direct naar inhoud van 3.3 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Hortusbuurt - Noorderplantsoen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP513HortusbuurtNo-vg01

3.3 Milieu

Het voorliggend plan is een conserverend plan, dat in het kader van de actualisering van oude bestemmingsplannen is opgesteld. Dit betekent dat er geen nieuwe ontwikkelingen in dit plan worden meegenomen. De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit conserverende bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid en bodem.

3.3.1 Bedrijven(terreinen)

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

In de Hortusbuurt zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in "Bedrijven en milieuzonering". Dergelijke bedrijven passen vanwege hun aard en omvang binnen een woonomgeving. Binnen het plangebied bevinden zich echter enkele categorie 3 bedrijven en één categorie 4 bedrijf. Een overzicht van deze bedrijven is als bijlage bij dit plan gevoegd. Deze bedrijven bevinden zich van oudsher in deze woonwijk. Op dit moment veroorzaken deze inrichtingen geen overlast voor de omgeving. Bij vertrek van één van deze inrichtingen heeft het de voorkeur dat maximaal een categorie 2 inrichting hiervoor terugkomt. De regels van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding nodig of is het doen van alleen een melding verplicht.

3.3.2 Geluid (weg, spoor en industrie)

Geluid is één van de factoren die invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke- of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:

  • 1. wegverkeerslawaai
  • 2. industrielawaai
  • 3. spoorweglawaai


Voor de bestaande situatie in dit plangebied zijn de eerste twee bronnen van geluidhinder relevant.


Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen 50 kilometerwegen, zoals de Wilhelminakade, Noorderhaven en Nieuwe Ebbingestraat. Alle 50 kilometerwegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie. De meeste overige wegen in het bestemmingsplan zijn 30 kilometerwegen en niet zoneplichtig in het kader van de Wet geluidhinder. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

Industrielawaai

De geluidszone van industrieterrein Groningen West Hoogkerk liep vroeger gedeeltelijk over het plangebied. Na berekening van de huidige 50 dB(A) contour van industrieterrein Groningen West Hoogkerk blijkt dat de geluidszone teruggelegd kan worden. De modelberekening is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In dit bestemmingsplan is de geluidszone van industrieterrein Groningen West Hoogkerk teruggelegd tot op de grens van het plangebied.

3.3.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan Hortusbuurt-Noorderplantsoen is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de drie meest drukke wegen in het plangebied te weten: Boterdiep, Nieuwe Ebbingestraat en Nieuwe Boteringestraat. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. Uit de berekeningen blijkt dat de onderzochte situatie voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor meer informatie over luchtkwaliteit en de resultaten van de modelberekeningen wordt verwezen naar de "Notitie luchtkwaliteit". Deze is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.

3.3.4 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb, 2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV), verwacht in 2012 en Basisnetten Weg, Spoor en Water).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.

De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig, te weten de spoorlijn Onnen-Sauwerd. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Aangezien het plangebied op ongeveer 160 meter van het spoor ligt is het PAG niet relevant. Voor de meeste ongevallenscenario's geldt dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van het spoor. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd. De geplande actualisering van het bestemmingsplan heeft echter geen enkele toename van het groepsrisico tot gevolg.

De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat, bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor Groningen-Sauwerd, in het plangebied effecten mogelijk zijn van een explosie en een toxische wolk. Uit beoordeling van de bestrijdbaarheid in het plangebied blijkt dat zowel het aspect bereikbaarheid als het aspect bluswatervoorziening voldoende is. Wel wordt opgemerkt dat de bestrijdbaarheid van incidenten op het spoor beperkt is. Uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt dat in het invloedsgebied geen sprake is van verminderd zelfredzame personen en dat de ontvluchtings- en signaleringsmogelijkheden voldoende zijn. Hierdoor geven de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geen aanleiding tot het treffen van maatregelen in het plangebied.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.3.5 Bodem

In het bestemmingsplan Hortusbuurt-Noorderplantsoen wordt de bestaande situatie vastgelegd. Er zijn geen ontwikkellocaties benoemd. Het gebied is, volgens de bodemfunctiekaart, voornamelijk bestemd voor de functies: bebouwing, infrastructuur, industrie en ander groen. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie.


Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging. Een bronverontreiniging is een verontreiniging die kan worden gekoppeld aan een bron of oorzaak. Dit in tegenstelling tot een diffuse verontreiniging die ontstaan is door jarenlange gebruik van de bodem en waarbij de verontreiniging niet tot een specifieke bron is te herleiden.


Voor het plangebied is een inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat binnen het plangebied sprake is van 98 bekende locaties die potentieel verdacht zijn van een ernstige bodemverontreiniging. De verdachtmakingen kunnen het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten, dempingen of een eerder bodemonderzoek. Daarnaast is bij vier locaties een geval van ernstige bodemverontreiniging vastgesteld. Voor één locatie is de sanering als urgent beoordeeld. De inventarisatie is als bijlage bij dit plan gevoegd.


Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik. Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen. Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.


Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en de verontreiniging is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in het plangebied een diffuse bodemverontreiniging voorkomt waarbij de te verwachten gemiddelde bodemkwaliteit onder de zogenaamde 'Maximale Waarde Wonen' blijft.


Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de "Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem" in acht genomen te worden.

3.3.6 Evenementen

Het evenementenbeleid is vastgelegd in Feesten in balans II (1 januari 2011). In het beleid zijn onder meer de eisen ten aanzien van evenementen binnen de gemeente Groningen opgenomen, waaronder de maximale geluidbelasting. Ook wordt aandacht besteed aan de bijzondere locaties (onder andere het Martinikerkhof en het Noorderplantsoen) en bijzondere evenementen (zoals de kermis). In de nota is niet vastgelegd welke locaties in de stad specifiek voor evenementen zijn. Het kan overal. Per aanvraag wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn. Uitzondering hierop is het Martinikerkhof dit is een stiltegebied.


Bijzondere Locatie Noorderplantsoen

Zoals al aangegeven is het Noorderplantsoen een bijzondere locatie. Het uitgangspunt is hierbij de bescherming van het groen en het feit dat er geen schade/overlast bij evenementen mag optreden. Schade aan groenvoorzieningen, onder meer bodemverdichting en beschadiging van beplanting, moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Ter bescherming van het groen kunnen voorschriften aan de vergunning verbonden worden. In ernstige gevallen kunnen activiteiten of zelfs een evenement geweigerd worden. Voor evenementen in het Noorderplantsoen geldt een maximale geluidsbelasting van 85 dB(A). Dit heeft te maken met het benodigde muziekniveau en de afstanden van het podium tot omliggende woonbebouwing.


In het kader van de herinrichting van het Noorderplantsoen is in 1995 een programma van eisen opgesteld. In dit programma is aangegeven dat publieksevenementen kunnen worden georganiseerd, mits de draagkracht van het park niet wordt overschreden en er geen onherstelbare schade aan het park optreedt. Het Noorderplantsoen maakt deel uit van de stedelijke ecologische structuur van Groningen en is een kwetsbaar gebied. De regels voor het Noorderplantsoen zijn in paragraaf 2.7.2 van Feesten in balans II verder uitgewerkt.

Voorliggend bestemmingsplan regelt de evenementen in het Noorderplantsoen planologisch. In de bestemming Groen, die geldt voor het hele Noorderplantsoen, zijn regels opgenomen over de duur van verschillende soorten evenementen. Grootschalige evenementen, waaronder Noorderzon, mogen op grond van deze regels maximaal 12 dagen per jaar plaatsvinden. Middelgrote evenementen mogen maximaal 20 dagen per jaar plaatsvinden. Voor beide geldt dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' mogen worden georganiseerd. Daarbuiten zijn dus geen evenementen toegestaan. De afbakening van het evenemententerrein is gebaseerd op de kaart uit de nota Feesten in Balans II. Ook voor de opbouw en afbraak van de evenementen is een maximale duur opgenomen in de regels. Voor grote evenementen, waaronder Noorderzon, geldt dat de opbouw maximaal 21 dagen per jaar mag plaatsvinden. De afbraak mag maximaal 14 dagen per jaar duren. Voor middelgrote evenementen geldt een maximum van 3 dagen per evenement voor de opbouw en een maximum van eveneens 3 dagen per evenement voor de afbraak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP513HortusbuurtNo-vg01_0034.jpg"

Evenementenkaart Noorderplantsoen, noordelijk deel

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP513HortusbuurtNo-vg01_0035.jpg"

Evenementenkaart Noorderplantsoen, zuidelijk deel