direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wagenborgen - Meerweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Planvoornemen

Aan de Meerweg 3 te Wagenborgen, hierna te noemen plangebied, bevindt zich een agrarisch bedrijf. Initiatiefnemer heeft de gemeente Delfzijl verzocht om medewerking te verlenen aan de realisatie van een paardenhouderij. Ten behoeve van de paardenhouderij zal onder andere een binnenbak, 42 paardenboxen, een kantine en een tweede bedrijfswoning worden gerealiseerd. De bebouwing wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de paardenfokkerij en deels voor pensionstalling.

De gemeente Delfzijl wil medewerking verlenen aan het realiseren van een paardenhouderij. Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid (vastgesteld d.d. 19 december 2013). Het perceel heeft hierin de bestemming Agrarisch-Wegdorpenlandschap en deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. De bouw ten behoeve van de paardenhouderij is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak. Om het voornemen planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied omschreven. In hoofdstuk 3 komt het relevante rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid aan de orde. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaan de hoofdstukken 6 en 7 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ligging en omgeving plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van het dorp Wagenborgen, aan de Meerweg 3. Het is gelegen binnen het wegdorpenlandschap. Het landschapstype kenmerkt zich door een grootschalig open karakter met boerderijen. Daarnaast kenmerkt het landschap zich door de meedenverkaveling met grenzen in de vorm van sloten en/of meedenlanen. De belangrijkste functie in het landschap is de landbouw.

Gebruik
In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch (grondgebonden) bedrijf gevestigd. De hoofdtak van het agrarisch bedrijf is een melkveehouderij. Op het perceel bevinden zich de bedrijfswoning, 4 schuren en twee loodsen. Tevens zijn er een mest- en sleufsilo aanwezig. Ten westen van de bebouwing is een paardrijbak aanwezig.

Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0001.png"

Plangebied, bron: Google Earth

2.2 Toekomstige situatie

Gebruik
In de toekomstige situatie wordt een neventak (paardenhouderij) toegevoegd aan het huidige agrarische gebruik. De paardenhouderij bestaat grotendeels uit een paardenfokkerij en voor een klein deel uit pensionstalling.

Bebouwing
De bebouwing zal aan de zuidzijde van de huidige bebouwing worden opgericht. De bebouwing bestaat uit een binnenbak, paardenstalling in de vorm van 42 boxen, een kantine en een tweede bedrijfswoning. Hiernaast worden meerdere voorzieningen voor de bedrijfsvoering van een paardenhouderij gerealiseerd: buitenbak (25x62 m), stapmolen, paddocks.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0002.png"

Overzichtskaart, bron: Jongsma Dijkhuis architectenbureau

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0003.png"

Zijaanzicht, bron: Jongsma Dijkhuis architectenbureau

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0004.png"

Tweede bedrijfswoning, bron: Jongsma Dijkhuis architectenbureau

Parkeren
Aan de noordzijde van de nieuw op te richten bebouwing wordt voorzien in parkeerplaatsen.

Erfontwikkeling en landschappelijke inpassing
Onderzocht is welke locatie het meest geschikt is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf. Het bouwvlak van het bestaande agrarische bedrijf is deels gelegen binnen het voormalige Proostmeer. Na de drooglegging van het meer aan het begin van de 20e eeuw is de huidige boerderij gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0005.png"

Proostmeer (1865) bron: Maatwerkmethode Libau

Een uitbreiding voor de paardenhouderij binnen het bestaande bouwvlak stuit hierdoor op bezwaren. Het waterschap heeft aangegeven dat door het bouwen op de bodem van het voormalige Proostmeer risicovolle situaties kunnen ontstaan. Hierdoor is uiteindelijk gekozen om de uitbreiding van het agrarische bedrijf aan de zuidkant te realiseren.

In het definitieve plan is ervoor gekozen om in aansluiting op de huidige situatie een ruimtelijke zelfstandige plek voor de paardenhouderij te realiseren en deze ook als zodanig herkenbaar vorm te geven. Dit heeft geleid tot een ontwerp waarbij de hoofdrichting van de bebouwing is gedraaid ten opzicht van de huidige bebouwing. De tweede bedrijfswoning is gericht als 'kop' richting het dorp Wagenborgen. De relevante inrichtingsprincipes zijn benoemd in de erfontwikkelingsschets, welke in onderstaand erfinrichtingsplan verder zijn uitgewerkt.

