direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meedhuizen - Geefsweersterweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Geefsweersterweg 2 in het buitengebied van Meedhuizen is al enige tijd geen agrarisch bedrijf meer gevestigd. De initiatiefnemer wil het agrarische erf voor woondoeleinden gaan gebruiken. Dat gebruik past niet binnen de geldende agrarische bestemming, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een voormalig agrarisch erf aan de Geefsweersterweg 2 te Meedhuizen. Het erf ligt op ca. 2 kilometer ten zuidoosten van het centrum van Delfzijl. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Delfzijl, sectie N, perceelsnummer 239, 1054, 1311, gedeeltelijk 1310 en sectie O, perceelsnummer 20. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven middels een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied, rode cirkel (bron: openstreetmap.org)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop de locatie van het plangebied te zien is. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de huidige vorm van het agrarische bouwperceel voor het grondgebonden agrarische bedrijf. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Geefsweersterweg 2 in Meedhuizen geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid', welke hersteld is middels het bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid Herstelbesluit 2015'. Het bestemmingplan 'Buitengebied-Zuid Herstelbesluit 2015' is door de gemeenteraad van Delfzijl op 19-11-2015 vastgesteld. Het herstelbesluit is niet specifiek van invloed geweest op het plangebied. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied-Zuid' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - Wegdorpenlandschap' en de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie 4' toegekend met een een bouwvlak, de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor (grondgebonden) agrarisch doeleinden. Wonen is toegestaan ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Op dit moment is er echter geen sprake meer van een agrarische bedrijfsvoering en de eigenaren wensen het perceel te gebruiken voor woondoeleinden. Dit plan past daarmee niet binnen de vigerende bestemming.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om het perceel voor woondoeleinden te gebruiken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Meedhuizen - Geefsweersterweg 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Meedhuizen, gelegen ten zuidoosten van Delfzijl. In de huidige situatie is er aan de Geefsweersterweg 2 te Meedhuizen sprake van een agrarisch erf. In het plangebied is een boerderij met bedrijfswoning aanwezig. Op het zuidelijke deel van het erf is een bunker aanwezig. In onderstaande figuren is de boerderij te zien vanaf de Geefsweersterweg, vanuit zuidelijke richting (figuur 2.1) en vanuit noordelijke richting (figuur 2.2). Een groot deel van het bouwperceel is omgeven met erfbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie vanuit zuidzijde plangebied (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Huidige situatie vanuit noordzijde plangebied (bron: google maps)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het bestaande erf gebruikt voor woondoeleinden. Het woonerf wordt begrensd op de contouren van het agrarische bouwperceel. De bestaande afstanden ten opzichte van omliggende percelen en agrarische bedrijven nemen niet af, zodat deze niet méér beperkt worden ten opzichte van de huidige situatie. De bestaande opstallen blijven gehandhaafd. Dit betekent concreet dat het bestaande erf een woonbestemming kijgt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (provincies Fryslân, Groningen en Drenthe) zijn:

  • Het versterken van Energyport (Noord-)Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
    • 1. het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
    • 2. het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
    • 3. het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
    • 4. het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma’s Zoetwatervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Gelet op het feit dat het in het onderhavige plan gaat om bestaand bebouwd gebied, waarbij een bestaande (bedrijfs)woning wordt omgezet van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, is de onderhavige ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Groningen

3.2.1 Omgevingsvisie 2016-2020

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld en op 6 februari 2019 is de actualiseerde visie vastgesteld. Deze visie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

In het bewerkstelligen van het beeld in 2040 gaat de provincie uit van een duurzame ontwikkeling. Eén van de hoofddoelen is dan ook een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap. In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • 1. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • 2. Beschermen biodiversiteit

Water

  • 1. Waterveiligheid
  • 2. Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • 1. Bereikbaarheid

Milieu

  • 1. Tegengaan milieuhinder
  • 2. Gebruik van de ondergrond

Voor voorliggende ontwikkeling is het provinciale belang ‘ruimtelijke kwaliteit’ van invloed.

Ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 11 van de omgevingsvisie gaat in op het versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie.

Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. Een toevoeging aan het aantal woningen moet passen in een in regionaal verband opgestelde woonvisie van een gemeente. Provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied. Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

In het buitengebied zijn naast agrarische bedrijven van oudsher ook veel niet agrarische bedrijven gevestigd. Een deel daarvan is bij wijze van hergebruik gevestigd in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Een ander deel is gevestigd in bebouwing die niet van origine voor agrarisch gebruik is opgericht. Ook voor deze laatste categorie geldt dat de gemeente dient te bepalen welk hergebruik van de bebouwing voor wonen of (andere) bedrijfsfuncties mogelijk is. Provincie vraagt gemeenten ontwikkelingen die in potentie kunnen leiden tot milieu- en verkeershinder te voorkomen. Bij 'ingrijpende' uitbreiding van de bebouwing dient de gemeente in overleg met de ondernemer tot een maatwerkoplossing te komen, die gericht is op het bewerkstelligen van een significante verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Regels hierover zijn in de Omgevingsverordening opgenomen. Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming past in het provinciaal beleid.

3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening is – tezamen met de Omgevingsvisie op 1 juni 2016 vastgesteld en geactualiseerd op 6 februari 2019 . Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt binnen de begrenzing van het buitengebied. Hiervoor gelden - voor zover relevant - de volgende regels.

In artikel 2.9.1 van de verordening worden nadere voorschriften gegeven voor de bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. In het artikel is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied en een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied gelegen buiten het aardbevingsgebied - voor zover binnen het plangebied karakteristieke gebouwen en beeldbepalende gebouwen gelegen zijn - regels bevat die erop gericht zijn te voorkomen dat de karakteristiek en kenmerken van deze gebouwen door verbouw kunnen worden aangetast. In een rechtstreeks werkende regel is daarnaast bepaald, dat het geheel of gedeeltelijk slopen van een gebouw verboden is, zolang het bestemmingsplan nog niet is voorzien van dergelijke beschermende regels ten aanzien van karakteristieke/beeldbepalende gebouwen.

In opdracht van de gemeente Delfzijl heeft Libau uit Groningen een inventarisatie uitgevoerd waarmee in beeld is gebracht welke objecten/complexen moeten worden beschouwd als beeldbepalend/karakteristiek. Libau heeft daarvoor veld en literatuuronderzoek gedaan. De volgende criteria zijn gebruikt als kader om te bepalen of sprake is van een beeldbepalend/karakteristiek object/complex

  • 1. De cultuurhistorische waarde, met als leidraad
  • het belang van het object/complex als bijzondere uitdrukking van een lokale culturele, sociaal-economische, maatschappelijke en/of wetenschappelijke ontwikkeling;
  • het belang van het object/complex als uitdrukking van een emotionele band of beleving van de bewoners van het gebied.

  • 2. Architectuurhistorische waarde, zich uitend in één of meer van de volgende punten ten aanzien van het belang van het object/complex;
  • voor de geschiedenis van de architectuur van het exterieur;
  • voor het oeuvre van een architect, stedenbouwkundige of ontwerper;
  • vanwege de esthetische kwaliteiten van het ontwerp;
  • vanwege bijzonder materiaalgebruik, detailering en constructie van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • vanwege het innovatieve karakter als uitdrukking van een technische of typologische ontwikkeling.

  • 3. Stedenbouwkundig en/of landschappelijke essemblewaarde, met als leidraad, de betekenis van het object/complex;
  • vanwege de situering en de ruimtelijke relaties met de omgeving;
  • als essentieel onderdeel of representant van een groter geheel, dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en/of stedenbouwkundig-landschappelijk van belang is.

  • 4. Authenticiteit
  • de betekenis van het object/complex vanwege de authenticiteit van het ontwerp (of onderdelen daarvan);
  • het belang van het object/complex in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de rurale omgeving of directie omgevingsruimte.

  • 5. Zeldzaamheid
  • het belang van het object/complex vanwege de architectonische, stedenbouwkundig-landschappelijke, bouwtechnische en/of functionele zeldzaamheid in het gebied van de gemeente Delfzijl.

