direct naar inhoud van 3.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Semmelweisstraat
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP502Semmelweisstr-oh01

3.5 Milieu

3.5.1 Bedrijven

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

In de bebouwde omgeving van dit plan zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

Volgens het schetsontwerp van januari 2011 is er in het plangebied ruimte bestemd voor wonen, een school, kinderopvang, een buurtcentrum, commerciële doeleinden en parkeren. Dit betekent dat er in het plangebied menging van functies zal plaatsvinden. Door slim te ontwerpen kan hinder door de functiemenging beperkt worden.

Het buurtcentrum en de woningen dienen zoveel mogelijk van elkaar gescheiden te worden. Het parkeerdek, en vooral de in- en uitgang hiervan, is een bron van omgevingslawaai en lichthinder. Woningen in de nabijheid van de in- en uitgang kunnen hier overlast van ondervinden. De initiatiefnemer dient voor het bouwplan een akoestisch onderzoek en een onderzoek naar lichthinder te laten uitvoeren. Eventueel te nemen maatregelen om de overlast te beperken zullen tijdens de bouwplanfase nader uitgewerkt worden.

De Wet ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft hiervoor een handreiking.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het Activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

3.5.2 Geluid

Voor dit bestemmingsplan is alleen geluid als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Laan Corpus den Hoorn en de Van Swietenlaan. Dit betekent dat volgens de Wet geluidhinder akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De initiatiefnemer heeft in 2008 twee akoestisch onderzoeken naar wegverkeerslawaai laten uitvoeren. Deze onderzoeken zijn als afzonderlijke bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Uit de resultaten van de onderzoeken blijkt, dat de voorkeursgrenswaarde als gevolg van wegverkeerslawaai overschreden wordt. De maximale grenswaarde vanwege wegverkeerslawaai wordt niet overschreden. Dit betekent dat er voor dit plan, als gevolg van wegverkeerslawaai, een hogere-waardebesluit moet zijn genomen. Op basis van de onderzoeken uit 2008 heeft de gemeente Groningen op 24 september 2009 al voor dit project een hogere-waardebesluit genomen. Dit besluit is als afzonderlijke bijlage bij dit plan gevoegd. Het hogere-waardebesluit uit 2009 is nog steeds bruikbaar voor het voorliggend bestemmingsplan.

Voor een aanvaardbaar leefklimaat is het van belang dat de binnenwaarde als gevolg van het wegverkeerslawaai acceptabel is. Bij de gevelwering dient hier rekening mee gehouden te worden.

3.5.3 Luchtkwaliteit

Kortheidshalve wordt hierna gesproken van de 'Wet luchtkwaliteit', die op 15 november 2007 in werking is getreden. Formeel gaat het om de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

De 'Wet luchtkwaliteit' geeft het kwaliteitsniveau aan, waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model.

Voor dit bestemmingsplan is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden (zie ook bijlage 2). Hierbij is gekeken naar de jaren 2007 en 2017. De concentraties zijn berekend voor de zes meest drukke wegen in het plangebied, te weten: de rijksweg A7, de rijksweg A28, de Laan Corpus den Hoorn, de Paterswoldseweg, de Laan van de Vrijheid en het Overwinningsplein. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. Hieruit blijkt dat er geen belemmering is voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

3.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB, 2011) naar analogie van het BEVI. Voor buisleidingen wordt gekeken naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

Voor dit plangebied is de afstand tot de ringweg van belang. Over de ringweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich buiten de aandachtszone van 200 meter van de ringweg. Omdat het plangebied zich buiten de aandachtszone van de ringweg bevindt hoeft het groepsrisico niet bepaald te worden.

3.5.5 Bodem

Het plangebied betreft een ontwikkellocatie waarbij de functie maatschappelijke doeleinden wordt omgezet naar een functie waar, naast maatschappelijke doeleinden waaronder onderwijs, onder meer ook wonen mogelijk is.

Bij deze locatie is specifiek gekeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie en welke acties en inspanningen eventueel noodzakelijk zijn om de bodem geschikt te maken. De inventarisatie van de bodemkwaliteit is als bijlage 3 bij deze toelichting plan gevoegd.

Op de locatie zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de onderzoeken blijkt dat bepaalde delen licht verontreinigd zijn en dat enkele deellocaties verdacht worden van ernstige bodemverontreiniging. Er is daarom bodemonderzoek nodig bij de ontwikkeling op de locatie. De gemeente bekijkt aan de hand van de uitkomsten van het bodemonderzoek of er nadere bodemonderzoeken en/of saneringen nodig zijn in verband met de risico's voor mens en/of milieu. Op basis van het nog uit te voeren onderzoek kan beoordeeld worden of de locatie geschikt is voor de voorgenomen functiewijziging.

Als gevolg van jarenlange activiteiten kan de bodem belast zijn met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in dit plangebied geen diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.