De volledige Maatwerkmethode is opgenomen in de Maatwerkmethode.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0006.png"

Erfinrichtingsplan, bron: Maatwerkmethode Libau

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en AMvB Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee zal omgaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in de AMvB Ruimte (Barro), die met de structuurvisie naar de Tweede Kamer is verzonden.

In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet op 13 nationale belangen. Hierbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Het uitbreiden van het agrarische bedrijf is niet strijdig met de SVIR.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening 2016-2020

OMGEVINGSVISIE
Het Provinciale Omgevingsplan 2009 - 2015 (POP) is opgevolgd door de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 (inwerkingtreding op 16 juli 2016). De Omgevingsvisie heeft, net als het voorgaande POP, de status van een structuurvisie. Net zoals in het POP heeft de provincie Groningen het beleid (milieubeleidsplan, verkeers- en vervoersplan, regionaal waterplan en de aanwijzing van het basisnet artikel 23 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen) in één document gebundeld, dat de provincie Groningen in het kader van de in ontwikkeling zijnde Omgevingswet, de Omgevingsvisie noemen.

Het bestaande bouwvlak bedraagt 1.5 hectare. In de toekomstige situatie blijft de oppervlakte van 1.5 ha gehandhaafd. Echter is het bouwvlak op een dusdanige wijze aangepast, zodat tevens de nieuw te realiseren bebouwing binnen het bouwvlak kan worden gesitueerd. De gemeente Delfzijl heeft ervoor gekozen om de maatwerkmethode toe te passen omdat er sprake is van een ingrijpende wijziging van het bouwvlak

De provincie wil schaalvergroting van agrarische bedrijven zorgvuldig inpassen. Dit hand in hand met een verduurzaming van de sector. Voor het vergroten van bestaande bouwvlakken tot een omvang groter dan 1 ha, of het toekennen van nieuwe bouwblokken geldt dat de "Bouwblok op maatmethode' moet worden toegepast. Hierbij geldt in beginsel een bovengrens van maximaal 2 ha. In het plangebied is geen sprake van schaal vergroting.

OMGEVINGSVERORDENING
Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een document.

  • Agrarische bouwpercelen

Artikel 2.26.3 regelt de uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot 2 ha. In lid 2 is opgenomen: "Een bestemmingsplan voorziet alleen in uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare, als de maatwerkmethode is toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur". Het bestaande bouwvlak bedraagt 1.5 hectare. In de toekomstige situatie blijft de oppervlakte van 1.5 ha gehandhaafd. Echter is het bouwvlak op een dusdanige wijze aangepast, zodat tevens de nieuw te realiseren bebouwing binnen het bouwvlak kan worden gesitueerd. De gemeente Delfzijl heeft ervoor gekozen om de maatwerkmethode toe te passen omdat er sprake is van een ingrijpende wijziging van het bouwvlak

In lid 3 is opgenomen: " Aan de omvang, situering, en vormgeving van het agrarische bouwperceel, bedoeld in het tweede lid, moet een erfinrichtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:

  • a. de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • b. de afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • c. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • d. het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesloopt;
  • e. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
  • f. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.

  • Tweede agrarische bedrijfswoning

In artikel 2.31 is een regeling opgenomen dat een bestemmingsplan, bij afwijking, kan voorzien in het oprichten van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. Hierbij moet in de regels, middels voorwaarden, worden geborgd dat de tweede bedrijfswoning nodig is voor doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Initiatiefnemers hebben een bedrijfsontwikkelingsplan opgesteld, waarin de onderbouwing voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning is opgenomen. Het bedrijfsontwikkelingsplan is reeds voorgelegd en goedgekeurd door de provincie Groningen. Het plan is opgenomen in de bijlage.

Conclusie
De oppervlakte van de bouwvlakken bedragen 1.5 hectare. Ondanks dat het bouwvlak niet vergroot wordt is wel de "Bouwblok op maatmethode" toegepast, omdat het bouwvlak ingrijpend is gewijzigd. Deze methode is toepast en vastgelegd in de Maatwerkmethode opgesteld door Libau en Landschapsbeheer Groningen (eindadvies 1 november 2016), welke is opgenomen in de bijlagen. In de Maatwerkmethode is eveneens rekening gehouden met de 'historisch gegroeide landschapsstructuur.

