bestemd voor een zone als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

14.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geen geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, tenzij deze bij of krachtens de regels van de daar voorkomende bestemming(en) zijn toegestaan.

14.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidgevoelig object, tenzij deze bij of krachtens de regels van de ter plaatse voorkomende bestemming(en) zijn toegestaan.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Parkeren
15.1.1 Vergunningverlening

Een omgevingsvergunning voor het bouwen of verbouwen van gebouwen wordt slechts verleend als bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

15.1.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1:

  • a. als het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
15.1.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 15.1.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het woon- en leefmilieu;
  • b. de parkeersituatie;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
15.1.4 Beleidsregels

Het bevoegd gezag past de regels in dit lid toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een automaten- of amusementshal;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor standplaatsen voor woonwagens.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Afwijkingsbevoegdheid

Voor zover zulks niet op grond van een andere bepaling van de regels kan worden toegestaan, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan:

  • a. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages en/of van de bij recht in de regels en/of op de verbeelding gegeven maten en afmetingen tot maximaal 1 meter;
  • b. voor aanpassing in geringe mate van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. voor overschrijding van de bouw- en/of maatvoeringsgrenzen:
    1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    2. ten behoeve van stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen alsmede naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • d. voor overschrijding van de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en buitentrappen, mits:
    1. de oppervlakte van de vergroting maximaal 25 m² bedraagt;
    2. deze bouwhoogte met maximaal 25% wordt overschreden;
  • e. voor het oprichten van kleine, niet voor bewoning bestemde, gebouwtjes voor zakelijke doeleinden, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met een maximale inhoud van 50 m3;
  • f. voor het oprichten van bouwwerken van openbaar nut en voor duurzame energieopwekking, zoals abri's, telefooncellen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, pompgebouwen voor warmte-koudeopslag en daarmee gelijk te stellen bouwwerken met een maximale inhoud van 200 m3;
  • g. voor het oprichten van containers voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, Wet milieubeheer, met een maximale inhoud van 200 m3, met dien verstande dat voor ondergrondse containers geen maatvoeringsbeperkingen gelden;
  • h. voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van de verkeers- en waterinfrastructuur;
  • i. voor het bouwen van een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op een dak van een bouwwerk;
  • j. voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals vlaggenmasten, reclame-uitingen tot een maximale hoogte van 6 meter, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  • k. voor het innemen van een standplaats voor straathandel;
  • l. voor het oprichten van geluidwerende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
  • m. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 meter vanaf peil, met dien verstande dat voor reclame-uitingen een maximale hoogte van 6 meter geldt;
  • n. voor overschrijding van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, tot maximaal 40 meter vanaf peil.
17.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels met toepassing van lid 17.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Openbaar Vaarwater 2019.