direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Bessemoerpark
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP514Bessemoerpark-oh01

3.4 Milieu

3.4.1 Geluid (industrie, spoor en weg)

Voor dit bestemmingsplan is geluid als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai van belang. De locatie ligt binnen de geluidzones van de Zonnelaan, de spoorlijn Groningen-Delfzijl en het gezoneerde industrieterrein Groningen-West / Hoogkerk. Dit betekent dat volgens de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

De initiatiefnemer van het te bouwen woningcomplex heeft een akoestisch onderzoek (spoor en weg) laten uitvoeren. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat alleen de voorkeursgrenswaarde als gevolg van spoorweglawaai overschreden wordt. De maximale grenswaarde vanwege spoorweglawaai wordt niet overschreden. Dit betekent dat er voor dit plan, als gevolg van spoorweglawaai, een hogere waarde besluit moet worden opgesteld. Voor een aanvaardbaar leefklimaat is het van belang dat de binnenwaarde als gevolg van het spoorweglawaai acceptabel is. Bij de gevelwering dient hier rekening mee gehouden te worden.

Het plangebied ligt grotendeels binnen de industrielawaaizone van het gezoneerde industrieterrein Groningen-West / Hoogkerk. Mocht binnen de planperiode van 10 jaar deze zone worden verkleind, dan kan door middel van een wijzigingsbevoegdheid de zone geheel of gedeeltelijk van de verbeelding worden verwijderd.

Hogere waardebesluit

Voor het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai is een hogere waardebesluit genomen in het kader van de procedure voor de omgevingsvergunning voor het woningbouwplan. Dit hogere waardebesluit is genomen voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

3.4.2 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit lgeeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model.

Voor dit bestemmingsplan heeft de initiatiefnemer van de woningbouw een notitie luchtkwaliteit laten opstellen. Uit de notitie blijkt dat dit plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat geen onderzoek of toetsing hoeft plaats te vinden. De luchtkwaliteit is daarom geen belemmering voor dit plan. De notitie is als losse bijlage bij dit plan gevoegd.

3.4.3 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB, 1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), verwacht in 2012 en Basisnetten Weg, Spoor en Water).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

Voor het bestemmingsplan is een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er een risicobron in de omgeving van het plangebied. Het betreft de spoorlijn Groningen-Delfzijl/Roodeschool.

Uit nader onderzoek (QRA, Grontmij januari 2012) is gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor de spoorlijn wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied neemt niet toe als gevolg van de nieuwe ontwikkeling en past binnen het wettelijk kader. Het onderzoek is als losse bijlage bij dit plan gevoegd.

Uit de beoordeling van de regionale brandweer van het aspect bestrijdbaarheid blijkt dat zowel de bereikbaarheid als de bluswatervoorzieningen in het plangebied voldoende zijn. De bereikbaarheid van het spoor zelf is daarentegen beperkt voor hulpverleningsdiensten. Ook bevinden zich langs het spoor nauwelijks bluswatervoorzieningen. Dit bemoeilijkt het snel en effectief bestrijden van incidenten op het spoor.

De voorgenomen afsluiting van een deel van de Dierenriemstraat voor het autoverkeer heeft negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van de school 'De Zaaier' en het nieuwe woningcomplex. De regionale brandweer adviseert daarom om de Dierenriemstraat open te laten houden voor hulpvoertuigen. Dit zal mogelijk blijven. Tevens adviseert de regionale brandweer om een opstelplaats voor hulpvoertuigen te realiseren. Dit wordt in het kader van de omgevingsvergunning voor de woningen geregeld.

Het aspect zelfredzaamheid geeft geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van de spoorlijn Groningen-Delfzijl/Roodeschool geen bezwaar vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.4.4 Bodem

Het plangebied betreft één ontwikkellocatie waarbij ondermeer de functie maatschappelijke doeleinden wordt omgezet naar de functie wonen. Bij deze locatie is specifiek gekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en welke acties en inspanningen eventueel noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken. Voor dit plangebied is een inventarisatie gemaakt van de aanwezige bodeminformatie. Deze inventarisatie is als losse bijlage bij dit plan gevoegd.

Op en rondom de te ontwikkelen locatie is een aantal onderzoeken uitgevoerd. Het meest recente onderzoek dateert uit 2011. Dit betreft een verkennend bodemonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van een bouwaanvraag voor 32 woningen. Daarnaast is in december 2011 een aanvullend bodemonderzoek uigevoerd.

Uit het onderzoek blijkt dat de locatie licht verontreinigd is met PAK (10 VROM) en enkele zware metalen. Op een deel van de locatie zijn in de bodem gehalten aangetroffen boven de interventiewaarde. Voor dit deel is sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Deze verontreiniging bevindt zich buiten de contour van de 32 nieuw te bouwen woningen. In het kader van de bouwaanvraag is daarom geen aanvullend onderzoek nodig. Voor de inrichting van het overige deel van het terrein is wel aanvullend onderzoek nodig. De bodem zal hier geschikt gemaakt moeten worden voor het beoogde gebruik.

Diffuse verontreinigingen

Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied geen diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.