direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Farmsumerweg 40 Delfzijl
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Farmsumerweg 40 te Delfzijl bevindt zich een perceel met een agrarische bestemming met daarop een woning en enkele schuren. Initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming van de boerderij te wijzigen naar een woonbestemming. In het huidige bestemmingsplan kent de planlocatie de bestemming ‘Agrarisch – Wierdenlandschap 1’. Met de in de bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het onder voorwaarden mogelijk de bestemming te wijzigen. Initiatiefnemer wil met dit bestemmingsplan gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid. Over de mogelijkheden is contact gezocht met de gemeente Delfzijl. De gemeente ziet in eerste instantie geen bezwaren om mee te werken aan het wijzigingsplan, hierbij is ook gekeken naar het milieutechnische aspect van de te wijzigen bestemming. Voor de realisatie en toetsing van de wijziging is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

het plangebied bevindt zich aan de Farmsumerweg 40 in de gemeente Delfzijl. het perceel ligt tussen de plaatsen Delfzijl en Appingedam. Het perceel wordt omsloten door de Farmsumerweg in het noorden, de Eelwerderweg in het Oosten en agrarisch grasland in het westen en zuiden. Op de volgende afbeeldingen is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0002.jpg"

Afbeelding: Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Tussengebied, dat onherroepelijk is geworden op 15 augustus 2013. In dit plan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1'. De reguliere woonfunctie is op grond van deze bestemming niet toegestaan. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan is op de volgende afbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede bestemmingsplan 'Tussengebied'

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' s een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestaande bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderij'. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 2.3 wordt op de voorwaarden ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het wijzigingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Aan de Farmsumerweg 40 in Delfzijl bevindt zich een boerderij in een landelijke omgeving. Het hoofdgebouw heeft een grootte van 959 m2. De woonboerderij wordt omgeven door water en agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0004.jpg"

Afbeelding: Huidige situatie vooraanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0005.jpg"

Afbeelding Huidige situatie achteraanzicht

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal er ruimtelijk gezien geen wijziging optreden. De bestaande bouwwerken blijven allen behouden, maar krijgen een andere bestemming zodat het gebruik als woonhuis planologisch mogelijk wordt. Met dit wijzigingsplan wordt namelijk de agrarische bestemming omgezet naar een woonbestemming, oftewel de agrarische bedrijfswoning wordt een burgerwoning. Na vaststelling van voorliggend wijzigingsplan is de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' met bouwvlak omgezet naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderij'.

2.3 Planologische inpasbaarheid

In het bestemmingsplan 'Tussengebied' is onder artikel 3.8 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:


Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderij' door het verwijderen van de aanduiding voor een bouwperceel en het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het daarbinnen gelegen bouwvlak, ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 15 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de afmetingen van het woonhuis gelden zoals opgenomen in Bijlage 3 ter invulling van het bepaalde in lid 15.2.1 onder c;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
  • e. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd;
  • f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Middels dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan deze wijzigingsbevoegdheid. In dit plan moet dus worden aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid worden gesteld. Achtereenvolgend is verantwoord hoe voldaan wordt aan deze gestelde voorwaarden:

  • a. In de regels van dit wijzigingsplan is een van toepassing verklaring opgenomen dat artikel 15 van kracht is op de gronden waar dit plan op van toepassing is;
  • b. Op de verbeelding van dit wijzigingsplan is de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - volgnummer 3' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Tussengebied'. Daarmee is geborgd dat de afmetingen van het woonhuis moeten voldoen aan het bepaalde in lid 15.2.1 onder c van het geldende bestemmingsplan;
  • c. Omliggende bedrijven worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Dit is aangetoond in paragraaf 4.2.
  • d. De woonfunctie wordt ondergebracht in het voormalige bedrijfswoning;
  • e. Het voormalige boerderijpand en andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd. Dit wijzigingsplan biedt immers geen (nieuwe) ontwikkeling mogelijkheden en er zal ruimtelijk gezien geen wijziging optreden.
  • f. Er wordt geen onevenredige afbreuk t gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Dit is aangetoond in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat bij de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief wordt aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak AbRvS 23 december 2015, nr. 201408383/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met 10 woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie. In voorliggend plan wordt de voormalige agrarische bedrijfswoning omgezet in een burgerwoning. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.1.4 Conclusie

De kleinschalige ontwikkeling die in dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt is niet aangewezen als één van de 14 nationale belangen en raakt daarom geen beleid en regels uit de SVIR en het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2021

De Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 (vastgesteld op 1 juni 2016) vormt de basis voor de meeste plannen die de komende jaren worden gemaakt. Hierin staat het provinciale omgevingsbeleid rondom milieu, verkeer en vervoer, water en ruimtelijke ordening.


Hergebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. De provincie stimuleert het behoud en gebruik van het cultureel erfgoed en monumenten.


De provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied.


Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (paragraaf 3.2.2).

3.2.2 Geconsolideerde Omgevingsverordening februari 2019

In de geconsolideerde Omgevingsverordening provincie Groningen 2019 staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening.


Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

Een bestemmingsplan kan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • 1. de functie wonen slechts is toegestaan
    • a. in het hoofdgebouw;
    • b. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw, mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;


Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Het beleid is erop gericht om vrijgekomen gebouwen in het buitengebied (gebouwen die blijvend zijn of die worden onttrokken aan het gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd, zoals bijvoorbeeld voormalige agrarische bedrijfsgebouwen) zoveel mogelijk te behouden door het bieden van mogelijkheden voor passend hergebruik. Dergelijke gebouwen hebben namelijk in het algemeen specifieke ruimtelijke kenmerken die de identiteit van het landschap mede bepalen. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of lichte bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Ook kan daarmee kapitaalvernietiging worden voorkomen.


Nieuwe woonfuncties zijn alleen toegestaan in het hoofdgebouw waar al een woonfunctie aanwezig was, en in andere gebouwen alleen als het om een karakteristiek gebouw gaat dat door verbouw en gebruik ten behoeve van een woonfunctie behouden kan blijven. In onderhavig plan wordt een boerderij waar al een woonfunctie van het voormalig agrarisch bedrijf aanwezig is, omgezet naar een burgerwoning.


Het bestemmen van een vrijgekomen gebouw in het buitengebied voor woondoeleinden moet, als de woningvoorraad daardoor met meer dan een woning kan toenemen, passen in de regionale woonvisie. Voorts zal het bestemmingsplan regels moeten stellen over de mogelijkheden tot uitoefening van detailhandel. Detailhandel kan worden uitgesloten, maar er kunnen ook regels worden gesteld over de aard van de ter verkoop aangeboden goederen en op het vloeroppervlak dat voor de uitoefening van detailhandel kan worden gebruikt.


Woningbouw

Gemeenten moeten in regionaal verband een regionale woonvisie opstellen. Deze regionale woonvisie is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle in de regio vertegenwoordigde gemeenten, ook al zullen de gemeenteraden de visie alleen kunnen vaststellen voor zover deze betrekking heeft op het grondgebied van de betreffende gemeente. Het is raadzaam bij het opstellen van de regionale woonvisie de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, zodat in de ruimtelijke onderbouwing van nieuwe bestemmingsplannen in beginsel hiernaar kan worden verwezen. Omdat gemeenten ten tijde van de inwerkingtreding van deze bepaling nog niet beschikken over een woonvisie zoals hierboven bedoeld, kunnen zij gebruik maken van de in het derde lid opgenomen afwijkende regeling, zolang deze afwijkende regeling niet is komen te vervallen.


In een bestemmingsplan kan aan Burgemeester en Wethouders een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van woningbouw worden toegekend. In het bestemmingsplan waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen zal expliciet moeten blijken dat de woningbouw waar de wijzigingsbevoegdheid maximaal in voorziet past binnen de woonvisie. De wijzigingsbevoegdheid zal verder objectief moeten worden begrensd. Bij het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid zal dus niet kunnen worden volstaan met een bepaling waarmee Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de oprichting van nieuwe woningen 'voor zover deze passen in de regionale woonvisie'.


Aansluitend bij de systematiek van de gemeentelijke basisadministraties (BAG) wordt geen onderscheid (meer) gemaakt tussen bedrijfswoningen en reguliere woningen, noch in zelfstandige en niet-zelfstandige woonruimte. Functiewijziging van een bedrijfswoning in het buitengebied in een reguliere woning en functiewijziging van een bedrijfswoning in het stedelijk gebied in een reguliere woning heeft in deze systematiek geen kwantitatieve gevolgen. Dat geldt ook voor functiewijziging van zelfstandige woonruimte in niet-zelfstandige woonruimte, en functiewijziging van niet-zelfstandige woonruimte in zelfstandige woonruimte.

3.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Tussengebied

In het geldende bestemmingsplan 'Tussengebied' is binnen de bestemming 'Agrarisch – Wierdenlandschap 1’' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderij' . Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden. In paragraaf 2.3 is getoetst aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met de voorwaarden en daarmee passend binnen het beleid van de gemeente.

3.3.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg welke zijn opgegaan in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.