Het bouwplan is goedgekeurd door de Welstandscommissie. Hiermee is voldaan aan het criteria uit artikel 2.26.3 lid c.

In de regels is een artikel opgenomen omtrent verlichting van de bedrijfsgebouwen en paardenbakken.

De overige aspecten zijn nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied-Zuid
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid (vastgesteld d.d. 19 december 2013). Het perceel heeft hierin de bestemming Agrarisch-Wegdorpenlandschap en deels de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4. Het realiseren van het voornemen (paardenhouderij en bijbehorende gebouwen) is niet mogelijk binnen het bestaande bouwvlak. Om het voornemen planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in:

  • inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
  • transport van gevaarlijke stoffen via weg, water spoor (Besluit externe veiligheid transportroutes met bijbehorend Basisnet) en
  • transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen, 2011).

Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de aanwezige inrichting (NAM locatie) en buisleidingen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0007.png"

Plangebied en nabije omgeving, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De provincie Groningen heeft op 20 april 2010 het Provinciaal Basisnet Groningen vastgesteld. De regels uit dit Provinciaal Basisnet zijn opgenomen in de Omgevingsverordening. Het Provinciaal Basisnet Groningen is op alle provinciale wegen van toepassing.

De belangrijkste risicomaten voortkomend uit de wet- en regelgeving rond externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6-jaar/contour (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).

Voor wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd geldt aanvullend een plas- brandaandachtsgebied. De provincie Groningen heeft deze zone gedefinieerd als zone van 30 m waarbinnen de oprichting c.q. het gebruik van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is uitgesloten.

Inrichtingen
Ten noorden, op circa 455 m, van het plangebied ligt een aardolie- en aardgaswinning van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) genaamd de "Schaapbulten'. Deze risicovolle inrichting heeft een PR 10-6 contour. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de PR 10-6 contour. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en treden er geen belemmeringen op voor het voornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen.

Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In deze regelgeving is bepaald dat de belemmeringenstrook (4 m bij buisleidingen met een druk tot en met 40 Bar en 5 m bij overige buisleidingen), de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht dienen te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie (N-509-97). De leiding heeft een werkdruk van 40 bar, een diameter van 4,50 inch, een plaatsgebonden risicocontour (10-6) van 0 m en een effectafstand dodelijk van 45 m. In het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid is deze leiding bestemd als Leiding-Gas (hoofdgastransportleiding en de bijbehorende veiligheidszones). De bestemming Leiding-Gas is gelegen op 44,6 m ten oosten van het bouwvlak van de stalling/binnenmanege en op 85 m ten oosten van de tweede bedrijfswoning. Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. De buisleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) en ligt dan ook niet binnen het plangebied. Hierdoor treden er geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen.

Ten noorden van het plangebied liggen, op circa 440 m, twee buisleidingen van de NAM 502220(-013) en 500412(-001). Leiding 502220 (-013) heeft een werkdruk van 83 bar, een diameter van 28 inch, een plaatsgebonden risicocontour (10-6) van 0 meter en een effectafstand dodelijk van 400 m. Leiding 500412 (-001) heeft een werkdruk van 49 bar, een diameter van 3 inch, een plaatsgebonden risicocontour (10-6) van 23 m en een effectafstand dodelijk van 14 m. Er treden geen belemmeringen op ten aanzien van het voornemen.

4.2 Ecologie

Kader
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb; is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 18 januari 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Plangebied
Het plangebied betreft een grasland in het agrarisch gebied te noorden van Wagenborgen. Het grasland grenst aan de noordzijde aan een boerenerf, tussen het plangebied en het erf ligt een sloot. De plannen bestaan uit het realiseren van een paardenhouderij met woning. De ontwikkelingen hebben geen betrekking op de sloten die ten noorden en westen van het plangebied liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0008.png"

