direct naar inhoud van 4.5 Milieu
Plan: Bestemmingsplan Pop Dijkemaweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP468PopDijkemaweg-vg01

4.5 Milieu

4.5.1 Bedrijven(terreinen)

Bedrijven kunnen hinder (geur, stof of geluid) of gevaar veroorzaken en daardoor de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Dit moet zoveel mogelijk worden voorkomen, vooral bij woongebieden of gevoelige bestemmingen. Anderzijds is het zaak, dat bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden.

Het plangebied bestaat voornamelijk uit een bedrijventerrein. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan in de categorieën 1 en 2, conform de beschrijving van de VNG in 'Bedrijven en milieuzonering'. Dergelijke bedrijven passen binnen een woonomgeving, waardoor het mogelijk is om in de toekomst een gedeelte van het bedrijventerrein een woonbestemming te geven. In het plangebied bevindt zich nog één inrichting uit de categorie 3.2. Dat is het bedrijf Cornelis Bedrijfsauto's BV aan de Pop Dijkemaweg 31a. Deze is positief bestemd.

Grote lawaaimakers zijn in dit bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat dit deel van het bedrijventerrein geen gezoneerd industrieterrein meer is. Op de consequenties hiervan wordt in de volgende paragraaf nader ingegaan.

De Wet algemene bepalingen (Wabo) omgevingsrecht en de Wet milieubeheer stellen regels aan de milieugevolgen die ontstaan als gevolg van het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat daarbij om regels ten aanzien van het voorkomen of beperken van bijvoorbeeld geluidhinder, bodemverontreiniging en risicovolle situaties. In artikel 2.1 van de Wabo is aangegeven dat het verboden is een inrichting op te richten zonder daarbij in het bezit te zijn van een oprichtings- vergunning. Dit verbod is niet van toepassing indien de inrichting in het Activiteitenbesluit (Barim) genoemd is als een type A- of B-inrichting. Indien het een type A-inrichting is, dan is vestiging zonder melding mogelijk; als het een B-inrichting is dan is het doen van een melding verplicht.

4.5.2 Geluid

Geluid is een factor die (grote) invloed kan hebben op de beleving van de leefomgevingskwaliteit. Daarom moet er bij nieuwe ruimtelijke of verkeersontwikkelingen akoestisch onderzoek plaatsvinden om de geluidsituatie in beeld te brengen. Hierbij moet de geluidbelasting op de gevel van (nieuwe) geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden getoetst aan de wettelijke geluidnormen. Hierbij worden drie bronnen van geluidhinder onderscheiden: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. In het plangebied zijn alleen wegverkeerslawaai en industrielawaai relevant.

Industrielawaai

Een groot deel van het plangebied wordt gevormd door het zuidelijke deel van industrieterrein Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg. De geluidzone rond industrieterrein Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg is vastgesteld bij Koninklijk Besluit d.d. 20 augustus 1992 en aangepast op grond van de 'Partiële herziening bestemmingsplan Industrieterrein Ulgersmaweg / Pop Dijkemaweg en bijbehorende geluidszone, alsmede wijziging zone(besluit)' - vastgesteld d.d. 5 april 2006, goedgekeurd d.d. 20 juni 2006 - en recentelijk opnieuw aangepast bij het bestemmingsplan Oosterhoogebrug en Ulgersmaborg, vastgesteld d.d. 21 december 2011.

Onder een industrieterrein wordt in de Wet geluidhinder verstaan: een 'terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken'.

Het plangebied ligt voorts gedeeltelijk in de geluidszone van Groningen industrieterrein Zuidoost (zie voor de ligging van het industrieterrein en de zones: bijlage 1 bij de toelichting van dit plan).

Het voorliggend bestemmingsplan heeft onder meer ten doel: het opheffen van de geluidzone rond industrieterrein Ulgersmaweg/Pop Dijkemaweg en het terugleggen van de geluidzone rond industrieterrein Groningen Zuidoost.