Toetsing

Het plangebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Er zullen echter geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden welke eventuele waarden in de bodem kunnen verstoren. Geconstateerd kan worden dat in het plangebied geen ingrepen zijn voorzien die de archeologische belangen schaden. De dubbelbestemming is overgenomen in dit wijzigingsplan.

Wat betreft cultuurhistorie geldt hetzelfde, er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden en eventuele cultuurhistorische waarden zullen niet worden aangetast. Daarnaast is het noemenswaardig te vermelden dat de boerderij geen monument betreft.


Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.


 afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Richtlijnafstanden bedrijven en milieuzonering

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.


Het plangebied kan met de ligging in het buitengebied worden aangemerkt als een rustige woonwijk.


Toetsing

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van de locatie Farsumerweg 40. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.


Het initiatief voorziet in de bestemming van 1 woning. Gebleken is dat burgerwoningen milieugevoelige objecten zijn.


De dichtstbijzijnde bedrijven bij het plangebied is de pardenhouderij voor het houden van paarden aan de Farmsumerweg 59 . Een paardenhouderij is niet opgenomen in de VNG bedrijvenlijst, maar zou het beste vergeleken kunnen worden met een 'veehouderij' of een 'paardenfokkerij'. Hierbij heeft een veehouderij de grootste richtafstand. Een veehouderij voor het houden van rundvee valt onder het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit staat dat de afstand van een dierenverblijf tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ten minste 50 meter moet zijn. Voor eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf is gekeken naar het bouwvlak. De afstand tussen het bouwvlak van Farmsumerweg 59 en Farsumerweg 40 is ruim 85 meter. Dus de voorgenomen plannen van Farsumerweg 40 hebben geen negatieve invloed op eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf aan de Farmsumerweg 59.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0007.jpg"

Afbeelding: Afstand tussen de bouwvlakken van Farmsumerweg 40 en 59

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Algemeen

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.


Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.


Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.


Toetsing

Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. Er wordt met dit plan geen milieugevoeligere functie in het bestaande pand gevestigd dan thans aanwezig is. Immers: de bestaande woning blijft gehandhaafd. Daarnaast zal er met dit wijzigingsplan geen nieuwbouw worden gerealiseerd en kan een bodemonderzoek achterwege blijven. Voor zover bekend is er tevens geen sprake van bodemverontreiniging die een woonbestemming in de weg zou staan.

Conclusie

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie

Algemeen

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.


De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.


Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.


Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.


Toetsing

Aangezien het in voorliggende plan enkel om een functiewijziging gaat, waarbij er geen bouwwerken worden gesloopt dan wel aangepast, levert het wijzigingsplan geen belemmering op voor beschermde soorten en gebieden. Ook zorgt de wijziging niet voor extra verkeersbewegingen die schadelijk kunnen zijn voor natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer dan 3 kilometer afstand van de projectlocatie.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.


Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.


Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.


Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.


Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.


Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.


Risicokaart

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen met daarop het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart met aanduiding projectlocatie rood omcirkelt

Natuurrampen

Het plangebied is gelegen binnen het gasveld van de NAM Groningen met kans op lichte schade, schrikreacties, voorwerpen die in huis omvallen en lichte schade aan minder solide huizen. Met voorliggend plan neemt de personendichtheid niet toe, aangezien het enkel om een functieverandering gaat. Hierbij wordt het agrarische bestemming met bijbehorende bedrijfswoning, gewijzigd in een woonbestemming met bijbehorende burgerwoning. Het feit dat het plangebied binnen een gasveld ligt vormt geen belemmering voor de functieverandering.


Risicovolle inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren de plangrens overschrijden. Op bovenstaande afbeelding is één risicovolle inrichting te zien. Dit betreft het Gasdrukmeetstation Appingedam. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontouren van deze risicobron, waardoor deze bron geen negatieve effecten heeft op voorliggend plan. Gezien de afstand tot de inrichting (ruim 600 meter) vormt deze inrichting geen belemmering. .Daarnaast bevindt zich nabij het plangebied een vestiging van North Sea Petroleum BV. Blijkens informatie over het aspect externe veiligheid is de afstand tot het plangebied (> 1,3 km) ruim voldoende om buiten de generiek bepaalde letaliteitsgrens van 145 m te blijven.


Buisleidingen

Bovenstaand is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Hierop is te zien dat op enige afstand van de projectlocatie transportleidingen voor aardgas (rode stippellijn) aanwezig zijn. Voor de buisleidingen is in het kader van het bestemmingsplan 'Tussengebied' een risicobeoordeling uitgevoerd. De conclusie daaruit is dat geen sprake is van een overschrijding van de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Bovendien is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Met voorliggend plan neemt de personendichtheid niet toe, aangezien het enkel om een functieverandering gaat. Hierbij wordt het agrarische bestemming met bijbehorende bedrijfswoning, gewijzigd in een woonbestemming met bijbehorende burgerwoning.


