direct naar inhoud van Bijlage 3 Externe veiligheid
Plan: Bestemmingsplan Binnenstad-Oost 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP508BinnenstadOos-vg01

Bijlage 3 Externe veiligheid

1 Externe veiligheidsstudie

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid voor het bestemmingsplan 'Binnenstad-Oost 2012' heeft de Milieudienst van de gemeente Groningen een veiligheidsstudie uitgevoerd. Deze studie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • de analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheidssituatie;
  • de toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • de beoordeling van de noodzaak van een verantwoording groepsrisico;
  • de conclusie.

De studie is uitgevoerd in maart 2011 ten behoeve van de beoordeling van het bestemmingsplan Binnenstad-Oost 2012. De uitkomsten van de studie vormen de basis voor de externe veiligheidsparagraaf van dit bestemmingsplan (paragraaf 5.5.4).

2 Toelichting Externe Veiligheid

Definitie Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen (externen) die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

In het begrip 'risico' zijn kansen en effecten aan elkaar gekoppeld. Bij externe veiligheid gaat het om ongelukken met kleine kansen en grote effecten. Het beleidsveld Externe veiligheid richt zich op de beheersing van deze risico's.

Risiconormen

De risiconormering voor externe veiligheid concentreert zich rond twee begrippen: plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Hieronder worden deze toegelicht.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft het minimale wettelijke niveau voor de bescherming van individuele burgers.

Het is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij een risicobron, aangenomen dat de persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven.

In het plaatsgebonden risico zijn twee kansen verwerkt:

  • de kans op het plaatsvinden van een ongeluk, waarbij een gevaarlijke stof vrijkomt;
  • de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg hiervan.

Deze kans mag maximaal 1 op een miljoen (10-6) per jaar zijn.

Men kan de kans met een risicocontour ruimtelijk weergeven. Deze contour verbindt plaatsen in de omgeving van de risicobron met een overlijdenskans van één op een miljoen. Binnen de 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen en scholen) worden geplaatst.

Met het groepsrisico (GR) wordt een maat gegeven voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp.

Het is de kans per jaar dat een groep van tenminste 10 personen tegelijk overlijdt als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron én een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

De hoogte van het groepsrisico is afhankelijk van twee factoren:

  • de jaarlijkse kans dat zich een ongeval met een gevaarlijke stof voordoet;
  • het aantal potentiële slachtoffers in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Het GR legt een relatie tussen deze twee factoren.

Men kan het groepsrisico niet ruimtelijk weergeven. Het wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat de groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen: de fN-curve. Het groepsrisico dient te worden bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

Daarnaast speelt het zogenaamde Plasbrand Aandachtsgebied (PAG) een belangrijke rol bij de beoordeling van externe veiligheid. Het PAG betreft de zone waarbinnen de effecten van een ongeluk met brandbare vloeistoffen een dodelijk effect hebben. Voor wegen en het spoor ligt deze grens op 30 meter, voor vaarwegen bedraagt de zone 25 meter.

3 Wettelijk kader

Inleiding

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de Rijksoverheid een aantal nota's, circulaires en besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor respectievelijk inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Het Rijksbeleid staat niet op zichzelf. Ook de provincie Groningen en de gemeente Groningen hebben veiligheidskaders vastgesteld.

Rijksbeleid

Risicobedrijven

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Daarnaast stelt het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO-1999) eisen aan de meest risicovolle bedrijven in Nederland. Het BEVI verplicht gemeenten en provincies rekening te houden met de externe veiligheid als ze een milieuvergunning verlenen of een bestemmingsplan maken.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van transportrisico's zijn de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen'(RNVGS, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2005) en de Circulaire 'Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, in nauwe samenwerking met VROM, 2004) verschenen. De circulaire bevat veiligheidsnormen voor het vervoer en voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Binnenkort wordt volgens planning het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) vastgesteld. Het BTEV is vergelijkbaar met het BEVI en bevat risiconormen voor transportroutes.

