direct naar inhoud van 4.4 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Reitdiep 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP495Reitdiep2012-vg01

4.4 Milieu

4.4.1 Algemeen

Binnen de gemeente Groningen is sinds eind jaren '80 van de vorige eeuw het principe van de compacte stad het uitgangspunt van het milieu- en ruimtelijk beleid. Het compacte stadsbeleid staat voor een concentratie van stedelijke functies, waardoor op regionaal niveau het milieu gunstig wordt beïnvloed. De compacte stad leidt immers tot minder ruimtebeslag in het buitengebied en minder mobiliteit.

Het concept van de compacte stad brengt echter met zich mee dat de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving door de concentratie van stedelijke functies plaatselijk kan leiden tot milieubelasting. Het is dan ook belangrijk om de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving gericht in de gaten te houden. Uitgangspunt hierbij is dat de relatief goede kwaliteit van het Groningse milieu wordt gehandhaafd en waar nodig verbeterd.

Het plangebied omvat de woonwijk Reitdiep en - ten zuiden van de Friesestraatweg - volkstuinen en agrarisch gebied. Het voorliggend plan is voornamelijk een conserverend plan, dat in het kader van de actualisering van oude bestemmingsplannen is opgesteld. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen in worden meegenomen. Echter, het middengebied heeft de bestemming Wonen-uit te werken gekregen om door middel van een uitwerkingsplan nieuwbouw van woningen mogelijk te maken.

De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid en bodem.

4.4.2 Bedrijven(terreinen)

Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

De Wet Ruimtelijke Ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor.

In het bestemmingsplan wordt met eventuele hinder rekening gehouden door het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming. De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft hiervoor een handreiking.

De regulering van de milieubelasting door bedrijven vindt voorts plaats op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en/of de Algemene Plaatselijke Verordening. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties.

In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing, indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is geen melding nodig. Indien het een type B-inrichting is, is het doen van een melding verplicht. Bij de aanvraag van een vergunning voor een nieuwe bedrijfsvestiging wordt nauwgezet beoordeeld of aan de geldende randvoorwaarden kan worden voldaan en of er hinder zal optreden.

In het plangebied zijn in principe alleen bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving. De voorschriften van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

Echter, op het bedrijventerreintje in de hoek van de Friesestraatweg-Professor Uilkensweg zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Hier mogen, naast andersoortige bedrijven, twee benzinestations waarvan maximaal één met LPG (<1000 m3 /jaar), zich vestigen. Het toestaan van benzinestations heeft ten doel om vestigingen, die ervoor kiezen om van elders binnen de stad hier naartoe te verhuizen, mogelijk te maken.

4.4.3 Geluid

Geluid is één van de factoren die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke- of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen.

Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden: 1. industrielawaai; 2. wegverkeerslawaai; 3. spoorweglawaai.

Bestaande situatie

In het plangebied is alleen wegverkeerslawaai relevant. In en langs het plangebied liggen Rijks- en Provinciale wegen zoals de Plataanlaan, Friesestraatweg en de Professor Uilkensweg. Al deze wegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor de bestaande situatie. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk zal een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

Uit te werken woonbestemming

Voor het gebied met de uit te werken woonbestemming is de Wet geluidhinder relevant. Deze wet stelt grenzen aan de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. De geluidbelasting op de gevel mag in principe niet hoger zijn dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde die voor wegverkeerslawaai 48 dB bedraagt. Op grond van de Wet geluidhinder is de bouw van geluidgevoelige bestemmingen zonder meer mogelijk, indien voldaan wordt aan de voorkeursgrens- waarde.

