direct naar inhoud van 7.2 Overleg
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP486Buitengebied-vg01

7.2 Overleg

Het voorontwerp-bestemmingsplan is op grond van het in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg tevens toegezonden aan overheids- en semi-overheidsorganisaties. De volgende instanties hebben gereageerd:

  • 1. provincie Groningen
  • 2. inspectie VROM
  • 3. LTO Noord, Drachten
  • 4. waterschap Noorderzijlvest
  • 5. waterschap Hunze en Aa's
  • 6. NV Nederlandse Gasunie
  • 7. Brandweer Regio Groningen
  • 8. Het Groninger Landschap
  • 9. Biotoopwacht Groninger Molenhuis
  • 10. Natuurmonumenten
  • 11. gemeente Bedum
  • 12. gemeente Leek
  • 13. gemeente Ten Boer
  • 14. gemeente Zuidhorn

Hieronder zijn de ontvangen overlegreacties genoemd onder de nummers 1 tot en met 9 samengevat en voorzien van een gemeentelijk reactie. Natuurmonumenten heeft per mail aangegeven op dit moment geen op- of aanmerkingen ten aanzien van het plan te hebben. Wel blijven ze graag op de hoogte van het vervolg van de bestemmingsplanprocedure. De omliggende gemeenten hebben eveneens aangegeven geen commentaar op het plan te hebben. Kopieën van de brieven zijn in de losse bij dit bestemmingsplan behorende bijlage van het inspraakverslag opgenomen.

Ad. 1. provincie Groningen

De provincie Groningen heeft gekeken of het bestemmingsplan het beleid van de provincie doorkruist. Het gaat hierbij met name om hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening provincie Groningen, waarin regels zijn opgenomen over de inhoud van het bestemmingsplan. De opmerkingen van de provincie hebben betrekking op de wijze waarop de wierden en het weidevogelgebied in het bestemmingsplan zijn beschermd. Verder is aan de brief een bijlage toegevoegd met ambtelijke afspraken tussen provincie en gemeente over aanpassingen van het bestemmingsplan om het in overeenstemming met de verordening te brengen. Deze aanpassingen zijn inmiddels doorgevoerd in het ontwerp-bestemmingsplan.

Wierden

Ten noorden en ten westen van de stad bevinden zich wierden die in de Omgevingsverordening zijn aangeduid. Op deze Wierden zou een beschermende regeling moeten liggen die het diepploegen, egaliseren en afschuiven van wierden verbiedt. In dit kader wordt tevens verzocht de artikelen 4.7.1 onder h, 5.7.1 onder h, 10.5.1 onder g, 18.4.1 onder a en 19.4.1 onder a, hierop aan te passen.

Reactie:

Omdat de wierden op de landschapskaart van de provincie grotendeels samenvallen met de wierden die reeds een bescherming op basis van de Monumentenwet 1988 genieten is met de provincie afgesproken dat alleen de wierden die geen monumentale status hebben van een verbod op diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden worden voorzien. De gronden waarvoor dit geldt zijn van de dubbelbestemming WR-A1B voorzien. De betreffende werkzaamheden zijn ondergebracht in de specifieke gebruiksregel als strijdig gebruik en uitgesloten in de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

Ecologische hoofdstuctuur (weidevogelgebied)

Delen van het plangebied ten noorden en westen van de stad maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Volgens artikel 16 van de Omgevingsverordening vertegenwoordigen de gronden belangrijke waarden voor weidevogels. In het bestemmingsplan is opgenomen dat pas een aanlegvergunning nodig is voor het afgraven en ophogen van de gronden bij meer dan 30 cm. Ingrepen van minder dan 30 cm kunnen echter al effect hebben op de waarden als weidevogelgebied. Verzocht wordt daarom ook het afgraven en ophogen van gronden met minder dan 30 cm aan een vergunning te koppelen.