Impressie plangebied vanuit het noorden

Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb artikel 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb artikel 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb artikel 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb artikel 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verboden genoemd in artikel 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE
Op basis van het veldbezoek blijkt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna1 (NDFF) via Quickscanhulp.nl2 (© NDFF - quickscanhulp.nl 17 januari 2017, 12:31:21 uur) blijkt dat in de omgeving van het plangebied (0-1 km) de laatste vijf jaar meerdere beschermde soorten zijn waargenomen. Momenteel heeft de uitvoer van quickscanhulp.nl alleen betrekking op beschermde soorten zoals opgenomen in de Flora- en faunawet. Hierdoor staan soorten in de uitvoer die onder de Wet natuurbescherming niet (meer) beschermd zijn en missen soorten die onder de Wet natuurbescherming wel beschermd zijn. Ontbrekende soorten zijn wel meegenomen in de beoordeling. Het gaat vooral om planten, zoogdieren en vogels.

In het agrarisch grasland zijn gezien de inrichting en het gebruik van het terrein geen beschermde planten te verwachten. In het plangebied zijn geen bomen of gebouwen aanwezig. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien het open karakter en het ontbreken van opgaande begroeiing is het plangebied matig geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Hooguit kunnen foeragerende vleermuissoorten zoals laatvlieger en rosse vleermuis worden verwacht. Beide zijn soorten die voorkomen in open agrarisch gebied.

In groenstructuren op het boerenerf kunnen algemene vogels van tuin en park als vink, Turkse tortel en merel tot broeden komen. Mogelijk broedt huismus onder het pannendak van de boerderij. Nestplaatsen van overige vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn niet in en direct rond het plangebied aanwezig. Mogelijk vormt het plangebied wel een klein deel van het foerageergebied van de uit de omgeving bekende uilen en roofvogels als kerkuil en buizerd.

In het plangebied en de directe omgeving zijn verder enkele beschermde diersoorten zoals veldmuis, huisspitsmuis en bosmuis te verwachten. Voor deze soorten geldt in de provincie Groningen echter een vrijstelling van de verbodsartikelen.

Geschikt leefgebied voor beschermde niet-vrijgestelde soorten uit de soortengroepen grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en ongewervelden is niet aanwezig in het plangebied.

TOETSING
Door de plannen verandert het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, het zal echter niet als zodanig verloren gaan. Na realisatie van de paardenhouderij met woning en opgaand groen is het als foerageergebied voor vleermuizen meer geschikt. Dit komt doordat vleermuizen foerageren op insecten en deze komen meer voor in de buurt van vee en opgaand groen dan boven een grasland.

Het deel waar bebouwing is voorzien, is na de ontwikkelingen niet meer geschikt als foerageergebied voor uilen en roofvogels. Dit betreft echter zo'n klein deel van het totale geschikte foerageergebied in de omgeving dat dit geen negatief effect heeft op de instandhouding van deze soorten.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving worden verstoord of vernietigd, dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan worden voorkomen door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Groningen uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

NATUUR BUITEN HET NNN
Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en weidevogel - en akkervogelleefgebieden.

INVENTARISATIE
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Wnb. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied Waddenzee dat is gelegen op een afstand van ongeveer 7 km. Er is een berekening met het programma Aerius (memo Aerius-berekening Meerweg 3 Wagenborgen, BügelHajema Adviseurs 2017) uitgevoerd om te bepalen wat de stikstofdepositie is op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Hieruit komt naar voren dat als gevolg van de ontwikkelingen een toename van maximaal 0,01 mol/Ha/jaar is te verwachten op het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied Waddenzee.

Op ongeveer 2 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit het NNN. Het betreft het Hondshalstermeer met beheertype zoete plas. Groenstructuren ten westen van Wagenborgen, op een afstand van ruim 300 m van het plangebied, zijn aangewezen als natuur buiten het NNN. In de omgeving ligt geen aangewezen leefgebied voor akker- of weidevogels.

Het plangebied heeft verder geen ecologische relatie met de beschermde gebieden.

TOETSING
Uit de Aerius-berekening komt naar voren dat de grenswaarde van 0,05 mol/Ha/jaar voor het Natura 2000-gebied Waddenzee niet wordt overschreden. Een Wnb-vergunning is derhalve niet nodig; er kan worden volstaan met een melding.

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied (ten opzichte van beschermde gebieden) en de aard van de ontwikkeling kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb op voorhand worden uitgesloten.