Hogedruk-buisleidingen

Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB), naar analogie van het BEVI. Voor buisleidingen wordt gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Beleidsvisie Externe Veiligheid gemeente Groningen

In januari 2010 heeft de gemeente Groningen een eigen externe veiligheidsbeleid vastgesteld (Beleidsregel Externe Veiligheid gemeente Groningen, 2010). Hierin geeft de gemeente Groningen aan hoe zij binnen haar grenzen met het milieuaspect externe veiligheid om wil gaan. In de visie worden randvoorwaarden geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast bevat de visie een afwegingskader voor de initiatieffase van nieuwe ontwikkelingen.

Provinciaal Basisnet Groningen

Voor de provinciale wegen heeft de provincie beleid opgesteld: het beleidsstuk 'Veilig op weg, veiligheid rondom de weg'. De uitwerking daarvan is verwoord in 'Het provinciaal basisnet Groningen', 2010. 'Het provinciaal basisnet' bevat daarnaast aanvullende regels voor rijks- en spoorwegen ten behoeve voor extra bescherming van minder zelfredzame personen. Het betreft een robuust systeem, waarin de externe risico's van transport van gevaarlijke stoffen zijn beschouwd en de gevolgen inzichtelijk zijn gemaakt.

4. Risicosituatie plangebied

Inventarisatie risicosituatie

De Milieudienst van de gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Risicobronnen zijn:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd;
  • transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen voor transport van aardgas onder hoge druk en voor K1, K2 en K3-vloeistoffen.

De inventarisatie bestaat in eerste instantie uit het in kaart brengen van de risicobronnen in en nabij het plangebied en uit een analyse van de invloed die deze bronnen hebben voor de veiligheid.

Bedrijven/inrichtingen

UMCG

  • gasflessendepot,
  • kans op explosie,
  • ligging: circa 10 meter aan de oostkant van het plangebied.

Transportassen

Er zijn geen relevante wegen of waterwegen in of nabij het plangebied aanwezig.

Spoorwegen: spoorweg Groningen-Sauwerd.

  • vervoer van gevaarlijke stoffen, deel van het landelijk basisnet,
  • Prmax 11 m,
  • plasbrandaandachtsgebied (PAG) 30 m,
  • toetsingsgebied GR 1500 m,
  • ligging: zuidelijke deel van het plangebied op circa 650 meter en noordelijke deel van het plangebied op 1030 meter van het spoortracé.

Buisleidingen

Er zijn geen relevante buisleidingen in of nabij het plangebied aanwezig.

Samenvatting en conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel zijn er in de omgeving van het plangebied risicobronnen aanwezig te weten:

  • het gasflessendepot van het UMCG;
  • de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP508BinnenstadOos-vg01_0043.jpg"

Figuur 1: ligging risicobronnen plangebied

5 Nader onderzoek relevante risicobronnen

Inleiding

De aanwezigheid van risicobronnen heeft consequenties voor de veiligheid van het bestemmingsplan als er harde risicocontouren (PR of PAG) of invloedsgebieden van het groepsrisico (GR) over het plangebied liggen. In dit hoofdstuk worden deze risicobronnen en de invloed op het bestemmingsplan nader beschreven. Tevens wordt aangegeven of het groepsrisico moet worden verantwoord en of de hoogte ervan aanvaardbaar is. Ook wordt toegelicht of de aanwezigheid van de risicobronnen het treffen van veiligheidsmaatregelen of het opnemen van aanvullende voorschriften noodzakelijk maakt.

UMCG

Het UMCG heeft zelf enige risicobronnen op zijn eigen terrein, zoals de opslag van gassen, chemische stoffen en brandbare stoffen. Het UMCG dient zich te houden aan de veiligheidsvoorschriften op grond van de Wet milieubeheer. Richtlijnafstanden die gelden op grond van de Wet milieubeheer of een PGS-richtlijn (richtlijn Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen) vormen geen probleem. Hierdoor worden de risico's voor de omgeving/het plangebied geminimaliseerd. De risicobronnen op het UMCG-terrein geven geen normoverschrijdingen op de omgeving.