Reactie:

Ook de gemeente Groningen is van mening dat de Koningslaagte belangrijke landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten herbergt. In het bestemmingsplan is dit gebied daarom voor een belangrijk deel van de bestemming Agrarisch met waarden voorzien. De gronden die in bezit zijn van natuur- en landschapsorganisaties of waarvoor beheersovereenkomsten met de agrariers zijn afgesloten hebben de bestemming Natuur gekregen. Het kan echter niet ontkend worden dat delen van het gebied nog steeds een agrarisch gebruik kennen. Vanwege dit gebruik kan het noodzakelijk zijn dat bepaalde bewerkingen van de gronden moeten worden uitgevoerd. Omdat zorgvuldig met de gronden moet worden omgesprongen moet voor het uitvoeren van deze grondbewerkingen, mits dieper dan 30 cm beneden maaiveld, een vergunning zijn verkregen. De provincie wil nu ook de bewerkingen die direct aan de oppervlakte plaatvinden onder het vergunningenstelsel brengen om de abiotische waarden die het gebied aantrekkelijk maken voor weidevogels beter te beschermen. Voor de gronden die de bestemming Natuur hebben kan aan deze wens worden voldaan. Hier is de agrarische functie immers van ondergeschikt belang. De gronden binnen de bestemming Agrarisch met waarden leveren nog altijd een aanzienlijke bijdrage aan de agrarische bedrijfsvoering van de bedrijven in dit gebied. Om deze reden worden hier de ondiepe grondbewerkingen alleen onder het vergunningenstelsel gebracht voor zover het de Koningslaagte betreft. Op de overige gronden met de bestemming Agrarisch met waarden blijven de ondiepe grondbewerkingen buiten het vergunningenstelsel.

Ad. 2. inspectie VROM

De inspectie verwijst naar de brief die in mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders gestuurd en waarin is aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Vervolgens is aangegeven dat het voorontwerp-bestemmingsplan Buitengebied geen aanleiding vormt tot het maken van opmerkingen, gelet op de nationale belangen.

Reactie:

Deze opmerkingen van de inspectie VROM zijn voor kennisgeving aangenomen.

Ad.3. LTO Noord

In algemene zin geeft LTO Noord aan zich in te zetten voor het levensvatbaar houden van het agrarisch gezinsbedrijf. Hiervoor is het noodzakelijk dat de bedrijven zich kunnen aanpassen aan de eisen die de internationale concurrentie en de samenleving aan hen stellen. Vanuit deze doelstelling maakt LTO Noord enkele opmerkingen.

Ruimere bouwblokken

In het bestemmingsplan hebben de bouwpercelen een omvang van maximaal 1 ha. Dit is een conserverende maatvoering die soms niet past bij de ontwikkeling van de melkveehouderijsector. Een goede landschappelijke inpassing wordt wel belangrijk gevonden.

De volgende argumenten worden genoemd om een bouwperceel van 1,5 ha bij recht mogelijk te maken:

  • een goede landschappelijke inpassing vraagt om ruimte;
  • toekomstige stalconcepten m.b.t. dierenwelzijn vragen meer ruimte dan de huidige lixboxenstallen;
  • mestsilo's, mestbassins en andere bouwwerken moeten binnen het bouwvlak passen;
  • grachten en bomen die niet gerooid mogen worden, maar binnen het bouwvlak staan, horen geen beperking op te leveren ten aanzien van het te bebouwen oppervlak binnen het bouwvlak. Hetzelfde geldt voor de ruimte op het erf vóór de woning;
  • er moet ruimte zijn voor toekomstige bedrijfsontwikkeling.

Reactie:

Bij het leggen van de bouwvlakken van de agrarische bedrijven in dit bestemmingsplan Buitengebied is zeer zorgvuldig te werk gegaan. De bestaande rechten, landschap, mogelijke archeologische sporen en een logische uitbreidingsrichting van het agrarisch bedrijf hebben een rol gespeeld in de belangenafweging. Met name vanuit langschappelijk oogpunt wordt er waarde gehecht aan het concentreren van de agrarische gebouwen en bouwwerken op zo beperkt mogelijke ruimte. De landschappelijke impact is zo het laagst en eventuele archeologische percelen ondervinden bij eventuele bouwplannen beperkte schade. Overigens is uitbreiding van agrarische bedrijven in de gemeente Groningen het afgelopen decennium niet of nauwelijks aan de orde geweest.