Per criterium is met een score van 0 tot en met 3 uitgedrukt in hoeverre een criterium van toepassing is. De volgende onderverdeling is daarbij aangehouden:

  • geen waarde 0
  • aanwezig x
  • relevant xx
  • specifiek xxx

In het plangebied, achter de boerderij, bevindt zich een bunker uit de Tweede Wereldoorlog. De woning op het perceel Geefsweersterweg 2 in Meedhuizen betreft geen karakteristiek en/of beeldbepalend gebouw. De bunker dient te worden beschermd vanwege de cultuurhistorische waarde.

De voorziene ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden hebben geen nadelige invloed op de kenmerken van de bunker.

Wijziging functie vrijkomende agrarische bebouwing

In artikel 2.13.2 van de verordening worden nadere voorschriften gegeven voor het wijzigen van de functies van vrijgekomen agrarische bebouwing.

In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • 1. de functie wonen slechts is toegestaan:
    • a. in het hoofdgebouw;
    • b. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw;

mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;

  • 1. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • 2. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
  • 3. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.

De functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning past binnen het artikel, aangezien de woonfuncite beperkt blijft tot het hoofdgebouw.Tevens wordt de mestsilo gesaneerd en worden de opslagmogelijkheden voor de agrarische bedrijfsuitvoering verwijderd.

De planologische wijziging naar een woonfunctie van het plangebied past binnen de omgevingsverordening.

3.2.3 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030

In de ontwikkelingsvisie Eemsdelte, vastgesteld in 2013, geeft richting en vormt een beleidskader voor de gewenste ontwikkelingsrichtingen van het Eemsdelta gebied. Het uitgangspunt met betrekking tot de totale woningvoorraad in het buitengebied is dan deze niet toeneemt. De gemeente biedt hierbij wel ruimte voor woon-werkcombinaties in het hoofdgebouw van vrijkomende agrarische gebouwen ter versterking van de lokale economie. Ook kan in incidentele gevallen woningbouw worden gerealiseerd. Voorwaarde is dat daarmee kwaliteiten worden toegevoegd en/of landschappelijke knelpunten worden opgelost. Alle toevoegingen met nieuwe bebouwing aan de woningvoorraad in het buitengebied moeten gecompenseerd worden door sloop van woningen elders in dit gebied. De ontwikkelingsmogelijkheden van naburige landbouwbedrijven mogen niet worden beperkt.

In dit bestemmingsplan wordt vrijgekomen agrarische bebouwing (inclusief bedrijfswoning) gebruikt voor woondoeleinden. In paragraaf 4.1 is beschreven dat de ontwikkelingsmogelijkheden van naburige landbouwbedrijven niet worden beperkt. De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt is hierdoor passend binnen de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2018-2022

De woningmarkt in de gemeente Delfzijl is steeds in beweging. Ontwikkelingen als ontgroening, vergrijzing en migratie leiden tot een veranderende vraag naar woningen en woonmilieus, zowel kwalitatief als kwantitatief. De Woonvisie 2018-2022 voorziet allereerst in de behoefte aan een actuele leidraad om deze ontwikkelingen in een samenhangend perspectief te kunnen plaatsen en gericht actie te kunnen ondernemen.

Meedhuizen

Meedhuizen kent een relatief jonge bevolking en heeft een redelijk voorzieningenniveau. De dorpsherberg is in gemeenschapshanden gekomen. De school blijft in ieder geval tot 2020 open.

In dit bestemmingsplan is sprake van een concreet initiatief rekening houdende met de behoefte van de toekomstige bewoners van de woning. De vrijkomende agrarische bebouwing wordt gebruikt voor woondoeleinden. Het omzetten van een bedrijfswoning zorgt niet voor het toevoegen van een woning aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het woningbouwprogramma van de gemeente en past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0006.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het perceel aan de Geefsweersterweg 2 is een voormalige agrarisch erf. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf ligt op een afstand van 320 meter ten zuiden van het plangebied en voldoet daarmee aan de richtafstanden. Er worden geen agrarische bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Ten noorden van het plangebied ligt het industrieterrein nabij Farmsum met bedrijven tot categorie 3.1. De woonlocatie voldoet aan de grootste richtafstand van 50 meter voor deze bedrijven op het industrieterrein.