Langs wegen liggen geluidzones. Het uit te werken gebied ligt binnen de geluidzone van zowel de Friesestraatweg als de Professor Uilkensweg. Uit een eerste indicatief akoestisch onderzoek (zie bijlage 1 bij deze toelichting)blijkt, dat de geluidbelasting in grote delen van het gebied hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Langs de Friesestraatweg wordt de maximale grenswaarde overschreden. Woningbouw is realiseerbaar. Er zullen dan wel maatregelen genomen moeten worden, zoals het toepassen van dove gevels, het aanbrengen van extra gevelisolatie of geluidafschermende bebouwing langs de wegen. Daarnaast moet er bij de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen een geluidzone, indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden op grond van de Wet geluidhinder een ontheffing verleend worden. Zo'n ontheffing kan worden verleend als maatregelen om de geluidbelasting te beperken niet mogelijk, wenselijk of doelmatig zijn. In die gevallen kan een hogere waarde voor de toelaatbare geluidbelasting worden vastgesteld. Deze mag echter niet hoger zijn dan de maximale grenswaarde, c.q. bij nieuwbouw van woningen voor binnenstedelijke wegen (Professor Uilkensweg) 63 dB en voor buitenstedelijke wegen (Friesestraatweg) 53 dB. Het besluit tot het vaststellen van hogere waarden moet in het uitwerkingsplan worden onderbouwd en gemotiveerd op basis van akoestisch onderzoek.

4.4.4 Luchtkwaliteit

Hierna wordt kortheidshalve gesproken van de 'Wet luchtkwaliteit', die op 15 november 2007 in werking is getreden. Formeel gaat het hier echter om de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer: stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), koolmonoxide (CO), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en benzo(a)pyreen. Hiervan zijn NO2 en PM10 het meest relevant omdat in Nederland alleen voor deze twee stoffen regelmatig en/of op ruime schaal normoverschrijdingen voorkomen.

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Dit model is mede gebaseerd op gegevens van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteitnet. Zo worden in het model ook de zogenoemde achtergrondconcentraties verdisconteerd (dat wil zeggen: de luchtverontreiniging van bijvoorbeeld bedrijven, huishoudens en van verder afgelegen bronnen), die worden bepaald op basis van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit. Voor het bestemmingsplan Reitdiep is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019. De concentraties zijn berekend voor de meest drukke weg in het plangebied Reitdiep, te weten: de Friesestraatweg. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2.

Uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen.

Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Voor de berekening van de luchtkwaliteitsnormen: zie bijlage 2 bij deze plantoelichting.

Voor de uit te werken woonbestemming moet de luchtkwaliteit nog worden onderzocht.

Geur

De richtlijnen voor geurnormen voor bedrijven worden meegenomen in vergunningen en/of via een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) in kader van Wet milieubeheer.

4.4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, de vaarwegen en door buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met VROM. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Onlangs is het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) vastgesteld. Het BTEV is vergelijkbaar met het BEVI en bevat risiconormen voor transportroutes.

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden.

Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dient de gemeente het groepsrisico te verantwoorden.

De gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er binnen het plangebied risicobronnen aanwezig zijn die invloed hebben op de veiligheidssituatie binnen het plangebied, te weten: de hogedruk-aardgasleiding N-507-26-KR, de hogedruk-aardgasleiding N-507-50-KR en de provinciale weg N355 (Friesestraatweg).

Nabij het plangebied ligt de risicobron LPG-tankstation Veldma (Friesestraatweg 213). Daarnaast staat het bestemmingsplan in het zuidwesten van het plangebied onder de bestemming Bedrijf een lpg-verkooppunt toe. Op grond van het BEVI is een minimale afstand tot kwetsbare objecten noodzakelijk van 35 meter tot het vulpunt, 25 meter tot de tank en 15 meter tot de afleverzuil. De aangrenzende dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning laat binnen een zone van 100 meter grenzend aan de bestemming Bedrijf geen gebouwen toe. Hierdoor is de minimale afstand tot kwetsbare objecten gewaarborgd.

Voor de bestemming 'Wonen – Uit te werken' en - voorzover het gaat om de locatie waar LPG is toegestaan – de bestemming 'Bedrijf' geldt momenteel landelijk het Gebruiksbesluit als juridische waarborg voor noodzakelijke blusvoorzieningen. De betrokken gemeentelijke projectgroep en bouwaccountmanagers worden hiervan op de hoogte gesteld, zodat hiermee tijdig rekening kan worden gehouden.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N355. Uit nader onderzoek is gebleken dat aan de veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de bestaande situatie wel bebouwing staat op minder dan 30 meter vanaf de N355. Het betreft één woning aan de zuidkant van de Friesestraatweg (circa 16 meter vanaf de N355). Aangezien het om bestaande bebouwing gaat, wordt voldaan aan hetgeen is vastgelegd in het 'Provinciaal Basisnet'.

