direct naar inhoud van 3.3 Ecologie
Plan: Bestemmingsplan Oostelijke Ringweg, Kardinge
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01

3.3 Ecologie

Ecologische groenstructuur

Het tracé van de Oostelijke Ringweg wordt als een groene vallei aan de oostkant van de stad beschouwd. De bermen en taluds met aansluitende groengebieden vormen een belangrijk onderdeel van de door de raad vastgestelde Stedelijke Ecologische Structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP511ORingKardinge-oh01_0008.jpg"

Tegelijkertijd vormt de weg een barrière in de mogelijkheden voor dieren om van oost naar west te bewegen; de belangrijke zogenaamde radiale ecologische ontsluiting van de stad wordt door de ringweg gebarricadeerd. Ook de wijkontsluitingswegen van Kardinge en Ulgersmaborg-Noord in dit deeltracé vormen een barrière en maken het bewegen in noordelijke en zuidelijke richting vrijwel onmogelijk. Genetische uitwisseling dan wel beweging, veroorzaakt door klimaatsverandering, vragen om vitale ecologische verbindingen. Belangrijke te verbinden groengebieden in dit tracé zijn de zogenaamde Groene Scheg, de Hunzezone, de Zuidwending en het groen- en recreatiegebied Kardinge.

Het tracé van de ringweg bestaat uit verschillende biotopen. In dit open en meer ruimtelijke deel gaat het om bermen, graslanden, bomen, struiken en diverse sloten. Dit deel is sterk verbonden met het recreatiegebied Kardinge dat in beheer is bij Natuurmonumenten en de Groene Scheg. De biodiversiteit in deze grote groengebieden is relatief groot en waardevol.
In bomen kan een ransuil broeden en in de sloten zijn kansen voor de zeldzame poelkikker. De graslanden geven ruimte aan graslandvlinders, marters, verschillende muizensoorten, egels en zelfs incidenteel reeën.
De aantakkende groenstructuren van de ringweg hebben gelijke of aanvullende kenmerken die allen ondersteunend werken. Uiteindelijk vertakken die zich in kleinere groenaders in de woonwijken en genereert dat gewenste leefomgevingskwaliteit.
Verschillende vleermuissoorten als ruige dwergvleermuis en water- en meervleermuis gebruiken de boomstructuren en/of waterwegen als foerageerplek en trekroute. Deze trekroutes zijn wettelijk beschermd. Behoud en versterking van deze zones is van groot belang.

Waterstructuur
Binnen het plangebied komen geen grotere waterstructuren voor, uitgezonderd het water direct rond het sportcentrum. Het gaat echter voornamelijk om sloten. In deze sloten zijn beperkte voortplantingsmogelijkheden voor vissen en watervogels. Voor verschillende amfibieën en libellen vormt het echter een belangrijke leefplaats. In dat laatste geval kunnen we denken aan kleine watersalamanders, bastaardkikkers, bruine kikkers en zelfs de zeldzame poelkikker.
Voor ecologische wateren wordt gestreefd naar een hogere waterkwaliteit (sanering riooloverstorten), doorzicht, doorstroming, ondergedoken waterplanten en het ontwikkelen van ecologische oevers. Bij de meeste watergangen zijn de taluds zeer steil waardoor ecologische kwaliteiten van oeverbeplanting ontbreken en mogelijkheden voor amfibieën en libellen beperkt zijn. Ook de ijsvogel kan profiteren van een dergelijke inrichting indien een plaatselijke steilrand en lokaal overhangende takken gerealiseerd worden.
Water en oever zijn van belang als effectieve trekroute voor daaraan verbonden flora en fauna.

Gewenste ontwikkeling
Genetische uitwisseling en klimaatopwarming vragen om duurzame, goed functionerende kerngebieden en ecologische verbindingen tussen groengebieden.
Optimale groenverbindingen zijn minimaal 25 meter breed en bevatten naast een waterstructuur een boom-, struik- en kruidlaag om voor een doelsoort als bunzing en egel passeerbaar te zijn. Bij langere verbindingszones zijn aansluitende kleinere groengebieden als ondersteuning van belang.
Het ontwerp voorziet in behoud en herontwikkeling van genoemde natuurwaarden. Inrichting en beheer van alle groengebieden moet afgestemd zijn op het Doelsoortenbeleid Noord.
Waar nodig worden faunapassages gerealiseerd zodat de dieren ongehinderd de ringweg en wijkontsluitingswegen kunnen passeren. In dit tracédeel is ter hoogte van het Meedenpad een ecoduct voorzien zodat de stadsnatuur verbonden blijft met het buitengebied. Langs de ringweg wordt aan beide zijden een faunakeerscherm geplaatst zodat dieren uitsluitend via de faunapassages kunnen oversteken. Locaal worden groepjes struiken geplant als dekking voor dieren tussen de faunapassages en groengebieden.
Daarnaast worden er nieuwe bomen geplant. Graslanden zullen schraal worden aangelegd en worden ingezaaid met een gebiedseigen kruidenmengsel met soorten als knoopkruid, agrimonie, pastinaak en paarse morgenster. Lokaal wordt een poel of ijsvogelbroedplek gerealiseerd. De aanplant zal waar mogelijk plaats vinden met genetisch inheems materiaal.

Wet- en regelgeving

Door middel van quickscans en zonodig nader onderzoek worden de ruimtelijke ontwikkelingen getoetst aan de Flora- en faunawet alsook het stedelijke ecologisch beleid2 . Op grond van de uitgevoerde quick scan kan de aanwezigheid van een soort die een zware bescherming geniet in de Flora- en faunawet (de ransuil) niet worden uitgesloten. Nader onderzoek naar deze soort is noodzakelijk. Als deze vervolgens wordt aangetroffen en negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden, is het noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen. In het projectplan dat bij de ontheffingsaanvraag wordt ingediend, moet duidelijkheid verschaft worden over uit te voeren mitigatie en zo nodig compensatie.

Vanwege het voorkomen van broedvogels zal het verwijderen van opgaande beplanting (bomen en struiken) en ruige oeverbegroeiingen buiten het broedseizoen (half maart tot en met half juli) moeten worden uitgevoerd.

De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht is dan wel van kracht.
De afstand tot de Ecologische Hoofdstructuur - Koningslaagte - bedraagt gemiddeld 1 kilometer. De afstand tot het Leekstermeergebied bedraagt ruim 6 kilometer. Door deze afstand is er geen invloed op de Natura 2000-gebieden.