direct naar inhoud van Regels
Plan: Biessum, Uitwierde
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.01BV-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 beheersverordening

de beheersverordening Biessum, Uitwierde met identificatienummer NL.IMRO.0010.01BV-VG01 van de gemeente Delfzijl.

1.2 aanbouw

een gebouw dat als een afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aan-huis-verbonden bedrijf

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft.

1.4 aan-huis-verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van minivergisters.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bed and breakfast

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor een maximum van vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur.

1.8 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.9 bestaand bouwwerk

een bouwwerk, dat ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd.

1.10 bestaand gebruik

het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening.

1.11 bestaande oppervlakte

de oppervlakte van bebouwing die aanwezig is ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening, dan wel die nadien kan worden gerealiseerd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend.

1.12 bijgebouw

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.16 culturele doeleinden

het houden van exposities, museumactiviteiten en dergelijke.

1.17 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.19 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en waarvan de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.20 extensief dagrecreatief medegebruik

niet-gemotoriseerde recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.21 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken en in architectonisch opzicht de hoofdvorm bepaalt.

1.24 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.25 normaal onderhoud

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

1.26 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan wel met ten hoogste drie wanden, waarvan maximaal 2 wanden onderdeel zijn van de constructie, is omgeven.

1.27 perceelsgrens

een grens van een perceel.

1.28 verordeningsgebiedgrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van de beheersverordening.

1.29 peil

indien op het land wordt gebouwd:

  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

indien in het water wordt gebouwd:

  • het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.30 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 verblijfsrecreatie

recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in recreatieverblijven.

1.32 verordeningsgebied

de geometrisch bepaalde objecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.33 voorgevel

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s).

1.34 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de dakhelling van een bouwwerk

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voorzover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de nok.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of  het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van hetb bouwwerk.

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • b. overstekende daken;
  • c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Verordeningsregels

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

3.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Agrarisch - Bedrijf' zijn bedoeld voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden, agrarische bedrijfsvoering;
  • b. wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep en/of de huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoeftigen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, bodemkundige, archeologische, landschapsecologische, hydrologische en/of natuurwetenschappelijke waarden, kleinschalige landschapselementen en de kwelzone, alsmede het primair oppervlaktewater van het wierdenlandschap.
3.2 Bouwwerken
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. er zijn uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van een bodemgebonden agrarische bedrijfsvoering toegestaan;
  • b. bedrijfsgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;
  • c. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen is 3,5 meter, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • d. de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen is 7,5 meter, dan wel de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen is 3,5 meter, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • c. de maximale bouwhoogte van bedrijfswoningen is 7,5 meter, dan wel de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 meter bedraagt;
  • b. de maximale hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten bedraagt 5 meter.
  • c. de maximale hoogte van andere bouwwerken – met uitzondering van vlaggenmasten en lichtmasten – bedraagt 2 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze verordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw en/of houtteelt;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken;
  • c. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels en de daken van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  • d. het gebruik van de gronden als erf behorende bij een bedrijfswoning, buiten een zone van 25,00 meter vanaf de zij- en achtergevel(s) van een bedrijfswoning.

Artikel 4 Agrarisch - Wierdenlandschap

4.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Agrarisch - Wierdenlandschap' zijn bedoeld voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, bodemkundige, archeologische, landschapsecologische, hydrologische en/of natuurwetenschappelijke waarden, kleinschalige landschapselementen en de kwelzone, alsmede het primair oppervlaktewater van het wierdenlandschap;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. wegen en paden;
  • g. sloten en/of andere watergangen.
4.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, anders dan nutsvoorzieningen, zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 meter;
  • c. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 15 m2 per nutsvoorziening.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze verordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw en/of houtteelt;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken;
  • d. het scheuren en of het omzetten van grasland, waaronder ook het chemisch omzetten wordt gerekend, al dan niet ten behoeve van een permanent gebruik.

Artikel 5 Begraafplaats

5.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Begraafplaats' zijn bedoeld voor:

  • a. een begraafplaats;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. paden;
  • f. water;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt niet meer dan 5 meter.

Artikel 6 Groen

6.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Groen' zijn bedoeld voor:

  • a. het behoud en herstel van de aanwezige open grasvelden, groenstroken, begrenzende hagen, water en paden, alsmede van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
  • b. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van het besluitsubvlak 'volkstuin' voor een volkstuin.
6.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de groenfunctie, en nutsvoorzieningen toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de groenfunctie mogen maximaal 5 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 3 meter;
  • d. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt niet meer dan 15 m2 per nutsvoorziening.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Maatschappelijk' zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen.

