direct naar inhoud van 3.4 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Oosterhoogebrug en Ulgersmaborg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP491OosterhbUborg-oh01

3.4 Milieu

Binnen de gemeente Groningen is sinds eind jaren '80 van de vorige eeuw het principe van de compacte stad uitgangspunt van het milieu- en ruimtelijk beleid. Het compacte stadsbeleid staat voor een concentratie van stedelijke functies waardoor op regionaal niveau het milieu gunstig wordt beïnvloed. De compacte stad leidt immers tot minder ruimtebeslag in het buitengebied en minder mobiliteit.

Het concept van de compacte stad brengt echter met zich mee dat de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving door de concentratie van stedelijke functies plaatselijk kan leiden tot milieubelasting. Het is dan ook belangrijk om de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving gericht in de gaten te houden. Uitgangspunt hierbij is dat de relatief goede kwaliteit van het Groningse milieu wordt gehandhaafd en waar nodig verbeterd.

Het plangebied omvat de woonwijken Oosterhoogebrug en Ulgersmaborg. Aan de randen van de woonwijken bevinden zich enkele bedrijventerreinen. Het voorliggend plan is voornamelijk een conserverend plan, dat in het kader van de actualisering van oude bestemmingsplannen is opgesteld. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe ontwikkelingen in worden meegenomen.

De volgende paragrafen gaan in op de milieuaspecten die relevant zijn voor dit bestemmingsplan. Achtereenvolgens wordt ingegaan op bedrijven(terreinen), geluid, luchtkwaliteit, geur, externe veiligheid, bodem en duurzaamheid.

3.4.1 Bedrijven(terreinen)

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

Binnen het plangebied bevindt zich de bedrijventerreinen Ulgersmaborg-noord (ten noorden van de busbaan) en Ulgersmaborg-zuid (ten zuiden van de busbaan), en Ulgersmaweg. In Ulgersmaborg-noord en Ulgersmaweg kunnen zich bedrijven tot en met categorie 3.2 vestigen, in Ulgersmaborg-zuid bedrijven tot en met categorie 2. Dit laatste vanwege de nabijheid van woonbebouwing. In het plangebied bevinden zich twee inrichtingen uit de categorie 4. Dat zijn de firma E. Birza & zn, Ulgersmaweg 39 en E. Offeringa's Gortproducten Fabriek BV, Ulgersmaweg 46. Zij zijn niet zodanig mielieubelastend dat in dit bestemmingsplan dat zij, na eventueel vertrek, worden wegbestemd. De regels van dit bestemmingsplan staan geen nieuwe bedrijven toe die vanwege de aard van de bedrijvigheid een risicocontour hebben die buiten het eigen terrein is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0014.BP491OosterhbUborg-oh01_0029.jpg"

bedrijventerrein Ulgersmaborg-noord

Grote lawaaimakers zijn in dit bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat het bedrijventerrein Pop Dijkemaweg / Ulgersmaweg geen gezoneerd industrieterrein meer is. Op de consequenties hiervan wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

De Wet Ruimtelijke ordening schrijft de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voor. Bedrijfsmatige activiteiten kunnen invloed hebben op de leefomgeving. Het aanhouden van een bepaalde afstand tussen een bedrijfsmatige activiteit en een woonbestemming is een middel om overmatige hinder te voorkomen. De VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”geeft hiervoor een handreiking. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet Milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtingsvergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A of B inrichting. Indien het een type A of B inrichting is, dan is respectievelijk geen melding of het doen van een melding verplicht.

3.4.2 Geluid (weg, spoor en industrie)

Geluid is één van de factoren die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke- of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden:

  • 1. industrielawaai
  • 2. wegverkeerslawaai
  • 3. spoorweglawaai

In dit plangebied zijn alleen industrielawaai en wegverkeerslawaai relevant.

Industrielawaai

In dit bestemmingsplan is sprake van één gezoneerd industrieterrein (Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg) en één contour van een gezoneerd industrieterrein die voor een gedeelte over het plangebied ligt (Groningen Zuid Oost). Beide worden in deze paragraaf nader uitgewerkt.

Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg

Het bedrijventerrein Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg is een gezoneerd industrieterrein. De geluidzone rondom dit industrieterrein is vastgesteld bij Koninklijk Besluit. Op het industrieterrein bevinden zich echter geen grote lawaaimakers (inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). Deze zijn in verband met ontwikkelingen langs de rand van het industrieterrein ook niet gewenst. Met de actualisatie van het bestemmingsplan worden grote lawaaimakers uitgesloten. Dit betekent dat het industrieterrein gedezoneerd wordt. De bedrijfswoningen maken hierdoor geen onderdeel meer uit van een industrieterrein en moeten daarom als geluidgevoelig worden aangemerkt. Door middel van akoestisch onderzoek is nagegaan welke consequenties dit heeft voor deze woningen en de aanwezige bedrijven. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat het opheffen van het gezoneerd industrieterrein geen gevolgen heeft voor de aanwezige bedrijfswoningen. Ook heeft het opheffen van het gezoneerd industrieterrein geen gevolgen voor de aanwezige bedrijven en inrichtingen. Gedetailleerde informatie over het opheffen van het gezoneerd industrieterrein is opgenomen in het akoestisch onderzoek dat als losse bijlage bij dit plan is gevoegd.

Industrieterrein Groningen Zuid Oost

De geluidszone van industrieterrein Groningen Zuid Oost liep vroeger voor een klein gedeelte over het plangebied van dit bestemmingsplan. Na berekening van de huidige 50 dB(A) contour van industrieterrein Groningen Zuid Oost blijkt dat de geluidszone teruggelegd kan worden. De modelberekening is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. In dit bestemmingsplan is de geluidszone van industrieterrein Groningen Zuid Oost teruggelegd tot op de grens van het plangebied.

Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen rijks- en provinciale wegen zoals de Beneluxweg, Pop Dijkemaweg, Ulgersmaweg, Oosterhamrikbaan en de Rijksweg. Al deze wegen vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder.

De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor dergelijke bestaande situaties, tenzij hier nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In dat geval schrijft de Wet geluidhinder een procedure en werkwijze voor die consequenties kan hebben voor de geluidbelasting die is toegestaan op nieuwe maar ook op bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

3.4.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit1 geeft het kwaliteitsniveau aan waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor het bestemmingsplan Oosterhogebrug en Ulgersmaborg is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2009 en 2019.

De concentraties zijn berekend voor de drie meest drukke wegen in het plangebied, te weten: de Rijksweg, de Pop Dijkemaweg en de Kardingerweg. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. De concentraties voor de Beneluxweg zijn uit de Rapportagetool van Rijkswaterstaat gehaald.

Het luchtkwaliteitsonderzoek is als losse bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent, dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan Oosterhoogebrug en Ulgersmaborg.

3.4.4 Geur

In zoverre van toepassing worden de richtlijnen voor geurnormen meegenomen via de vergunningen voor bedrijven in het kader van Wet milieubeheer en/of een Algemene maatregel van Bestuur (AmvB).

3.4.5 Externe Veiligheid (transport, bedrijven/instellingen en buisleidingen)

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bij voorbeeld vuurwerk, LPG, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van I&M is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen2 bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (BEVB, 2011). Voor het transport van gevaarlijke stoffen is een nieuw instrumentarium in ontwikkeling.3

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers, het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

Voor het bestemmingsplan is een risico-inventarisatie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat het plangebied te maken heeft met een aantal risicobronnen. Binnen het plangebied bevinden zich de volgende risicobronnen:

  • Provinciale weg N46 (Beneluxweg),
  • Provinciale weg N360 (Rijksweg),
  • 1 hoge druk aardgasleiding: N-507-50-KR-023,
  • LPG Tankstation Total tankstation Ronda,
  • Offeringa's Gortproduktenfabrieken B.V.

Onderstaande risicobronnen liggen nabij het plangebied:

  • 2 hoge druk aardgasleidingen: N-507-50-KR-021 t/m 22 en N-507-50-KR-024 t/m 25,
  • waterweg Van Starkenborghkanaal,
  • LPG Tankstation Euro kartracing Kardinge, Kardingerweg 50.

Voor alle risicobronnen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG).

Voor het LPG Tankstation Eurokartracing Kardinge geldt, dat deze slechts voor eigen gebruik van het bedrijf is, niet onder het BEVI valt, en verder buiten beschouwing kan blijven. Echter, voor de volledigheid zijn de risicocontouren van dit tankstation wel beschouwd en is geconstateerd dat de bijdrage van deze risicobron nihil is op de hoogte van het Groepsrisico (GR). Het LPG- tankstation Ronda heeft geen invloed op de veiligheidssituatie binnen het plangebied.