Een aantal agrariërs heeft in het kader van de inspraak echter aangegeven het bouwvlak liever iets anders gesitueerd te zien. Hieraan kon in de meeste gevallen medewerking worden verleend. De bouwvlakken zijn, voor zover dit vanuit de bovengenoemde uitgangspunten aanvaardbaar was, aangepast aan de persoonlijke wensen van de ondernemers. In vrijwel alle gevallen is er nog uitbreidingsruimte aanwezig binnen de nu ingetekende bouwvlakken. Als vanuit de agrarische bedrijfsvoering verdere uitbreiding noodzakelijk is, kan een beroep worden gedaan op de wijzigingsbevoegdheid om het bouwvlak te vergroten tot maximaal 1,5 ha. Ook voor eventuele nieuwe stalconcepten en uitbreidingsbehoefte om de dierenwelzijn te verbeteren, kan van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt. Het ligt echter niet in de lijn der verwachting dat het concept van de zogeheten vrijloopstal binnen de tienjaarlijkse termijn van het bestemmingsplan in het agrarisch gebied rond de stad gerealiseerd gaat worden. Omdat het nog onduidelijk is of dit concept wel 'aanslaat' in Nederland, is het te vroeg om hiervoor nu planologische ruimte te reserveren.

Bebouwingsregels

In de planregels is opgenomen dat nieuwe agrarische schuren een maximale lengte van 75 meter moeten hebben, uit oogpunt van landschappelijke inpasbaarheid. De bouw van megastallen wordt hiermee voorkomen. Een stallengte van 100 meter zou bij een toekomstige ontwikkeling tot 150 melkkoeien passen. De genoemde breedte van 50 meter voldoet wel.

Vervolgens pleit LTO Noord voor een ontheffing van de dakhelling vanaf 18 graden (i.p.v. 20 graden) in het kader van de toekomstige eisen ten aanzien van milieu en/of dierenwelzijn.

Reactie:

Zoals in het voorgaande aangegeven wordt er vanuit het landschap veel belang gehecht aan compacte bebouwing op het bouwperceel. Dit is tevens de reden geweest om een maximale lengte van 75 meter voor de stallen te introduceren. LTO Noord geeft aan deze stallengte in sommige gevallen niet toereikend zal zijn. Dergelijke situaties zijn inderdaad denkbaar, zeker in gevallen waarbij meer ruimte nodig is vanwege dierenwelzijn. In het bestemmingsplan is daarom een afwijkingsbepaling opgenomen waarmee de stallengte tot maximaal 100 meter kan worden opgerekt. Als voorwaarde geldt dat er vanuit landschappelijk oogpunt een acceptabele situatie moet ontstaan.

De opmerking over de ontheffing van de dakhelling is moeilijk te plaatsen. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat er een ruimere afwijking mogelijk moet zijn. Een dergelijke afwijkingsbevoegdheid is echter al in het plan opgenomen. In de bebouwregels van de agrarische bestemmingen is geregeld dat de dakhelling tussen de 20 en 60 graden moet zijn. Door middel van de afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken en is zelfs een platte afdekking mogelijk.

Bedrijfswoning

Voor de bedrijfswoning in de bestemming Agrarisch met waarden pleit LTO Noord voor een uitbreidingsruimte tot maximaal 200 m², zoals ook in de bestemming Agrarisch het geval is.

Reactie:

Aan deze wens van LTO Noord kan tegemoet gekomen worden. Dit vanwege het feit dat de provincie een maximale maatvoering voor niet agrarische woningen in het buitengebied heeft voorgeschreven in de provinciale verordening. In aansluiting op dit voorschrift kan de maatvoering van bedrijfswoningen hierbij aansluiten. In het bestemmingsplan is nu een maximale oppervlakte van 200 m² opgenomen. Inclusief de bijgebouwen ten behoeve van het wonen mag de oppervlakte 300 m² zijn.

