direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijventerrein
Plan: Bestemmingsplan Bedrijventerrein Driebond
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0014.BP465bedrDriebond-oh01

Artikel 5 Bedrijventerrein

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven als bedoeld in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de bij dit plan behorende Lijst van, met dien verstande dat
  • b. detailhandel in volumineuze goederen, waaronder uitsluitend wordt verstaan:
    • 1. detailhandel in auto's, boten en caravans;
    • 2. detailhandel in landbouwwerktuigen;
    • 3. detailhandel in grove bouwmaterialen;

met dien verstande dat detailhandel in niet-volumineus, branchevreemd assortiment als onzelfstandig onderdeel van een ter plaatse gevestigd volumineus detailhandelsbedrijf is toegestaan, mits de omvang niet meer bedraagt dan 10% van de totale verkoopvloeroppervlakte, tot een maximum van 500 m2 per vestiging.

  • c. kantoren tot een maximum van 500 m2 bruto vloeroppervlakte per perceel;
  • d. bouwmarkten, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-bouwmarkt';
  • e. onderwijs, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  • f. een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. detailhandel in automaterialen, ter plaatse van de aanduding 'specifieke vorm van detailhandel - automaterialen';
  • h. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. additionele voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemene bouwregels

Er zijn wat de bebouwing betreft uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden.

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte mag maximaal de aangegeven bouwhoogte bedragen.
  • c. Het bebouwingspercentage mag maximaal het aangegeven percentage bedragen.
  • d. De afstand van gebouwen tot een naar de weg gekeerde perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
  • e. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen.
  • f. De oppervlakte van een bedrijfswoning mag, met inachtneming van het voor het desbetreffende bouwperceel aangegeven bebouwingspercentage, maximaal 100 m2 bedragen.
  • g. De bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 9 meter bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- of perceelsafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen:

Met het oog op mogelijke calamiteiten dient de bereikbaarheid van gebouwen, zowel vanaf de openbare weg als ten opzichte van elkaar op één bouwperceel voldoende gewaarborgd te zijn.

  • b. het straat- en bebouwingsbeeld:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden gestreefd naar het instandhouden c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

  • c. de verkeersveiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

  • d. de sociale veiligheid:

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen dient te worden voorkomen dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;

  • e. de milieusituatie:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;

  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Van belang daarbij kunnen zijn bijvoorbeeld de bezonningssituatie, de lichttoetreding, zichtlijnen.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2 onder b voor het vergroten van de toegestane bouwhoogte met maximaal 3 meter;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2 onder c voor het vergroten van het toegestane bebouwingspercentage met maximaal het getal 10;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2 onder e voor een verkleining van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen tot minimaal 2 meter.
5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Het gestelde in lid 5.3.1 is hierbij van overeenkomstige toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, behorende tot een andere categorie dan die welke volgens lid 5.1 onder a, zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de detailhandel genoemd in lid 5.1 onder b;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van standplaatsen voor woonwagens dan wel het gebruik van gronden anderszins voor bewoning.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.1 onder a, juncto lid 5.5 onder a, ten behoeve van de vestiging van bedrijven, die in de Lijst van bedrijfstypen zijn opgenomen in een hogere dan de aldaar genoemde categorieën, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die voorkomen in de in lid 5.1 sub a, genoemde categorieën, mits het niet betreft geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  • b. het bepaalde in lid 5.1 onder a, juncto lid 5.5 onder a, ten behoeve van de vestiging van bedrijven, die niet in de Lijst van bedrijfstypen zijn opgenomen, maar naar hun aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven, die voorkomen in de in lid 5.1 onder a genoemde categorieën, mits het niet betreft geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  • c. het bepaalde in lid 5.1 onder a ten behoeve van het toestaan van maximaal 70% van de bruto vloeroppervlakte voor kantoorruimte die ten dienste staat aan het ter plaatse gevestigde bedrijf;
  • d. het bepaalde in lid 5.5 onder d, voor het gebruik voor bewoning ten behoeve van een bestaande bedrijfswoning.
5.6.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels als bedoeld in lid 5.6.1 onder a en b is slechts mogelijk nadat een advies van een onafhankelijke deskundige op het gebied van het milieu is ingewonnen.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van één of meer verkooppunten van motorbrandstoffen zonder lpg, onder de voorwaarde dat:

  • a. de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. de verkoopvloeroppervlakte van de gebouwen maximaal 80 m2 mag bedragen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning hiervan kunnen afwijken voor een verkoopvloeroppervlakte van maximaal 120 m2, mits deze oppervlakte noodzakelijk is in verband met de omvang van de ter plaatse uitgeoefende detailhandelsactiviteiten, ruimtelijk op acceptabele wijze kan worden ingepast, uit verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is en geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat.

Bij de beoordeling van een wijzigingsplan voor een verkooppunt van motorbrandstoffen worden de volgende aspecten betrokken:

a. ruimtelijke inpasbaarheid:

Het verkooppunt van motorbrandstoffen dient ruimtelijk inpasbaar te zijn. Dit houdt onder meer in dat het perceel, waarop deze functie wordt uitgeoefend, van een voldoende omvang dient te zijn met het oog op de plaatsing van gebouwen en installaties en het verwerken van het verkeer. De aanwezigheid van het verkooppunt mag er niet toe leiden, dat een bestaand gebouw niet meer voldoet aan de daarvoor geldende parkeereisen.

b. verkeerskundige aspecten:

Er dient rekening te worden gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het verkooppunt in relatie tot de capaciteit en verkeersintensiteit van het omliggende wegennet. Daarbij dient de ontsluiting van het verkooppunt zodanig te zijn, dat de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer zijn gewaarborgd.

c. milieu:

De afstand tot een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object moet zodanig zijn, dat een goed woon- en leefmilieu en de veiligheid zijn gewaarborgd.