De beoogde plannen vinden plaats buiten het NNN en 'Weidevogelkansgebieden', waardoor hierop eveneens geen negatieve effecten zijn te verwachten.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Met inachtneming van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet- en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staan.

4.3 Archeologie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Onderzoek
Door onderzoeksbureau De Steekproef is d.d. 10 januari 2017 een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het archeologisch onderzoek is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

Het plangebied ligt op de westelijke flank van een dekzandkop. Deze heeft langdurig droge omstandigheden gehad omstreeks het mesolithicum. De top van het zand is in het oosten van het plangebied goed bewaard gebleven. In het midden van het plangebied is de top van het zand flink geërodeerd. In het noordwesten ligt het zand zo laag dat er nooit langdurige droge omstandigheden geweest zullen zijn. Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren of bewoningslagen/afvallagen opgeleverd.

Het plangebied, met uitzondering van de noordwestelijke hoek, lijkt een geschikte vestigingsplek te zijn geweest omstreeks het mesolithicum. Eventuele archeologische sporen in het oostelijke deel kunnen in goede staat verkeren. In het middendeel zullen eventuele sporen overwegend verloren zijn gegaan. De archeologische verwachting voor resten uit de steentijd blijft staan voor het oostelijke deel van het plangebied waar de buitenbak en de stapmolen gepland zijn. De archeologische verwachting voor de rest van het plangebied kan voor de periode steentijd naar beneden toe worden bijgesteld.

Tijdens de middeleeuwen lijkt het plangebied geen geschikte vestigingsplek te zijn geweest. Iets verder oostelijk lag ondiep onder het veen een dekzandkop waarop men eenvoudiger een gebouw kon funderen. Daarom kan de archeologische verwachting voor die periode naar beneden toe worden bijgesteld voor het hele plangebied.

Aangezien in het oosten van het plangebied in het zand archeologische resten uit de steentijd bewaard gebleven kunnen zijn, adviseert de Steekproef om daar geen bodemingrepen te ondernemen die dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. Bij de huidige plannen geldt dit voor het gebied waar de buitenbak en de stapmolen zullen komen. Indien diepere ingrepen nodig zijn, dan dient nader archeologisch onderzoek in de vorm van karterende boringen plaats te vinden.

Voor de rest van het plangebied adviseert de Steekproef om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen.

Conclusie
Indien de bodemingrepen ter plaatse van het oosten niet dieper reiken dan 30 cm, is het plan wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar. Voor bodemingrepen dieper dan 30 cm en met een oppervlakte groter dan 200 m2, ter plaatse van het oosten en ter plaatse van de stapmolen, geldt dat uit nader archeologisch onderzoek moet blijken of de voor ingrepen een vergunningplicht geldt.

4.4 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Delfzijl heeft haar beleid opgenomen in Nota cultuurhistorie en cultuurhistorische waardenkaart, welke is vastgesteld op 29 september 2016. Hierin is het beleid ten aanzien van cultuurhistorie verwoord. Reeds in voorgaande paragraaf is ingegaan op de archeologische waarden binnen het plangebied.

Binnen de historische bouwkunde is een onderscheid gemaakt tussen Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke monumenten. In het plangebied zijn geen monumentale gebouwen aanwezig. Tevens staat de boederij niet op de lijst van karakteristieke gebouwen en heeft de boederij dus geen historisch karakter.

Historische geografie omvat de vormingen in het landschap. De tekenen van natuurlijke- en bebouwinssporen in de zichtbare omgeving. Het dorp Wagenborgen is gelegen op een dekzandrug. Het plangebied is gelegen in een lager gebied, de plek van het vroegere Proostmeer. Na de drooglegging van het meer is de huidige boerderij gebouwd (1935). Door de ontwikkelingen in het plangebied wordt geen afbreuk gedaan aan de historische geografie.

4.5 Water

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen voor het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Voor het plan is een watertoets uitgevoerd. Uit het advies van Waterschap Hunze een Aa's blijkt dat de normale procedure doorlopen moet worden. Het waterschap heeft op 12 mei 2017 haar definitieve wateradvies gegeven, deze is opgenomen als Bijlage 3 Watertoets.