Vergroting bouwvlak

Op pagina 24 van de toelichting wordt over een ontheffingsmogelijkheid voor het vergroten van het bouwvlak gesproken, terwijl in de regels een wijzigingsbevoegdheid voor deze vergroting is opgenomen. De voorkeur van LTO Noord gaat uit naar een ontheffing (tegenwoordig afwijking geheten).

Reactie:

In de toelichting is abusievelijk het woord ontheffing gebruikt, dit moet zijn Wijzigingsbevoegdheid. Gezien eerdere reactie zal vergroting tot 1,5 ha niet bij recht opgenomen worden.

Archeologie

LTO Noord vindt de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde te fors van omvang. Er is weinig geïnvesteerd om deze gebieden kleiner te maken. Vanwege het momenteel gehanteerde principe van 'de verstoorder betaalt' kan dit in de praktijk tot onrechtvaardige situaties leiden als het om de kosten gaat. Het is redelijk dat de overheid bijdraagt in de kosten van boor- en proefsleuvenonderzoek. Nu valt alleen het afgravingsonderzoek onder de regeling van excessieve kosten.

Reactie:

De gebieden met een hoge verwachting maken een niet al te groot deel uit van de gemeente Groningen (ongeveer een kwart van gemeentelijk oppervlak). Echter, het bestemmingsplan Buitengebied omvat een relatief groot deel van deze hoge verwachting omdat het het wierdengebied betreft. Het wierdengebied zelf kan niet kleiner gemaakt worden. En gezien het feit dat alle rijksmonumenten in dit gebied liggen, mag er niet verwacht worden dat grote stukken van dit wierdengebied archeologisch 'leeg' zullen blijken.

Overigens heeft de gemeente Groningen een excessieve kostenregeling, waar ook boor en proefsleuvenonderzoek - mits excessief - onder valt. Onrechtvaardige situaties worden zo veel mogelijk voorkomen door het opnemen van een vrij grote vrijstelling van onderzoek (200 vierkante meter).

Alle werkzaamheden die tot de normale exploitatie, het gebruik en het onderhoud van de grond behoren moeten zijn vrijgesteld van een aanlegvergunning. Hieronder zouden ook reeds omgewoelde gronden, het vervangen van bestaande drainage en het aanbrengen van nieuwe systematische drainage moeten worden verstaan. Dit laatste is volgens LTO Noord tot nu toe in alle Groningse gemeenten vrijgesteld van een aanlegvergunning in gebieden met een hoge archeologische waarde. Ook de aanlegvergunningsvrije diepte van 30 cm past niet bij het normale gebruik. Dit wordt geillustreerd met een brochure over de diepte van grondbewerkingen. Voorgesteld wordt deze diepte naar 40-50 cm te brengen.

Reactie:

Gezien het voorgaande kan alleen tegemoet worden gekomen aan een vrijstelling van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) voor het vervangen van reeds bestaande drainage, mits de drainagebuizen op dezelfde plaats worden teruggelegd.

Wat de omgevingsvergunningsvrije diepte betreft is het zo dat de archeologische waarden in het wierdengebied van Groningen zich bevinden op een geringe diepte beneden het maaiveld. Vanuit dit archeologisch oogpunt is deze diepte een goed uitgangspunt.

LTO Noord vraagt de gemeente te onderzoeken of het mogelijk is de bouwvlakken te vergroten naar 1,5 ha. Hiermee zou het doen van boor- en proefsleuvenonderzoek kunnen worden voorkomen omdat er meer ruimte is om mogelijke nieuwbouw te plaatsen. Er kan dan gekozen worden voor de locatie waar onderzoek niet noodzakelijk is.

Reactie:

Zoals uit de eerste reactie op de brief van LTO Noord blijkt heeft de archeologie al een belangrijke rol gespeeld bij het leggen van de bouwvlakken. Vanuit landschap wordt er aan een compact bouwvlak gehecht. In de eerste reactie is reeds aangegeven dat een verdere vergroting tot 1,5 ha aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld blijft.

Wel moet worden erkend dat het vanuit archeologisch belang wenselijk kan zijn het bouwvlak enigszins te verschuiven, zonder de oppervlakte te verruimen. Hiervoor is nu een bepaling toegevoegd aan de wijzigingsbevoegdheden in de agrarische bestemmingen.