Voor de twee hogedruk-aardgasleidingen geldt dat de toetsingsgebieden zich uitstrekken over een afstand van respectievelijk 70 en 170 meter ter weerszijden van de leidingen binnen het plangebied. Aangezien hierbinnen woningen zijn gelegen is er een groepsrisicoberekening voor beide leidingen gemaakt, waarbij de geprojecteerde nieuwbouw is meegenomen. Gebleken is dat de geprojecteerde nieuwbouw slechts een geringe toename van het GR tot gevolg heeft.

De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als bijlage is toegevoegd.

Het plangebied ligt buiten het (groepsrisico)-invloedsgebied van 150 meter van het tankstation en buiten het gewondeneffectgebied van 290 meter. De aanwezigheid van het bestaande LPG-tankstation is voor externe veiligheid niet van invloed op dit bestemmingsplan.

De regionale brandweer heeft daarnaast geconstateerd dat, er in het plangebied sprake is van een beperkte bestrijdbaarheid. Om de tweezijdige bereikbaarheid van de bestemming ‘Wonen nader uit te werken’ te garanderen, adviseert de brandweer om in de uitwerkingsregels nadere voorwaarden op te nemen. Dit geldt zowel voor objecten in de bestemming ‘Wonen nader uit te werken’ als voor de woonbuurt Kleiwerd. Op advies van de brandweer dienen bluswatervoorzieningen in de uitvoeringsfase te worden meegenomen in de bestemmingen ‘Wonen nader uit te werken’ en ‘Bedrijf’ (verkoop motorbrandstoffen LPG).

In het plangebied is in de bestaande situatie sprake van een beperkte zelfredzaamheid. Om de veiligheid te verbeteren, adviseert de brandweer om in overleg met de Gasunie passende maatregelen te treffen, zodat de kans op schade aan de hogedruk-aardgastransportleiding wordt beperkt. Ook wordt geadviseerd om het bestuur van JJI Het Poortje te informeren over de externe veiligheidsrisico’s. Tot slot adviseert de brandweer om voor de bestemming ‘Wonen nader uit te werken’ nadere voorwaarden op te nemen, zodat nieuwe objecten voor verminderd zelfredzame personen in de 30-meterzone van de Friesestraatweg en de 100% -letaliteitsgrens van de transportleidingen worden uitgesloten.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.4.6 Bodem

Algemeen

Bodemverontreining kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging.

Eventuele bronverontreiniging wordt veroorzaakt door huidige of voormalige bedrijfsfuncties en/ of dempingen en ophogingen met verontreinigde grond. Uit archiefonderzoek naar het gebruik van de grond tot nu toe en uit gegevens van een eerder bodemonderzoek kunnen deze mogelijk verontreinigde locaties worden opgespoord.

Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en is niet tot een specifieke bron te herleiden.

Bij het toepassen en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.

Bij de aanpak van de bodemverontreiniging wordt zo goed mogelijk aangesloten bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor aanvullend onderzoek en voor de sanering ligt bij de projectontwikkelaar. De wijze waarop de sanering wordt uitgevoerd en het tijdstip waarop met de sanering wordt gestart, zal worden afgestemd op de planning van de bouwactiviteiten. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik. Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen.

Daarnaast geldt voor nieuwe gevallen, bodemverontreiniging ontstaan na 1987, een ander regiem. Op deze gevallen is de zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat nieuwe bodemverontreiniging altijd zoveel mogelijk ongedaan gemaakt moet worden, ongeacht hoe ernstig de bodemverontreiniging is.

Het plangebied

De beoordeling van de bodemkwaliteit voor het bestemmingsplan gaat uit van een gebiedsbenadering en van de beschikbare gegevens op het moment van de inventarisatie. Individuele locaties zullen telkens opnieuw moeten worden beoordeeld op het aspect van geschiktheid. De inventarisatie, die is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting, is uitgevoerd op 3 maart 2010 en is gebaseerd op de op dat moment bij de Milieudienst beschikbare gegevens over (potentiële) ernstige verontreinigingen. Dagelijks worden gegevens aangeleverd en bijgewerkt. Voor een actuele situatie of voor informatie over individuele locaties: zie www.eloket.groningen.nl.