Op 12 december 2017 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, het waterschap en initiatiefnemer, om tot een nadere uitwerking te komen van het wateradvies. De uitkomsten hiervan zijn hieronder verwerkt.

Overstromingsgevoelig gebied
Langs de westzijde van het plangebied ligt een schouwsloot, die het oppervlaktewater richting het noorden naar de tussen het plangebied gelegen hoofdwatergang afvoert. Deze watergangen voeren naast het water van het plangebied ook het water af van de bovenstrooms gelegen gronden. Het gehanteerde streefpeil van het oppervlaktewater in dit gebied is in resp. de zomer en de winter NAP -3,1 meter en -3,6 meter. De locatie ligt (deels) in een overstromingsgevoelig gebied. Het waterschap geeft aan dat het raadzaam is om overstromingsbestendig te bouwen. Bij het eerste gesprek van de maatwerkmethode in 2015 is onder andere voorliggende locatie gekozen voor de uitbreiding van het bedrijf, dit op advies van het waterschap . Op de hoogtekaart is te zien dat deze locatie de hoogste ligging (-1.6 en -1.2 NAP) heeft en hiermee de kans op overstroming het kleinst is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0009.jpg"

Hoogtekaart, bron: Actueel Hoogtebestand Nederland

De gemeente Delfzijl heeft aangegeven in haar beleid aandacht te willen besteden aan vluchtroutes.

Compenserende maatregelen
Uit de berekening van het waterschap is gebleken dat voor een toename van 2,300 m2 aan verharding er een bergingscompensatie van 174 m3 moet worden gerealiseerd. Vervolgens mag de afvoer van het water weer met een capaciteit van 1,2 liter/sec/ha plaatvinden. De compenserende maatregelen moeten zodanig uitgevoerd worden dat de versnelde afvoer van de verharding het oppervlaktewatersysteem niet extra belast. Aan de oostzijde van het plangebied wordt een watergang (noord -zuid) aangelegd. De watergang heeft een lengte van 92 m, 2 m breed en een diepte van 1 m. Hiermee heeft de watergang een inhoud van 184 m3. De watergang wordt, middels een duiker, aangesloten op de hoofdwatergang, welke is gelegen tussen het plangebied. De duiker zorgt eveneens dat het hemelwater gereguleerd wordt afgevoerd. In de watergang worden geen damwanden aangebracht.

Infiltratie
In de watertoets is aangegeven, om het afstromende hemelwater van de verharding te compenseren, er gebruik zal worden gemaakt van een IBA. Dit is niet juist. Het hemelwater en het water van het erf worden afgevoerd naar de aan de te leggen watergang aan de oostzijde van het plangebied.

Verhard oppervlak
Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt te zijner tijd in overleg met het waterschap bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Beperken gebruik uitlogende materialen;
  • Uitlogende materialen voorzien van een coating.

Op de locatie van de paardenhouderij worden op het buitenterrein geen mest en voer opgeslagen. Hierdoor wordt voorkomen dat het afstromende hemelwater wordt vervuild.

Geraakte kaartlagen
Tussen het plangebied ligt een hoofdwatergang. Aan weerszijden van alle hoofdwatergangen ligt een beschermingszone van 5 m breed. Deze beschermingszone is ter bescherming van de hoofdwatergang. Deze beschermingszone moet worden gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone langs hoofdwatergangen moet vrij blijven van obstakels. Obstakels kunnen bijvoorbeeld zijn: heggen, afrastering, bomen, schuttingen, schuurtjes, verharde paden. Binnen deze beschermingszone is voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de keur van het waterschap is aangegeven voor welke werkzaamheden een watervergunning noodzakelijk is. Voor het plaatsen van de duiker zal een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap.

Ten westen van het plangebied ligt een schouwsloot. Schouwsloten zijn sloten die niet in eigendom zijn van het waterschap maar wel een belangrijke functie vervullen voor de ontwatering. Om deze ontwateringsfunctie goed te laten vervullen, is het van belang dat een schouwsloot schoon is. De eigenaren van de schouwsloot zijn verplicht de schouwsloot jaarlijks schoon te maken, het waterschap ziet hier op toe. Schouwsloten mogen niet zonder toestemming van het waterschap gedempt worden, ook het profiel van een schouwsloot mag niet zonder toestemming gewijzigd worden. Voor de tweede bedrijfswoning wordt een IBA geplaatst, waarin het afvalwater wordt opgevangen. Deze IBA krijgt een overloop in de schouwsloot. Initiatiefnemer maakt hierover te zijner tijd een melding bij het waterschap.