Ten noordoosten van het plangebied ligt op 150 meter afstand het industrieterrein Oosterhorn. Een industrieterrein waar op basis van het bestemmingsplan geen maximale categorie wordt aangegeven. De afstand van een woonbestemming tot de bestemming waar deze bedrijvigheid mogelijk is, wordt verkeind door de bestemmingsplan herziening. Er is echter geen sprake van het toevoegen van een milieugevoelig object. De situatie blijft in die zin ongewijzigd.

Gesteld wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en er geen sprake is van een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven is in het kader van milieuzonering.

4.2 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

In voorliggend geval is sprake van een functiewijziging van agrarische bedrijfsperceel naar een reguliere woonbestemming. De bestaande bebouwing wordt hierbij gehandhaafd. Indien sprake is van een functiewijziging kan het zijn dat er een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de projectlocatie. Door middel van zo'n onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Een bodemonderzoek kan in voorliggend geval achterwege blijven omdat de huidige situatie ook al voldoet aan een goed woon- en leefklimaat. De bestaande bedrijfswoning (verblijfsfunctie) wordt omgevormd naar een reguliere woning. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

De planlocatie ligt aan de Geefsweersterweg die een een snelheidslimiet kent van 60 km/u. Met voorliggend plan wordt geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. De bestaande agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning en blijft hierbij bestaan conform de huidige situering. In het kader van onderhavig bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek daarom niet noodzakelijk. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Industrielawaai

Vrijwel het gehele plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de geluidzone van het industriegebied Oosterhorn. Dit industriegebied, gelegen aan een grote binnenhaven in de Oosterhoek ten zuidoosten van Delfzijl, is de belangrijkste vestigingsplaats van chemische en verwante bedrijven in Groningen. Deze zone is vastgesteld omdat op dit industrieterrein een aantal geluidszoneringsplichtige bedrijven zijn gevestigd. De geluidsbelasting vanaf het industrieterrein mag buiten de geluidszone niet meer dan 50 dB(A) bedragen. De zonegrens geeft het gebied aan waarbinnen in principe geen geluidgevoelige nieuwe bebouwing in de vorm van bijvoorbeeld woningen mag worden opgericht. Geluidgevoelige bestaande bebouwing binnen de zone mag in principe geen hogere geluidsbelasting hebben dan 55 dB(A).

In voorliggend geval is sprake van een bestaande woonfunctie binnen het plangebied aan de Geefsweersterweg 2 te Meedhuizen. Deze woonfunctie ligt reeds binnen de geluidszone van het industriegebied. Er worden als gevolg van dit plan geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk gemaakt op basis waarvan akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Er blijft sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Voorliggend plan voorziet in de omvorming van een agrarisch bedrijfsperceel naar een woonbestemming. Deze planvorming voorziet niet in een toename van verkeersbewegingen of bedrijfsmatige activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de luchtkwaliteit. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.06BP9937TC2-VG01_0007.png"

Figuur uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen het plangebied een gasbuisleiding aanwezig is. Ten zuiden van de boerderij, in het zuid westelijke gedeelte van het plangebied, ligt een NEN 3650 gastransportleiding van de Gasunie. Het gaat hierbij om een aardgastransportleiding (N-509-90). Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 159 mm en heeft een maximale werkdruk van 40 bar. De belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding betreft minimaal 4 meter. Deze strook ligt binnen het plangebied en heeft geen consequenties voor de bestaande situatie. De plaatsgebonden risicocontour betreft 0 meter. Binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare bestemmingen toegevoegd. Voor de bestaande kwetsbare bestemmingen blijven de risico's ongewijzigd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de de regeling externe veiligheid buisleidingen.

In de nabije omgeving, maar niet in het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig;

  • Buisleiding NAM (in totaal 3 leidingen)
  • Binnenvaartroute Corridor Amsterdam - Noord-Nederland
  • Meerdere bedrijven op het bedrijventerrein Oosterhorn

Buisleiding NAM (in totaal 3 leidingen)

Ten zuiden en ten oosten van het plangebied liggen drie buisleidingen van de NAM (NM-500630, NM-500771 en NM-500781. De buisleidingen hebben een maximale werkdruk van 50 bar. Een klein deel van het plangebied valt binnen de transport risicocontour van 10-6. De belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding betreft minimaal 5 meter. Binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd, aangezien reeds een (bedrijfs)woning aanwezig is. Voor deze bestaande kwetsbare functie blijven de risico's ongewijzigd. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de de regeling externe veiligheid buisleidingen.