Er is een kwantitatieve analyse van het groepsrisico uitgevoerd voor de N46 en de N360. Uit de berekeningen blijkt dat de hoogte van het groepsrisico past binnen het bestaande wettelijke kader. De zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, wordt niet overschreden. De geplande actualisatie van het bestemmingsplan heeft echter geen enkele toename van het GR tot gevolg. De verantwoording groepsrisico is uiteengezet in de veiligheidsstudie die als losse bijlage aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Voor de hoge druk aardgasleidingen geldt dat het invloedsgebied van één of meer leidingen gedeeltelijk over het plangebied ligt. Met behulp van het rekenprogramma CAROLA versie 1.0.0.50. is een risicoberekening voor de buisleidingen gemaakt. De berekeningen zijn gemaakt op basis van leidinggegevens van de Gasunie. Er is blijkens de weergave in alle FN-curves geen groepsrisico van betekenis. Het groepsrisico is voor alle leidingen lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Door vaststelling van het bestemmingsplan wordt het groepsrisico niet verhoogd. In het bestemmingsplan kan volgens Art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en Art. 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen (REVB) worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording.

Een gedeelte van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het Van Starkenborghkanaal. Aangezien er geen nieuwe bebouwing is gepland zal het groepsrisico niet worden verhoogd en wordt de zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, niet overschreden.

De regionale brandweer heeft daarnaast de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd en geconstateerd dat bepaalde delen van het plangebied éénzijdig ontsloten zijn. Hierdoor is de bestrijdbaarheid beperkt. Dit betreffen echter bestaande situaties. Voor het bedrijventerrein Bovenstreek / Grondzijl is zowel de bestrijdbaarheid als de zelfredzaamheid zeer beperkt. Een tweede (nood)ontsluiting wordt hier dan ook noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om de fietsverbinding Bovenstreek / Meedenpad geschikt te maken als calamiteitenroute.

Conclusie: de externe veiligheidssituatie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.4.6 Bodem

Met deze actualisatie van het bestemmingsplan wordt de bestaande situatie in het gebied vastgelegd. De gegevens uit deze paragraaf komen uit een uitgevoerde bodeminventarisatie. De volledige inventarisatie is als losse bijlage bij dit plan gevoegd.

De functies in dit gebied hebben voornamelijk de functies wonen en bedrijven. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie. In het plangebied zijn echter wel diverse bronnen van verontreiniging aanwezig en is er sprake van een diffuse (lichte) verontreiniging van de bodem.

Bronverontreiniging

Binnen het plangebied bevinden zich diverse locaties die verdacht zijn van een (ernstige) bodemverontreiniging. De verdachtmaking kan het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten in het verleden of een eerder bodemonderzoek. In het plangebied bevinden zich voornamelijk dempingen en ophogingen. Daarnaast bevinden zich er diverse bedrijventerreinen met verschillende bedrijvigheid, waardoor de bodem plaatselijk verontreinigd kan zijn.

Bij een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft ernstig verminderd. Een bodemsanering is dan nodig om de locatie weer geschikt te maken voor het beoogde gebruik.

Per locatie is nagegaan of er een sanering heeft plaatsgevonden en of er na sanering nog zorgmaatregelen of gebruiksbeperkingen van kracht zijn. De locaties, de sanering en de gebruiksbeperkingen zijn opgenomen in de tabel hieronder. Van de vier locaties waar een ernstige bodemverontreiniging is vastgesteld in een beschikking zijn twee locaties (deels) gesaneerd voor de huidige functie. De derde locatie is als niet-spoedeisend aangemerkt. Deze locatie hoeft niet binnen 4 jaar na afgifte van de beschikking gesaneerd te zijn.

Eén locatie is wel aangemerkt als spoedeisend. Deze locatie moet voor 2015 gesaneerd worden.

Daarnaast zijn er gevallen bekend met ernstige bodemverontreiniging, waar geen beschikking over de ernst en spoedeisendheid is genomen. Verder zijn saneringen uitgevoerd waar geen sprake was van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze locaties zijn ook in de tabel opgenomen.