Gesteld wordt dat in de WR-A1 en WR-A3-gebieden (waarschijnlijk wordt WR-A2 bedoeld) egaliseren vergunningplichtig is. Een tweetal gevallen zou vergunningvrij moeten zijn:

  • egaliseren van een sloot met een kilverblad die in het verleden gedempt en nagezakt is;
  • het ophogen van lager gelegen stukjes, waar de waterafvoer wordt belemmerd.

Reactie:

De LTO Noord noemt hier een tweetal zeer incidentele situaties. Juist voor dit soort situaties zal een vergunning kunnen worden afgegeven. Gezien de waarden in het gebied is het omgevingsvergunningenstelsel een goed instrument om ongewenste ontwikkelingen te kunnen tegenhouden en ontwikkelingen die geen schade aanrichten te kunnen toestaan. Van geval tot geval kan een afweging plaatsvinden die het meest recht doet aan de situatie ter plekke.

De boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden buiten de bebouwde kom, buiten het erf, groter dan 1000 m² en rijbeplatingen van meer dan 20 bomen. Waarom kiest de gemeente voor een bescherming via het bestemmingsplan.

Reactie:

Er is voor een planologische bescherming van de houtopstanden gekozen omdat deze in het landelijk gebied rond de stad Groningen vaak op de agrarische percelen staan. Het gaat om de houtsingels en erfbeplanting die een belangrijke bijdrage leveren aan de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied.

Omvang gebied Agrarisch met waarden

De aanduiding Agrarisch met waarden is fors te noemen. Het lijkt alsof andere waarden leidend zijn en de landbouw volgend. Een bestemmingsplan hoort de werkelijke en actuele situatie weer te geven. Wat is de achterliggende gedachte van deze bestemming en wat zijn de consequenties voor de aanwezige landbouw. Is het vergroten van agrarische bedrijven in dit gebied niet mogelijk.

Reactie:

De bestemming geeft inderdaad de werkelijke en actuele situatie weer. De hoofdbestemming is daarom Agrarisch met waarden. In dit gebied is - als een van de laatste gebieden in de gemeente Groningen- de (agrarische) ontstaansgeschiedenis (inclusief verkaveling) nog af te lezen aan het landschap.

Ook in het gebied waarop de bestemming Agrarisch met waarden rust is vergroting van het agrarisch bouwperceel mogelijk. Aan deze bestemming is ook de wijzigingsbevoegdheid tot een bouwvlak van 1,5 ha opgenomen.

Agrariërs kennen de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van hun eigendommen. LTO Noord vraagt zich dan ook af wat de noodzaak is een bescherming 'karakteristiek' op de bestaande agrarische panden te leggen. Verzocht wordt de aanduiding alleen op agrarische panden te leggen als de ondernemer hier mee instemt. Daarnaast verzoekt LTO Noord bij die panden die als karakteristiek worden aangewezen (en waarvoor de eigenaren voor de sloop een vergunning nodig zijn), als compensatie een compensatiefonds op te richten en of functieverruiming mogelijk te maken en of compensatie in bouwvlakgrootte mogelijk te maken.

Gewezen wordt nog op een tweetal consequenties van de aanduiding karakteristiek:

  • beperkingen t.a.v. toekomstige (bouwkundige) aanpassingen;
  • financiële consequenties door verplichte instandhouding.

Verzocht wordt de reacties bij de belangenafweging te betrekken.

Reactie:

Sinds 2006 wordt er door de gemeente gewerkt aan het actualiseren van het gehele bestemmingsplannenbestand. De plannen voor de binnenstad en omliggende oude wijken worden momenteel onder handen genomen. Deze plannen beslaan gebieden waar eveneens veel cultuurhistorische waarden, zowel boven- als ondergronds aanwezig zijn. De wijze waarop deze waarden in bestemmingplannen tot uitdrukking zouden moeten komen is momenteel onderwerp van discussie. Hierop vooruitlopend is voor het bestemmingsplan Buitengebied besloten het sloopvergunningenstelsel, zoals dat in het voorontwerp-bestemmingsplan was opgenomen te verwijderen. De aanduiding 'karakteristiek' is echter wel op de betreffende panden blijven liggen. Hieraan is gekoppeld dat de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling gelden. Door middel van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid van het college kan hiervan worden afgewekenen.