Opheffing van de geluidzone rond industrieterrein Ulgersmaweg/ Pop Dijkemaweg

Op het industrieterrein bevinden zich geen grote lawaaimakers (inrichtingen genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer). Deze zijn in verband met ontwikkelingen rondom het plangebied ook niet gewenst. In het bestemmingsplan worden grote lawaaimakers uitgesloten. Dit betekent dat het industrieterrein gedezoneerd wordt. De bedrijfswoningen maken hierdoor geen onderdeel meer uit van een industrieterrein en moeten hierdoor als geluidgevoelig worden aangemerkt. Door middel van akoestisch onderzoek is nagegaan welke consequenties dit heeft voor deze woningen en de aanwezige bedrijven. Het akoestisch onderzoek is als afzonderlijke bijlage bij dit plan gevoegd. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat bij een schildersbedrijf en een geluidsstudio maatregelen genomen moeten worden om aan de geluidnormen te kunnen voldoen.

Teruglegging van de geluidzone Industrieterrein Groningen Zuidoost

De geluidzone rond industrieterrein Groningen Zuidoost loopt gedeeltelijk over het plangebied Pop Dijkemaweg. Na berekening van de huidige 50 dB(A)-contour van de zone Industrieterrein Groningen Zuidoost blijkt, dat de geluidszone teruggelegd kan worden, omdat de etmaalwaarde van de geluidbelasting op het plangebied minder dan 50 dB(A) bedraagt (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Dit betekent dat met dit bestemmingsplan de geluidszone van industrieterrein Groningen Zuidoost wordt teruggelegd tot op de grens van het plangebied.

Wegverkeerslawaai

In en langs het plangebied liggen wegen met een geluidzone. Wegen met een geluidzone vallen onder de werkingssfeer van de Wet geluidhinder. De geluidbelasting vanwege deze wegen op nabijgelegen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kan op een aantal drukke punten hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Deze wet heeft geen gevolgen voor dergelijke bestaande situaties, tenzij hier nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. In dat geval schrijft de Wet geluidhinder een procedure en werkwijze voor, die consequenties kan hebben voor de geluidbelasting die is toegestaan op nieuwe, maar ook op bestaande geluidgevoelige bestemmingen. Een maatregel om het wegverkeerslawaai te beperken, is het toepassen van stil asfalt. Waar nodig en (technisch) mogelijk kan een wegdek bij groot onderhoud worden vervangen door stil asfalt.

4.5.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit geeft het kwaliteitsniveau aan, waaraan de buitenlucht moet voldoen om ongewenste effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid van mensen te voorkomen. In deze wet zijn luchtkwaliteitsnormen vastgelegd voor onder meer stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

De voornaamste bron van luchtverontreiniging in Groningen is het wegverkeer. De bijdrage van het lokale verkeer aan de luchtverontreiniging wordt berekend met behulp van een wettelijk voorgeschreven model. Voor dit bestemmingsplan is nagegaan wat de concentraties zijn van de luchtverontreinigende stoffen en of er luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Hierbij is gekeken naar de jaren 2010 en 2020. De concentraties zijn berekend voor de meest drukke wegen in/nabij het plangebied, te weten: de Pop Dijkemaweg en de Rijksweg. Als input voor de berekeningen zijn verkeerscijfers gebruikt uit het verkeersmodel Regio Groningen - Assen (RGA), versie 1.2. Uit de berekening volgt dat de onderzochte situaties voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen. Dit betekent dat er vanwege de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Voor meer informatie over de luchtkwaliteit en de resultaten van de modelberekeningen wordt verwezen naar bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan .

Geur

In zoverre van toepassing worden de richtlijnen voor geurnormen meegenomen bij de vergunningen voor bedrijven in kader van de Wet milieubeheer en/of een Algemene Maatregelen van Bestuur (AmvB).

4.5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over overlijdensrisico's die mensen lopen vanwege productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, vaarwegen en buisleidingen. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg, chloor, ammoniak en munitie. De term 'externe' veiligheid wordt gehanteerd, omdat het overlijdensrisico van derden centraal staat. Het gaat om mensen die zelf niet deelnemen aan de activiteit die het overlijdensrisico met zich meebrengt.

De minister van Infrastructuur & Milieu (I&M) is verantwoordelijk voor de coördinatie van het externe veiligheidsbeleid voor gevaarlijke stoffen. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI, VROM, 2004, laatst gewijzigd 2009) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven. Het beleid voor gevaarlijk transport staat in de nota 'Vervoer gevaarlijke stoffen', opgesteld door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005) in nauwe samenwerking met I&M. Voor aardgastransportleidingen geldt het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (1-1-2011). Op dit moment wordt nieuw wettelijk instrumentarium ontwikkeld voor het transport van gevaarlijke stoffen (Besluit Transport Externe Veiligheid -afgekort BTEV en verwacht in 2012 - en Basisnetten Weg, Spoor en Water).