Over het algemeen voldoet de bodemkwaliteit aan de normen die gekoppeld zijn aan het huidige gebruik of de huidige functie.

Locaties met een ernstige bodemverontreiniging

Er zijn binnen het plangebied geen locaties bekend waar ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld en nog niet is gesaneerd. Er zijn twee locaties gesaneerd; deze zijn hierna weergegeven. Tevens is aangegeven of er gebruiksbeperkingen zijn.

Locatie code   Locatie naam   Beoordeling verontreiniging   Sanering uitgevoerd*   Zorg na sanering  
GO001400302   Hoogeweg, vml. nr 1   ernstig, spoed   ja   n.v.t.  
GR001402551   Friesestraatweg, trace   Potentieel ernstig, geen spoed   ja   1, 3  

Zorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen na sanering
1. bestemmingswijzigingen melden bij bevoegd gezag Wet bodembescherming
3. verharding in stand houden

* Bij functiewijzigingen zal nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik.  

Diffuse verontreinigingen

Uit de Bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt, dat in dit plangebied geen diffuse (lichte) bodemverontreiniging voorkomt. Bij afvoer en/of het toepassen/ hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden. Deze documenten zijn in te zien via de site milieu.groningen.nl

Eventueel toepassen of afvoer van grond dient gemeld te worden bij SenterNovem. (www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl). Deze zendt de melding door naar de afdeling Bodem van de Milieudienst van de gemeente Groningen.

Het ontwikkelgebied met de bestemming Wonen uit te werken

Voor het middengebied is een nieuwe ontwikkeling geprojecteerd; hier is het agrarisch gebied voorzien van de bestemming Wonen - uit te werken. Ter plaatse is voor enkele kleine deelgebieden al bodemonderzoek uitgevoerd. Voor één onderzocht terreindeel is aanvullend onderzoek nodig. Op het deel van de ontwikkellocatie waarvan geen bodemonderzoek bekend is, moet dit nog plaatsvinden.

4.4.7 Duurzaamheid

Duurzaamste stad van Nederland

De gemeente Groningen heeft de ambitie uitgesproken om van Groningen de duurzaamste stad van Nederland te maken. Hiervoor heeft het college in 2007 een duurzaamheidsvisie vastgesteld.

Vanuit de ambitie de duurzaamste stad te worden, ligt een focus op de thema's 'energie' en 'de kwaliteit van de leefomgeving'. Daarnaast gelden er algemene eisen ten aanzien van duurzame bouw, zoals onder andere weergegeven in het Nationale Pakket Duurzame Woningbouw (NPDW) en het Nationale Pakket Duurzame Utiliteitsbouw (NPDU).

Ook zijn er verschillende software-pakketten beschikbaar waarmee afwegingen op het gebied van duurzaamheid kunnen worden gemaakt. De bekendste voorbeelden hiervan zijn Greencalc+ en GPR nieuwbouw. Daarnaast zijn er op dit moment volop ontwikkelingen rondom duurzaamheid, zoals bijvoorbeeld de ontwerpopgave Cradle to Cradle (C2C) (“van wieg tot wieg”).

De duurzaamheidsvisie is uitgewerkt in: 'het Beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal+ 2025'. Vastgelegd is hoe de stedelijke ontwikkeling en de leefomgevingskwaliteit duurzaam ontwikkeld kunnen worden en hoe de gemeente de stad klaar wil maken voor de effecten van klimaatverandering. Beschreven is hoe, met wie, waarmee en wanneer deze ambitie wordt nagestreefd: door te streven naar 'CO2-neutraal' met een extra 'plus' op energiebesparen.

Binnen de Routekaart wordt een nieuw denkpatroon geïntroduceerd: de Groningse energieladder. Deze wordt gebruikt bij het afwegen van keuzes, bij het nemen van beslissingen, bij het sturen op processen en bij het concreet uitvoeren van acties en maatregelen.

De Groningse energieladder

De Groningse energieladder kent in volgorde van belangrijkheid de volgende prioriteiten: energievrij, vermindering van energieverbruik, gebruik en productie van duurzame energie, efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen, compensatie van fossiele energiebronnen.