Ad. 4. waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap wijst erop dat de waterpeilen die in het plan genoemd zijn niet helemaal correct zijn. Ook wil het waterschap graag in het plan opgenomen hebben dat het waterpeil te allen tijde naar boven of beneden kan worden bijgesteld.

Reactie:

In de waterparagraaf in de bestemmingsplantoelichting is van de recentste informatie gebruik gemaakt, die overigens is aangeleverd door het waterschap. Het kan zijn dat hierop inmiddels wijzigingen zijn die nog niet in de peilenkaarten zijn verwerkt. Deze wijzigingen zijn voor het bestemmingsplan echter minder relevant. De kaarten dienen uitsluitend ter illustratie van de waterparagraaf. In de regels bij het bestemmingsplan is water in de verschillende bestemmingen in de bestemmingsomschrijving opgenomen, waarmee het oppervlaktewater is bestemd, zonder dat het concreet op de plankaart is aangegeven. Ook is het zo dat het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van de waterpeilen. Voor eventuele peilwijzigingen hoeft het bestemmingsplan geen regels te bevatten.

Ad. 5. waterschap Hunze en Aa's

Het waterschap wijst op een onjuiste kaart in de toelichting. Verder wordt verzocht de boezemkade langs het Winschoterdiep en de Winschoterweg zelf van een regeling te voorzien die het oprichten van bebouwing tegengaat, zodat de werking voor de waterkering verzekerd blijft. Een voorbeeldbestemming is bijgevoegd.

Reactie:

De kaart in de toelichting waar het waterschap op doelt is inmiddels vervangen door de juiste. Ten aanzien van de waterkerende functies van kades en 'dijken' is het van belang dat deze in tact blijven. Door middel van het bestemmingsplan genieten deze waterkerende elementen een zekere bescherming. Het bestemmingsplan staat ter plaatse geen bebouwing toe. Het is dan ook niet nodig dat er een extra beschermingsregime op komt te liggen.

Ad. 6. NV Nederlandse Gasunie

De Gasunie wijst op een tweetal onvolkomenheden op de plankaart en verzoekt deze te herstellen. Verder wordt opgemerkt dat de nu opgenomen bepalingen onvoldoende zijn ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen. De Gasunie ziet graag een lijst van werkzaamheden toegevoegd waarvoor, in een zone van 4 meter ter weerszijden van de leiding, een aanlegverguinning wordt vereist.

Reactie:

De exacte ligging van de gasleidingen in de deelgebieden Koningslaagte en Noorddijk zijn nu correct aangegeven. Ook de door de Gasunie gewenste omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is aan de bestemming Leiding - Gas toegevoegd.

Ad. 7. Brandweer Regio Groningen

De brandweer geeft aan dat het noodzakelijk is het groepsrisico te beoordelen omdat het plangebied in de invloedssfeer van een aantal risicobronnen ligt. Verder wordt geadviseerd te benoemen dat de N355 onder het Provinciaal Basisnet Groningen (PBG) valt.

Reactie:

Het advies van de Brandweer is overgenomen. Het groepsrisico van de hoge druk aardgasleidingen is beschouwd en voor enkele leidingen is een kwantitatieve risicoberekening uitgevoerd.

Ook het advies ten aanzien van PBG is overgenomen en is in zowel de EV-paragraaf als de veiligheidsstudie benoemd.

Ten aanzien van de plankaart merkt de brandweer op dat voor het LPG-tankstation geen risicocontouren zijn opgenomen en voor de provinciale weg geen veiligheidszone of 30-meter zone. Geadviseerd wordt dit alsnog te doen.