Binnenvaartroute

Ten noorden van het plangebied ligt een landelijke basisnetroutes. Voor de waterweg geldt een plaatsgebonden risico van 0 meter, een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 25 meter. Binnen het invloedsgebied en tevens binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd, eveneens neemt de personendichtheid binnen het plangebied niet toe. De waterweg levert voor externe veiligheid geen belemmeringen op.

Meerdere bedrijven op het bedrijventerrein Oosterhorn

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van meerdere bedrijven die zich hebben op het bedrijventerrein Oosterhorn, ten oosten van Delfzijl. Binnen het invloedsgebied en tevens binnen het plangebied worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegevoegd, eveneens neemt de personendichtheid binnen het plangebied niet toe. De bedrijven leveren voor externe veiligheid geen belemmeringen op.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in het toevoegen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Bovendien is tevens geen sprake van een toename van het aantal personen binnen het plangebied als gevolg van de planvorming. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Hunze en Aa's heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. In het beheerprogramma staat met welke ambities en maatregelen wij de ontwikkelingen en opgaven op het gebied van veiligheid, voldoende en schoon water oppakken. We spelen onder andere in op klimaatverandering en Europese normen voor schoon en gezond water.

Binnen het plangebied zijn schouwsloten aanwezig. Afbakening van schouwsloten en het toezicht van he waterschap daarop is vastgelegd in onze beleidsnotitie Schouwbeleid. Tevens geeft de watertoets aan dat de locatie binnen de zone ghg ligt, gronden waar de GHG lager is dan 0.7 meter minus maaiveld. Het bestemmingsplan voorziet slechts in het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming.

Watertoetsproces

Op 19-12-2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. Het waterschap Hunze en Aa's heeft aangegeven dat er geen waterschapsbelang is.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (voorheen bekend als EHS). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 1500 meter afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 1,5 kilometer afstand (Waddenzee).

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De ontwikkeling bestaat slechts uit een functieverandering waarbij er geen sloop of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is deels gelegen binnen een dubbelbestemming archeologie. Deze dubbelbestemming geeft aan dat op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid of bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

Toets

Bij voorliggend plan zullen geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden welke eventuele archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren. Geconstateerd kan worden dat in het plangebied geen ingrepen zijn voorzien die de archeologische belangen schaden.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl kan worden afgeleid dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.9 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Geefsweersterweg. De wijziging van een agrarische bedrijfsbestemming naar een reguliere woonbestemming zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen. De woonfunctie is immers reeds gedurende lange tijd aanwezig en de intensiteit hiervan wordt niet gewijzigd. Daarbij vervallen de bedrijfsmatige agrarische activiteiten en de daaraan gekoppelde verkeersbewegingen. Desondanks zou een (beperkte) toename van verkeersbewegingen gekoppeld aan het initatief eenvoudig via de huidige weg kunnen worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Het plan bestaat uit de planologische wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een woonbestemming. Feitelijk zal er geen verandering optreden in de parkeersituatie. In de voorgaande bestemming diende er voldoende parkeerplaatsen te zijn en deze zullen er in de nieuwe woonbestemming ook zijn. De CROW-publicatie “Parkeren en verkeersgeneratie” geeft voor een vrijstaande woning in het buitengebied een minimaal aantal parkeerplaatsen van 2 op. Deze parkeerruimte is in de huidige en toekomstige situatie ruim voldoende beschikbaar op het eigen terrein.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het plan wordt gemaakt voor risico en rekening van de initiatiefnemer. De gemeente draagt financieel niet bij aan dit plan. Het planschaderisico wordt met een anterieure overeenkomst bij de initiatiefnemer gelegd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Groningen

Er heeft ambtelijk overleg plaatsgevonden.

Waterschap Hunze en Aa's
Op 20-12-2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Hunze en Aa's. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap geen belang heeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 16 mei 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen. Contact met de zonebeheerder van het industriegebied Oosterhorn heeft geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De regels en de verbeelding zijn aangepast zodat het bestemmingsplan het niet mogelijk maakt eventuele vervangende nieuwbouw dichter bij de emissiepunten van het industrieterrein te realiseren.