Transportroutes gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van de locatie liggen de wegen N33, N360, het Eemskanaal en de spoorlijn Groningen-Delfzijl. Dit zijn mobiele risicobronnen. Voor het plangebied in relatie met basisnet betekent dit:

  • Voor de N33 (vanaf de N362 richting Eemshaven) wordt een PRmax aangegeven van 15 m. Deze afstand zou als gevolg van het nationaal basisnet voor dit gedeelte van de weg van toepassing kunnen worden. De PRmax is voor kwetsbare objecten een grenswaarde. Dit bestemmingsplan is niet gelegen binnen de PRmax van de N33;
  • Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg N360. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 880 meter, de stofcategorie LT2 is hier maatgevend. Het plangebied is niet gelegen binnen de afstand van 880 m;
  • Voor het spoortraject Sauwerd - chemiepark Delfzijl wordt een PRmax geadviseerd van 11 m. Dit bestemmingsplan is niet gelegen binnen deze PRmax;
  • Voor het Eemskanaal geldt geen PRmax op de oever;
  • Voor de hieronder weergegeven transportassen wordt het volgende plasbrandaandachtsgebied (PAG) aangegeven:
    • 1. N33: 30 m;
    • 2. spoortraject Sauwerd - chemiepark Delfzijl: 30 m;
    • 3. Eemskanaal: 25 m.

Het plangebied is binnen geen van bovengenoemde afstanden gelegen.

De conclusie is dat geen sprake is van een overschrijding van de richt- en grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Bovendien is geen sprake van een toename van het groepsrisico. Met voorliggend plan neemt de personendichtheid niet toe, aangezien het enkel om een functieverandering gaat. Hierbij wordt het agrarische bestemming met bijbehorende bedrijfswoning, gewijzigd in een woonbestemming met bijbehorende burgerwoning.


Verantwoording zelfredzaamheid en rampenbestrijding

Wanneer het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportas moet er altijd gekeken worden naar de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierbij geldt dat voor de zelfredzaamheid enkel ingegaan hoeft te worden op de nieuwbouwlocaties (nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten). Onderstaand een beschouwing van deze aspecten op advies van de Veiligheidsregio Groningen. Het maatgevende scenario voor beide transportroutes is toxische belasting als gevolg van een giftig gas.


Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.


Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bebouwing niet de 48 dB mag overschrijden. Wanneer een wijzigingsplan nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van die woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing. Een woning geldt als geluidsgevoelige bebouwing.


Toetsing

De Wet geluidhinder voorziet niet in een onderzoeksverplichting voor situaties waarin een bestaande (agrarische) bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning, waarbij ook geen uitbreiding van het pand plaatsvindt. Als gevolg hiervan is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dan ook niet noodzakelijk.


Daarnaast is de Farmsumerweg een doodlopende weg waar enkel bestemmingsverkeer gebruik van maakt. De weg heeft hierdoor een lage verkeersintensiteit. Met deze intensiteit is het niet de verwachting dat er sprake zal zijn van een onacceptabel woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Algemeen

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 414, 2008 en Stb. 434, 2008). Daarmee is de zogenoemde Wet luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5,titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Op grond van deze Wet luchtkwaliteit worden wettelijke grenswaarden gesteld aan de concentratie van verschillende verontreinigende stoffen in de lucht. Van deze diverse verontreinigende stoffen zijn over het algemeen stikstofdioxide (NO2) en zogenoemd fijnstof (PM10) maatgevend. De Wet luchtkwaliteit stelt dat bestuursorganen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen indien (art.5.16):

  • dit niet leidt tot het overschrijden van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat het niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.


Projecten die de luchtkwaliteit niet in betekenende mate (NIBM) verslechteren worden niet meer getoetst aan de grenswaarden en kunnen zondermeer doorgang vinden. De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen). Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.


Toetsing

Aan de Farmsumerweg 40 te Delfzijl bestaat het voornemen om de huidige bedrijfswoning te wijzigen naar burgerwoning. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor woningen. Op grond van de ministeriële regeling NIBM draagt een plan van deze omvang niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het projectgebied voor (onder andere) de jaren 2015, 2020 en 2030.


In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de N33. De concentraties langs deze weg kunnen als meest representatief worden beschouwd. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het besluitgebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.0010.22WP9932BB-VG01_0009.jpg"


Afbeelding: Concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2)

Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het besluitgebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.


