direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: Bestemmingsplan Reitdiep 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP495Reitdiep2012-vg01

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1), met uitzondering van geluidszoneringplichtige en risicovolle bedrijven;
  • b. bedrijven als bedoeld in de categorieën 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1), echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' en met uitzondering van geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  • c. kantoren;
  • d. maximaal 2 verkooppunten van motorbrandstoffen, waarvan maximaal 1 met LPG, echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg'; dit met dien verstande dat het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg geen grotere jaarlijkse lpg-doorzet heeft dan 500 m3;
  • e. opslag, echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • f. bedrijfswoningen/ dienstwoningen, echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfs- woning';
  • g. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag maximaal het op de verbeelding aangegeven bebouwings- percentage bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • d. de bruto vloeroppervlakte van een kantoor mag maximaal 500 m² bedragen, met dien verstande dat de totale bruto vloeroppervlakte ten behoeve van kantoren binnen deze bestemming maximaal 1000 m² mag bedragen;
  • e. voor verkooppunten van motorbrandstoffen als bedoeld in lid 5.1 onder d geldt dat de maximale bruto vloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van detailhandel per vestiging maximaal 100 m² mag bedragen;
  • f. voor bedrijfswoningen / dienstwoningen als bedoeld in lid 5.1 onder f geldt:
    - per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning / dienstwoning toegestaan;
    - de inhoud en bouw- en goothoogte van dienst- of bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 600 m3, 10 meter en 5 meter bedragen;
    - bijbehorende bouwwerken bij een dienstwoning/bedrijfswoning zijn toegestaan met een oppervlakte van in totaal maximaal 50 m² per woning en een goot- en bouwhoogte van maximaal 3 respectievelijk 5 meter.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,50 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a. de verblijfssituatie:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een redelijke lichttoetreding, alsmede de aanwezigheid van voldoende privacy;

b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.

c. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

d. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

e. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2 onder a. voor overschrijding van het bouwvlak tot op de erfgrens;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2 onder b. voor het vergroten van het maximaal toegestane bebouwingspercentage met maximaal het getal 10;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2 onder c. voor het vergroten van de maximaal toegestane bouwhoogte met maximaal 4 meter.
5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 5.4.1 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de verblijfssituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Het gestelde in lid 5.3 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, behorende tot een andere categorie dan die welke volgens lid 5.1 zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel met uitzondering van detailhandel als bedoeld in lid 5.1 onder d;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning anders dan als een dienst- of bedrijfswoning als bedoeld in lid 5.1 onder f;
  • d. het gebruik van de gronden voor recreatief nachtverblijf.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.5 onder a. juncto lid 5.1 onder a voor de vestiging van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten' mits het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft;
  • b. het bepaalde in lid 5.5 onder a. juncto lid 5.1 onder a voor de vestiging van bedrijven, die niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn opgenomen, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die behoren tot de in lid 5.1 onder a. bedoelde categorieën, mits het niet geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen betreft;
  • c. het bepaalde in lid 5.5 onder a. juncto lid 5.1 onder b voor de vestiging van bedrijven die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten', mits het geen geluidszoneringplichtige of risicovolle inrichtingen betreft;
  • d. het bepaalde in lid 5.5 onder a. juncto lid 5.1 onder b voor de vestiging van bedrijven, die niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' zijn opgenomen, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die behoren tot de in lid 5.1 onder b. bedoelde categorieën, mits het niet geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen betreft.