Reactie:

In het provinciaal beleid ten aanzien van het PBG is voorgeschreven dat een bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van nieuwe objecten of het gebruik van bestaande objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen binnen een zone van 30 meter aan weerszijden van de wegrand. Dit is in het bestemmingsplan reeds geregeld. In het agrarisch gebied aan weerszijden van de weg zijn op basis van het bestemmingsplan Buitengebied geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan. Het opnemen van een zone op de plankaart is daarmee niet nodig. Dit blijkt ook uit de reactie van de provincie die niet heeft aangegeven een dergelijke zone op de kaart te willen hebben.

Voor het LPG-station geldt hetzelfde. Ook hier zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan binnen de risicocontouren. De bestaande functies blijven uiteraard in tact, maar mogen op basis van het bestemmingsplan niet uitbreiden richting de bron. Het opnemen van een zone op de plankaart is ook hier overbodig.

Tot slot heeft de brandweer de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld. Verzocht wordt dit in het bestemmingsplan op te nemen.

Reactie:

Dit advies van de brandweer is overgenomen en verwerkt in het bestemmingsplan.

Ad. 8. Het Groninger Landschap

Het Groninger Landschap verzoekt de inpandige bedrijfswoning in het Bezoekerscentrum Buitenplaats Reitdiep te regelen in het bestemmingsplan door de aanduiding 'bedrijfswoning' hierop te leggen.

Reactie:

Aan deze opmerking wordt tegemoet gekomen. Op de plankaart is nu aangegeven dat er maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn binnen het aangegeven bouwvlak ter plaatse van de Wolddijk 103.

Verder vraagt het Groninger Landschap waar de grens ligt van de ecologische verbindingszone langs het Aduarderdiep in noordelijke richting. Voor het zuidelijk deel, langs de Zuidwending, is dit wel concreet aangegeven.

Tot slot wordt aangegeven dat het Groninger Landschap zeer content is met de bestemming Natuur op de Bronlanden in het deelgebied Winschoterweg.

Reactie:

De strook langs het Aduarderdiep en de Zuidwending is in de gemeentelijke Groenstructuurvisie als ecologische verbindingszone aangewezen. In het bestemmingsplan komt dit voor het zuidelijk deel, langs de Zuidwending, tot uitdrukking in de bestemming Natuur. Dit sluit aan op de wijze waarop de zone in Westpoort is bestemd. De natuurbestemming is hier toelaatbaar omdat deze gronden in eigendom van de gemeente zijn. Belangen van particulieren worden hiermee niet geschaad.

Meer noordelijk, langs het Aduarderdiep, zijn de gonden in particulier eigendom bij agrariërs. Hierop is nu de bestemming Agrarisch met waarden gelegd. Deze bestemming regelt, naast het agrarisch gebruik, het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden. Deze bestemming biedt voldoende mogelijkheden voor de aanleg van de ecologische verbindingszone. Als het langs het Aduarderdiep tot inrichting van de ecologische zone komt kan dezelfde breedte worden gehanteerd als langs de Zuidwending.

Ad. 9. Biotoopwacht Groninger Molenhuis

Naast algemene informatie ten aanzien van molenbiotopen verzoekt de Biotoopwacht de zone rond de molen te vergroten tot een straal van 400-500 meter rond de molen. Hierbij zou dan moeten gelden dat vanaf meer dan 100 meter van de molen obstakels kunnen worden toegelaten die blijven onder de lijn oplopend met 2 meter per 100 meter afstand. In de eerste 100 meter mogen belemmeringen niet boven de onderkant van de wieken uitkomen.

Reactie:

In het bestemmingsplan is voor een zone van 100 meter rond de in het plangebied voorkomende molens een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze aanduiding heeft ten doel het beschermen van het kunnen functioneren van de molen op het punt van vrije windvang en de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschappelijk beeldbepalend element. Binnen de zone zijn de bestaande bouwhoogtes van de aanwezige bebouwing vastgelegd. Het leggen van een grotere zone is niet nodig. Buiten de 100 meter zone komen de gebiedsbestemmingen Natuur, Agrarisch met waarden en Agrarisch voor. Deze bestemmingen zijn eveneens conserverend van aard. Nieuwe bebouwing is hierin niet toegestaan, evenals het aanleggen van nieuw bos en houtteelt. Dit maakt het onnodig de zone rond de molens groter te maken.