In het onderhavige plan wordt geen mogelijkheid geboden om een school, kinderdag-verblijf of bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis te realiseren. Er is geen sprake van een gevoelige bestemming binnen de onderzoekszones van rijks- of provinciale wegen. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.


Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.

4.8 Verkeer en parkeren

Verkeer

Door de wijziging in de bestemming verandert de dagelijkse verkeersgeneratie. In de huidige situatie heeft het perceel een agrarische bedrijfsfunctie. CROW publicatie 318 kent geen kengetal voor de verkeersgeneratie van een "agrarisch bedrijf". Daarom hanteren we voor dergelijke situaties een vuistregel. Deze vuistregel maakt gebruik van de verkeersgeneratie van bedrijven (geen kantoren zijnde) uit deze CROW-publicatie. Hiervoor geldt een verkeersgeneratie van ongeveer 4,5 ritten/etm per arbeidsplaats. Voor agrarische bedrijven wordt aangenomen dat deze 1 arbeidsplaats per 1.000 m² bvo hebben. In de huidige situatie betekent dit een verkeersgeneratie van ongeveer 14 ritten per dag. In het voorliggende plan plan verandert de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Uit CROW publicatie 317 blijkt dat een vrijstaand koophuis in een weinig stedelijke omgeving een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 voertuigen per dag. Ten opzichte van de huidige situatie neemt de verkeersgeneratie dus af. Omdat het aandeel verkeer reeds zeer beperkt is, is de huidige weginrichting hiervoor geschikt. Het perceel is te bereiken via de Zeel en de rotonde met de Zwet. De verkeersgeneratie zal niet leiden tot nadelige verkeerseffecten.

Parkeren

In de huidige situatie wordt geparkeerd op eigen terrein. Ook in de nieuwe situatie volstaat parkeren op eigen erf.

Conclusie

Gelet op de afname van de verkeersgeneratie en het feit dat parkeren volstaat op eigen erf, vormt het aspect verkeer geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.


Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.


Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.


Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.


Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie komt in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP).


Vanuit waterveiligheid ligt de opgave in het op een zo natuurlijk mogelijke manier laten meegroeien van de kust met de zeespiegelstijging. De kustverdediging wordt aangepakt en met het Rijk (en Duitsland) werkt de provincie aan een gezondere Eems-Dollard. Daarnaast veroorzaakt klimaatverandering ook wateroverlast in de winter en droogte in de zomer. Om wateroverlast te bestrijden en watertekorten te beperken moeten verdere maatregelen worden genomen.


Waterschap beleid

Het beleid van het Waterschap Noorderzijlvest staat beschreven in het beheerprogramma 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen het waterschap de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken.


Toetsing

Voorliggend wijzigingsplan betreft enkel een functieverandering van bestaande bebouwing, waarbij er geen nieuwe bebouwing of verharding wordt opgericht. Door de functieverandering wordt geen negatief hydrologisch of waterhuishoudkundig effect in de eindsituatie verwacht. Daarnaast is de watertoets uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 2. De conclusie is dat er bij dit planalleen een functieverandering optreed en er is daarom geen waterschapsbelang. Overleg met het waterschap is niet nodig.


Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het wijzigingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit wijzigingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.


Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Agrarisch - Wierdenlandschap 1

De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Agrarisch - Wierdenlandschap 1' in het bestemmingsplan 'Tussengebied' is overeenkomstig van toepassing, waarbij paragraaf 6.2 relevant is.

5.3.2 Wonen - voormalige boerderij

De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderij' in het bestemmingsplan 'Tussengebied' is overeenkomstig van toepassing, waarbij paragraaf 6.2 relevant is.

5.3.3 Waarde - Archeologie 4

De bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' in het bestemmingsplan 'Tussengebied' is overeenkomstig van toepassing, waarbij paragraaf 6.2 relevant is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.


Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.


De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling. Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen.

De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. Er worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt tussen gemeente en de initiatiefnemer over de kosten. Hiermee is het kostenverhaal 'anderzins' verzekerd. Er hoeft daardoor geen exploitatieplan opgesteld te worden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het wijzigingsplan 'Farmsumerweg 40 Delfzijl' wordt aan de daartoe aangewezen instanties toegezonden. Een reactie van deze instanties is opgenomen in Bijlage 1.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Dit was het moment dat iedereen het plan kon inzien en de mogelijkheid is geboden om zienswijzen in te dienen. Op het plan is één zienswijze van de Omgevingsdienst Groningen binnengekomen met als strekking dat voor het aspect externe veiligheid niet alle risicobronnen zijn beschreven en zijn getoetst. De toelichting van het wijzigingsplan is aangepast op basis van de zienswijze.

15 september 2020.