Het verrichten van bodemonderzoeken en het uitvoeren van eventuele saneringswerkzaamheden is een verantwoordelijkheid van de veroorzaker, de eigenaar en/of een belanghebbende. De gemeente ziet er daarbij op toe dat de sanering op de juiste manier wordt uitgevoerd.

Voor de locaties die verdacht zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een omgevingsvergunning in ieder geval noodzakelijk. De Wabo en de gemeentelijke bouwverordening regelen in welke gevallen bij de aanvraag een bodemonderzoek moet worden gedaan.

Locaties met een ernstige bodemverontreiniging

Locatie code   Locatie naam   Beoordeling verontreiniging   Beschikking ernst en urgentie/spoed genomen   Sanering uitgevoerd*   Zorg na sanering  
AA001400697   Ulgersmaweg, vml. nr. 2   niet ernstig, licht tot matig   nee   ja   n.v.t  
AA001400885   Ulgersmaweg, vml. nr. 32   Ernstig, spoed   ja   nee   n.v.t.  
AA001403066   Madeliefstraat 1 - 11   Niet verontreinigd   nee   ja   n.v.t.  
AA001403078   Beckerweg, vml stortplaats   Potentieel ernstig, geen spoed   nee   ja   1, 3, 4 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12  
AA001400525   Pop Dijkemaweg 98-104   ernstig, geen spoed   ja   Ja, deels   1, 2, 3, 5  
AA001400634
 
Rijksweg 50   ernstig, geen spoed   ja   nee   n.v.t.  
AA001403359
 
Rijksweg 51   ernstig, geen spoed   ja   ja   1, 3, 5, 7  
AA001400632
 
Ulgersmaweg 3-5   potentieel verontreinigd   nee   ja, deels   n.v.t.  
AA001400634
 
Ulgersmaweg 11   niet ernstig, licht tot matig   nee   ja   1, 2  

Zorgmaatregelen en gebruiksbeperkingen na sanering

1. bestemmingswijzigingen melden bij bevoegd gezag Wbb

2. leeflaag in stand houden

3. verharding in stand houden

4. monitoring grondwater

5. verbod graafactiviteiten

6. grondwateronttrekkingsysteem aanwezig

7. verbod op bouwwerkzaamheden

8. open verharding handhaven

9. verbod op gewasteelt

10. verbod op grazen vee

11. verbod op onttrekken grondwater

12. verbod op aanleg veedrenkput

Bij functiewijzigingen zal nagegaan moeten worden of de sanering voldoende uitgevoerd is voor het beoogde gebruik.

Diffuse verontreinigingen

Als gevolg van jarenlange activiteiten is de bodem belast met een diffuse, niet tot een bron te herleiden, bodemverontreiniging. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat ook in dit plangebied diffuse bodemverontreiniging voorkomt. Dit is van invloed op de voorwaarden voor het toepassen van grond.

3.4.7 Duurzaamheid

De gemeente Groningen heeft de ambitie uitgesproken om van Groningen de duurzaamste stad van Nederland te maken. Hiervoor heeft het college in 2007 een duurzaamheidvisie vastgesteld. De uitwerking van deze visie heeft het college verwoord in de documenten: 'het Beleidskader duurzaamstestad.groningen.nl' en de 'Routekaart Groningen Energieneutraal+2025'.

Binnen de Routekaart is een nieuw denkpatroon geïntroduceerd: de Groningse energieladder. De energieladder is hét gereedschap bij het afwegen van keuzes, bij het nemen van beslissingen, bij het sturen op processen en bij het concreet uitvoeren van acties en maatregelen.

Kwaliteit van de leefomgeving

In dit bestemmingsplan komt de duurzame leefomgeving tot uitdrukking in de manier waarop wordt omgegaan met ecologie, groen, water en onder meer de milieuaspecten geluid, lucht, veiligheid en bodem. In algemene zin kunnen we dan concluderen dat duurzaamheid al een goede verankering in dit bestemmingsplan heeft gekregen.

Overige (duurzaamheid)aspecten

Op het gebied van materiaalgebruik wordt er naar gestreefd om materialen te gebruiken die gerecycled kunnen worden of herwinbaar zijn. Hiertoe dienen materialen tevens zodanig te worden toegepast dat deze na sloop eenvoudig kunnen worden gescheiden en geschikt zijn voor hergebruik. Bij het gebruik van materialen dient uitloging naar de bodem, het grondwater en het oppervlaktewater zoveel mogelijk te worden voorkomen.