Spoorlijn Groningen-Sauwerd

Ligging 

De spoorlijn Groningen – Sauwerd (verbinding met Delfzijl en de Eemshaven) ligt circa 650 meter ten noordwesten van het plangebied. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het spoor ligt op een afstand van ongeveer 650 meter van het plangebied. Vanwege deze grote afstand is het PR niet aan de orde.

Plasbrand-aandachtsgebied (PAG)

Naast het PR dient ook rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrandscenario. Voor het spoor bedraagt het PAG 30 meter (volgens 'Het provinciale basisnet' de zogenoemde 30- meterzone). Aangezien het plangebied ongeveer 650 meter van deze spoorlijn is verwijderd, wordt aan deze afstand voldaan.

Groepsrisico

De grootte van het invloedsgebied van het GR hangt af van de aard van de vervoerde gevaarlijke stoffen en de hiermee verbonden ongevallenscenario's. Voor de meeste ongevallenscenario's geldt, dat het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van het spoor.

In december 2006 heeft een extern bureau in opdracht van de gemeente een nulmeting uitgevoerd van de externe veiligheidssituatie in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Groningen-Sauwerd ('Externe veiligheid Paddepoel en Selwerd', projectnr. 164110.20, 16 februari 2007, Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.). Hierbij is het hele tracé vanaf het Reitdiep tot aan het Van Starkenborghkanaal onderzocht. Conform de Circulaire RVGS is het groepsrisico zowel met de huidige vervoersgegevens als met geprognosticeerde vervoersgegevens berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP508BinnenstadOos-vg01_0044.jpg"

Figuur 2: risicocurve Korrewegwijk
voor de huidige vervoersfrequentie

Uit het onderzoek blijkt dat in de bestaande situatie sprake is van een hoog groepsrisico voor de hele spoorbaan. De oriëntatiewaarde (diagonale rode lijn in figuur 2) wordt ruimschoots overschreden. Vanwege de overschrijding van de oriëntatiewaarde bestaat er een verantwoordingsplicht. De verantwoordingsplicht is verankerd in het BEVI (Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, ministerie van VROM, 2004). In de 'Circulaire RNVGS' (Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, ministeries van VenW, BZK en VROM, 2004) is een vergelijkbare verplichting opgenomen. Deze groepsrisicoverantwoording is al eerder gedaan voor de recente bestemmingsplannen 'Korrewegwijk-De Hoogte 2009' en 'Paddepoel,Selwerd en Tuinwijk' en geldt ook voor het voorliggende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan draagt echter niet of nauwelijks bij aan de hoogte van het groepsrisico en zal niet tot knelpunten leiden.

6 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de regionale brandweer Groningen het volgende advies gegeven.

Bestrijdbaarheid

Bij bestrijdbaarheid gaat het zowel om de voorbereiding op de bestrijding, als om het beperken van de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om de gevolgen zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de hulpverleningsdiensten niet worden belemmerd in de uitvoering van hun hulpverlenende taken.

Uit de beoordeling van de mogelijke effecten, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen blijkt het volgende.

  • Bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoortracé Groningen-Sauwerd, zijn toxische effecten mogelijk die tot in het plangebied reiken. Uit referentiescenario's (de Handreiking 'Verantwoorde brandweeradvisering', IPO, februari 2010) blijkt dat de 1% letaliteitgrens van een toxisch scenario (worst-case) op circa 1250 meter ligt. Omdat het zuidelijk deel van het plangebied op circa 650 meter en het noordelijke deel op circa 1030 meter van het spoortracé ligt, zijn in het plangebied dodelijke toxische effecten mogelijk.
  • Het plangebied is voor de hulpdiensten voldoende snel bereikbaar. Daarnaast is het plangebied in voldoende mate tweezijdig bereikbaar.
  • In het plangebied zijn voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig om snel te kunnen beschikken bluswater. Daarnaast is in het plangebied een secundaire bluswatervoorziening (Diepenring) aanwezig om te kunnen beschikken over voldoende bluswater. Het spoortracé is veelal moeilijk bovenwinds (met de windrichting mee) te bereiken. Daarnaast zijn langs het spoortracé nauwelijks bluswatervoorzieningen aanwezig. Dit beperkt de mogelijkheden om een incident snel en effectief te bestrijden. Verbetering van deze situatie is wenselijk, maar dergelijke verbeteringen vallen buiten de strekking van het bestemmingsplan.
  • Het aspect bestrijdbaarheid geeft geen aanleiding tot het treffen van maatregelen in het plangebied.

Zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit is mogelijk zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten door bijvoorbeeld te vluchten of te schuilen. De mate van zelfredzaamheid is namelijk bepalend voor de omvang van de hulpverlening tijdens een ramp of een zwaar ongeval.

Uit de beoordeling van het zelfredzaam vermogen, de ontvluchtingsmogelijkheden en de signaleringsmogelijkheden blijkt het volgende.

  • In het invloedsgebied worden geen nieuwe objecten gerealiseerd waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (kleine kinderen, zieken en ouderen). In het plangebied liggen wel enkele scholen met kinderen jonger dan 12 jaar (bron: Risicokaart, maart 2011), waardoor sprake is van een beperkte zelfredzaamheid. Dit zijn het Werkmancollege aan de Nieuwe Sint Jansstraat 11, het Praedinius Gymnasium aan de Kruitlaan 11 en het Praedinius Gymnasium aan de Turfsingel 28. De overige personen in het plangebied vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die over het algemeen als zelfredzaam worden beschouwd.
  • Het plangebied en de directe omgeving daarvan bieden over het algemeen voldoende mogelijkheden voor het ontvluchten van het mogelijke rampgebied.
  • Het plangebied ligt grotendeels binnen het sirenebereik van het bestaande Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Hierdoor is een snelle signalering mogelijk.
  • Het aspect zelfredzaamheid geeft geen aanleiding tot het treffen van maatregelen in het plangebied.

7 Conclusie

De externe veiligheidssituatie voor het bestemmingsplan 'Binnenstad-Oost 2012' is in beeld gebracht. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Wel is er in de omgeving een tweetal risicobronnen aanwezig met een invloed op de veiligheidssituatie binnen het plangebied, te weten:

  • het UMCG, gasflessendepot;
  • de spoorlijn Groningen-Sauwerd.

Uit nader onderzoek is gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor het UMCG geldt dat de risicobronnen op het UMCG-terrein geen normoverschrijdingen op de omgeving geven. Voor de spoorlijn Groningen-Sauwerd geldt dat wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede aan de normen voor het plasbrand- aandachtsgebied (PAG). Aangezien het plangebied op circa 650 meter van het spoor ligt, is het PAG hier niet relevant.

Voor het groepsrisico geldt dat voor de meeste ongevallenscenario's het effectgebied veel kleiner is dan 200 meter. Er zijn echter enkele scenario's met een grotere effectafstand. Het plangebied ligt daarom voor een deel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Op basis van een kwantitatieve analyse van deze spoorlijn uit 2006 (uitgevoerd door Ingenieursbureau Oranjewoud) is geconcludeerd dat het groepsrisico op dit traject boven de oriëntatiewaarde ligt. Het voorliggende bestemmingsplan draagt echter niet of nauwelijks bij aan de hoogte van het groepsrisico en zal niet tot knelpunten leiden.

De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd, dat uit de beoordeling van het aspect bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid blijkt, dat beide aspecten in het plangebied voldoende zijn. Het voorliggende bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.