De genoemde kaders verplichten gemeenten om bij het opstellen van ruimtelijke plannen veiligheidsafstanden toe te passen en het externe veiligheidsrisico zo laag mogelijk te houden. Veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en in het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico vormt het basisbeschermingsniveau voor individuele burgers. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een ramp. Bij negatieve veranderingen van het groepsrisico moet de gemeente een verantwoording van het groepsrisico afleggen.

De gemeente Groningen heeft voor het bestemmingsplan een risico-inventarisatie uitgevoerd. Deze inventarisatie is als bijlage 3 bij dit plan gevoegd. Uit de inventarisatie blijkt dat er binnen het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Wel is er een risicobron in de omgeving van het plangebied. Het betreft het Van Starkenborghkanaal. Uit nader onderzoek is gebleken dat aan veiligheidsnormen wordt voldaan. Dat wil zeggen dat voor het Van Starkenborghkanaal geldt dat voor deze risicobron wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, alsmede voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Voor het groepsrisico geldt dat het huidige groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde ligt. Ook is gebleken dat realisatie van ontwikkelingen niet leidt tot een noemenswaardige toename van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde wordt ook in toekomst nergens rondom het kanaal overschreden. Aangezien dit een actualisatieplan betreft zal het groepsrisico niet worden verhoogd en wordt de zogenaamde oriëntatiewaarde, een belangrijke ijkwaarde, niet overschreden. Een beperkte groepsrisicoverantwoording (onderzoek van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid') is daarom voldoende in deze. De regionale brandweer heeft in dit kader na beoordeling van de aspecten 'bestrijdbaarheid' en 'zelfredzaamheid' geconstateerd dat beide aspecten voldoende zijn. Het voorliggende bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het treffen van maatregelen.

Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de externe veiligheidssituatie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5.5 Bodem

Met de actualisatie van dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie in het gebied vastgelegd. De gegevens uit deze paragraaf komen uit een uitgevoerde bodeminventarisatie. De volledige inventa- risatie is als bijlage 4 bij dit plan gevoegd.

Het gebied is, volgens de bodemfunctiekaart, voornamelijk bestemd voor de functies 'ander groen', 'bebouwing', 'infrastructuur' en 'industrie'. De bodemkwaliteit voldoet over het algemeen aan de normen die gekoppeld zijn aan het gebruik of de huidige functie.

Bodemverontreiniging kan bestaan uit bronverontreiniging of diffuse verontreiniging. Een bronverontreiniging is een verontreiniging, die kan worden gekoppeld aan een bron of oorzaak. Dit in tegenstelling tot een diffuse verontreiniging, die ontstaan is door jarenlang gebruik van de bodem, waarbij de verontreiniging niet tot een specifieke bron is te herleiden.

Bronverontreinigingen

Binnen het plangebied zijn 6 locaties bekend die verdacht zijn van een ernstige bodemverontreiniging. De verdachtmakingen kunnen het gevolg zijn van bodembedreigende activiteiten, dempingen of een eerder bodemonderzoek. Bij de aanpak van de bodemverontreiniging moet aangesloten worden bij de geplande ontwikkelingen. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een bodemonderzoek en voor een sanering ligt bij de veroorzaker, de eigenaar en/of de belanghebbende. Het uitgangspunt is dat de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

Voordat met de sanering kan worden begonnen, moet de gemeente Groningen als bevoegd gezag op grond van de Wet bodembescherming instemmen met de voorgestelde sanering. De gemeente ziet toe op de juiste uitvoering van de sanering en van grondverzet in het algemeen. Voor de locaties die verdacht zijn van (ernstige) bodemverontreiniging is een bodemonderzoek bij de aanvraag van een Wabo-vergunning in ieder geval noodzakelijk.

Diffuse verontreinigingen

Eventuele diffuse bodemverontreiniging ontstaat door jarenlang gebruik en de verontreiniging is niet tot een specifieke bron te herleiden. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Groningen blijkt dat in het plangebied een diffuse bodemverontreiniging voorkomt ten aanzien van PAK's, waarbij de te verwachten gemiddelde bodemkwaliteit onder de zogenaamde 'Maximale Waarde Wonen' blijft.

Bij toepassing en hergebruik van grond dient de 'Nota Bodembeheer: Beleidsregels voor de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem' in acht genomen te worden.