4.6 Luchtkwaliteit

Regelgeving
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

NSL/nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Bestemmingsplan
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een paardenhouderij inclusief bedrijfswoning en bijbehorende functies. Op basis van de CROW-publicatie nr. 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen' is de ritproductie van een paardenhouderij in het buitengebied bepaald op vier ritten per etmaal per bezette paardenstal. De totale ritproductie bedraagt derhalve 176 ritten.

Nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool oktober 2012 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.07BP9945RC3-VG01_0010.png"

Achtergrondniveaus
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.

Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2011   2015   2020  
       
PM10   21,0 µg/m3   14,2 µg/m3   15,5 µg/m3  
NO2   10,9 µg/m3   9,4 µg/m3   8,6 µg/m3  

Conclusie
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.7 Bodem

Met betrekking tot het aspect bodem is artikel 8, lid 2, sub c van de Woningwet relevant. Dit wetsartikel schrijft voor dat de gemeente enkel een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen mag verlenen indien de kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw & Milieu is op 23 december 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 aan dit plan toegevoegd.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De boven- en ondergrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen ten opzichte van de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van nader onderzoek.

Conclusie
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat.

4.8 M.e.r.-beoordeling

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Onderdeel D betreft een lijst met daarin opgenomen activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. In categorie D14 staat "de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren - 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld (Rav cat. K.2 en K.4)".

De kenmerken van de potentiële effecten op de omgeving zijn onderzocht, zoals is weergegeven in dit hoofdstuk. De resultaten van de onderzoeken laten zien dat er geen negatieve effecten zijn voor de omgeving en het milieu. Op grond hiervan is het verrichten van een (nadere) m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken. De terminologie van de regels in het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met de terminologie die in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo, inwerkingtreding sinds 1 oktober 2010) wordt gehanteerd.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd. Vanaf 1 januari 2010 wordt het bestemmingsplan ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5.2 Bestemmingen

Algemeen
Wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid'. Verder zijn de regels - voor zover nodig - in overeenstemming gebracht met de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

Agrarisch - wegdorpenlandschap
Voor deze bestemming is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemming 'Agrarisch - wegdorpenlandschap' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid'.

Op het bestaande bouwperceel is sprake van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (melkveehouderij). Dit geldt ook voor de nieuw toe te voegen paardenhouderij, die in hoofdzaak uit een paardenfokkerij bestaat en daarom wordt beschouwd als een agrarisch bedrijf (zie ook paragraaf 6.4.7 van het Bestemmingsplan Buitengebied-Zuid). Het gehele bouwperceel, bestaande uit de melkveehouderij en de nieuwe paardenhouderij, is daarom aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf'.

De beide bouwvlakken worden door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar verbonden en vormen één agrarisch bedrijf met een bouwblok van 1,5 hectare. Er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan. De bestaande (hobbymatige) paardrijbak en de nieuwe paardrijbak zijn aangeduid, evenals de parkeerplaats.

Om te borgen dat de bebouwing en de voorzieningen overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd en dat de erfbeplanting wordt aangelegd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan is een voorwaardelijke bepaling opgenomen (lid 3.4.2 sub a).

Waarde - Archeologie 4
Een (onbebouwd blijvend) deel van het bouwperceel heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In de bestemming gelden beperkingen voor bodemingrepen die dieper zijn dan 30 cm en met een grotere oppervlakte dan 200 m2.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro. Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

Een exploitatieplan is voor dit plan niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Wagenborgen - Meerweg 3 is voor een ieder ter inzage worden gelegd. Daarnaast is het bestemmingsplan voorgelegd aan de wettelijke vooroverlegpartners. De provincie Groningen heeft aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Het vooroverleg is opgenomen in Bijlage 5.

Op het ontwerpbestemmingsplan is door het waterschap Hunze en Aa's een zienswijze ingediend. Op basis van de zienswijze en het overleg met het waterschap Hunze en Aa's is het bestemmingsplan aangepast.