Binnen elk nieuwbouw- of renovatieplan moet de energieladder meegenomen worden.

Er dient bijvoorbeeld naast aandacht voor een optimale isolatie ook gekeken te worden of er energiebronnen in de buurt van nieuwbouwprojecten zijn die kunnen worden gebruikt, zoals restwarmte van nabijgelegen gebouwen (bijvoorbeeld van een verzorgingshuis of kantoor). Het gebruik van aardwarmte in de vorm van warmte-/koude-opslag in de bodem in combinatie met warmtepompen is een duurzaam alternatief voor verwarming door middel van aardgas.

Kwaliteit van de leefomgeving

In dit bestemmingsplan komt de duurzame leefomgeving tot uitdrukking in de manier waarop wordt omgegaan met ecologie, groen, water en onder meer de milieuaspecten geluid, lucht, veiligheid en bodem. In algemene zin kan worden geconcludeerd dat duurzaamheid al een goede verankering in dit bestemmingsplan heeft gekregen.

Overige (duurzaamheids)aspecten

Op het gebied van materiaalgebruik is het wenselijk gebruik te maken van materialen, die gerecycled kunnen worden of herwinbaar zijn. Hiertoe dienen materialen tevens zodanig te worden toegepast, dat deze na sloop eenvoudig kunnen worden gescheiden en geschikt zijn voor hergebruik. Bij het gebruik van materialen dient uitloging naar de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater zoveel mogelijk te worden voorkomen.

4.4.8 Groninger Woonkwaliteit

Het voorgaande sluit goed aan bij de door de gemeente gewenste Groninger Woonkwaliteit.

In het Bouwbesluit is wettelijk geregeld aan welke eisen nieuwbouwwoningen moeten voldoen. De gemeente Groningen gaat een stap verder en wil dat alle nieuwbouwwoningen in de stad extra kwaliteit hebben. Hierover hebben gemeente, corporaties, projectontwikkelaars en belangenorganisaties afspraken gemaakt onder de noemer 'Groninger Woonkwaliteit'. Dit is een kwaliteitslabel voor nieuwbouwwoningen in Groningen bovenop de wettelijke eisen. Groninger Woonkwaliteit gaat over: 1. duurzaamheid en energie; 2. toegankelijkheid en levensloop- bestendigheid; 3. veiligheid en gezondheid.

Voor de consument is dit vertaald in: een prettige en veilige entree, een comfortabel en gezond binnenklimaat, een ruime en praktische indeling, lagere energielasten, inbraakbeveiliging en milieuvriendelijke bouwmaterialen.

Met al deze doelstelling zal bij het ontwikkelen van het uit te werken woongebied rekening moeten worden gehouden.

Kwaliteit in de woonomgeving betekent dat de openbare ruimte goed en bruikbaar is ingericht en dat de voorzieningen zoveel mogelijk aansluiten bij de verschillende leefstijlen in de wijk of buurt. In het geval van de wijk Reitdiep betekent het, dat er voorzieningen voor gezinnen aanwezig moeten zijn. Deze zijn er met name in het gebied rond de haven.

4.4.9 Kabels en leidingen

In bestemmingsplannen worden uitsluitend kabels en leidingen opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van de externe veiligheid. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. In elk bestemmingsplangebied bevinden zich uiteraard ook kabels en leidingen voor distributie en huisaansluitingen, maar die worden niet in het plan opgenomen.

In het plangebied bevinden zich de volgende leidingen die als dubbelbestemming op de verbeelding en in de regels (de artikelen 17 en 18) zijn opgenomen:

  • twee hogedrukgasleidingen van de Gasunie met een diameter van respectievelijk 6 en 16 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. In de Externe veiligheidsparagraaf (paragraaf 4.4.5) is het effect van deze leidingen op de omgeving beschreven. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risico en dat de aan te houden veiligheidsafstanden voor het groepsrisico respectievelijk 70 en 170 meter zijn;
  • een 110 kV hoogspanningsleiding van Tennet. In verband met stralingsgevaar bestaat er voor gevoelige functies een indicatieve veiligheidszone van 50 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. In principe zijn in die zone geen gevoelige functies (bijvoorbeeld wonen of onderwijs) toegestaan.