7.2 Bouwwerken

Voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
  • b. ter plaatse van het besluitsubvlak 'monument' gelden de volgende regels:
    • 1. veranderingen aan het uiterlijk van het bestaande gebouw zijn niet toegestaan;
    • 2. de hoogte van het kerkgebouw bedraagt maximaal 12 meter;
    • 3. de hoogte van de vrijstaande toren bedraagt maximaal 28 meter.
  • c. ter plaatse van het bouwvlak waar geen aanvullend besluitsubvlak is opgenomen, gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
    • 2. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden.
7.3 Sloopverbod

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'monument' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, bouwwerken te slopen.

Artikel 8 Tuin

8.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Tuin' zijn bedoeld voor tuinen, behorend bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

8.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend erfafscheidingen worden gebouwd.
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel van op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen tot een diepte van 1,50 meter gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de breedte van de gevel, waarbij de bouwhoogte maximaal 0,25 meter meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping tot een maximum van 4,00 meter, mits de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 300 m2 bedraagt en deze afwijking niet wordt toegepast indien het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd is voorzien van het besluitsubvlak 'monument'.

Artikel 9 Verblijfsgebied

9.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Verblijfsgebied' zijn bedoeld voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. bermen;
  • d. parkeer- en groenvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • e. behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken blijft gehandhaafd.
9.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het onder 9.1 genoemde gebruik en ten behoeve van het openbare nut.
  • b. de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 30 m2.

Artikel 10 Water

10.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Water' zijn bedoeld voor:

  • a. kanalen, sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de recreatievaart;
  • b. kaden en oeverstroken;
  • c. bruggen, dammen en duikers;
  • d. paden;
  • e. recreatief medegebruik.
10.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter (gemeten ten opzichte van de aangrenzende oever).
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend: het gebruik van de gronden als ligplaats of aanleggelegenheid voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco's (caissons), die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.

Artikel 11 Wonen - 1

11.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Wonen - 1' zijn bedoeld voor:

  • a. wonen,

al dan niet in combinatie met:

  • b. ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;
  • c. huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoeftigen;
  • dierenartspraktijk, ter plaatse van het besluitsubvlak 'dierenartspraktijk';

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen.
11.2 Bouwwerken
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vrijstaande woningen;
  • b. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • c. per bouwvlak is maximaal één hoofdgebouw toegestaan;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 meter, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden, of de bestaande dakhelling indien deze groter of kleiner is;
  • f. per hoofdgebouw moet één, of in geval van hoekpercelen meerdere, gevel(s) in de naar de weg gekeerde bouwgren(s)(zen) word(t)(en) gebouwd.
11.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen

Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • b. de goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 meter, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 meter, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt niet meer dan 70 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 meter of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 meter bedraagt.
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 meter bedraagt.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2.2 onder d ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 45 m2, mits de vergroting ten dienste staat van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen en mits de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 300 m2 bedraagt.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;
    • 3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
    • 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;
    • 6. de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
    • 7. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 8. reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatief medegebruik, waaronder begrepen het houden van een bed & breakfast.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.4 onder c in die zin dat gebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

  • a. de bedrijvigheid gekoppeld is aan het gebruik van het woonhuis en daaraan ondergeschikt is;
  • b. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte ten hoogste 45 m² zal bedragen;
  • c. er geen keukenblok in de logieseenheden wordt gemaakt;
  • d. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • e. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
  • f. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
  • g. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 12 Wonen - 2

12.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Wonen - 2' zijn bedoeld voor:

  • a. wonen,

al dan niet in combinatie met:

  • b. ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;
  • c. huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoeftigen;

met de daarbij behorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen.
12.2 Bouwwerken
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van twee-onder-één-kap woningen;
  • b. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
  • c. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 meter, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • d. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden of de bestaande dakhelling indien deze groter of kleiner is.
12.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 meter, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 70 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1 meter en daarachter ten hoogste 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 meter of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 meter mag bedragen.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.2.2 onder d ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 45 m2, mits de vergroting ten dienste staat van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen en mits de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 300 m2 bedraagt.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;
    • 3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
    • 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;
    • 6. de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
    • 7. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 8. reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatief medegebruik, waaronder begrepen het houden van een bed & breakfast.
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.4 onder c in die zin dat gebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

  • a. de bedrijvigheid gekoppeld is aan het gebruik van het woonhuis en daaraan ondergeschikt is;
  • b. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte ten hoogste 45 m² zal bedragen;
  • c. er geen keukenblok in de logieseenheden wordt gemaakt;
  • d. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • e. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
  • f. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
  • g. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 13 Wonen - Voormalige boerderij

13.1 Gebruik

De gronden die in de verordening zijn voorzien van een besluitvlak 'Wonen - Voormalige boerderij' zijn bedoeld voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen, erven en terreinen;

al dan niet in combinatie met:

  • c. ondergeschikte culturele doeleinden;
  • d. aan huis verbonden beroep;
  • e. huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoeftigen.
13.2 Bouwwerken

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van woningen;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  • c. veranderingen aan het uiterlijk van de bestaande bebouwing zijn niet toegestaan;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 8 meter, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt. ;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw bedraagt niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden of de bestaande dakhelling indien deze groter of kleiner is.
13.3 Sloopverbod

Ter plaatse van het besluitsubvlak 'monument' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen, bouwwerken te slopen.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;
    • 3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
    • 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;
    • 6. de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
    • 7. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 8. reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen.
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor recreatief medegebruik, waaronder begrepen het houden van een bed & breakfast.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.4 onder c in die zin dat gebouwen, al dan niet gepaard gaande met inpandige bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

  • a. de bedrijvigheid gekoppeld is aan het gebruik van het woonhuis en daaraan ondergeschikt is;
  • b. de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte ten hoogste 45 m² zal bedragen;
  • c. er geen keukenblok in de logieseenheden wordt gemaakt;
  • d. het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
  • e. er geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;
  • f. de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
  • g. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 1

14.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor de bescherming van archeologische waarden.

14.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken is een vergunning van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Delfzijl te worden ingediend.

14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
14.3.1 Vergunningplicht

Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een vergunning van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed noodzakelijk. Een aanvraag daartoe dient bij de gemeente Delfzijl te worden ingediend.

14.3.2 Uitzonderingen

De in lid 14.3.1 beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet voor het aanleggen van graven ter plaatse van het besluitvlak 'Begraafplaats'.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 2

15.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor de bescherming van archeologische waarden.

15.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

De gebouwen die bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening zijn hiervan uitgezonderd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of kilveren van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 50 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 meter;
  • c. het graven, uitbaggeren of dempen van waterlopen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 meter;
  • e. het graven van sleuven breder dan 0,5 meter en dieper dan 1,00 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
15.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
15.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 3

16.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor de bescherming van archeologische waarden.

16.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,40 m -mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
16.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de afwijking voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,40 meter, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,50 meter en dieper dan 1,00 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
16.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;
  • b. vallen binnen de bebouwde delen van de agrarische bouwpercelen;
  • c. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • f. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
16.4.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien er voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 4

17.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor de bescherming van archeologische waarden.

17.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
17.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
17.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • b. het woelen, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 meter, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  • c. het graven of dempen van waterlopen;
  • d. het graven van sleuven breder dan 0,50 meter en dieper dan 1,00 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • e. het aanbrengen van systematische drainage, niet zijnde sleufloze drainage of kettingdrainage, in agrarische percelen dieper dan 45 cm -mv.
17.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 17.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;
  • b. vallen binnen de bebouwde delen van de agrarische bouwpercelen;
  • c. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • f. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
17.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Artikel 18 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

18.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, naast de regels in artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling (versterking) van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden.

18.2 Bouwwerken

Het bouwen van nieuwe bouwwerken, buiten de bouwvlakken, is niet toegestaan.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 18.2, mits:

  • a. het bouwen geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristieke radiaire structuur van het gebied;
  • b. de landschappelijke en stedenbouwkundige opbouw gekarakteriseerd blijven door een fijnmazige en kleinschalige bebouwingsstructuur van de grootschalige landschapselementen van het wierdenlandschap;
  • c. kapverdiepingen met schilddaken en zadeldaken worden voorzien van wolfseinden;
  • d. daken rood of grijsblauw worden afgedekt;
  • e. de bebouwing in bruin(rode) bakstenen wordt uitgevoerd.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven en vergraven van de bodem;
  • b. het ophogen van de bodem;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, verbreden of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • g. aanplanten van bos of boomgaard.
18.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 18.4.1 heeft geen betrekking op:

  • a. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van de verordening;
  • c. werken of werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • d. het aanleggen van graven ter plaatse van het besluitvlak 'Begraafplaats'.

18.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod als bedoeld in lid 18.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van onderzoek is aangetoond dat het beschermd dorpsgezicht niet onevenredig wordt of kan worden geschaad.

Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie

19.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de regels in artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

19.2 Bouwwerken

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn geen bouwwerken toegestaan, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen.
19.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.
19.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Artikel 20 Waarde - Wierde

20.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Wierde' aangewezen gronden zijn, naast de regels in artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het aanwezige wierdeterrein, de landschappelijke structuur van het voormalige borgterrein en de aanwezige singel- en waterstructuur.

20.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor aanleg van bos en boomgaarden;
  • b. het gebruik van gronden voor het aanbrengen van houtteelt;
  • c. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • d. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • e. het verwijderen van stuwen en dammen;
  • f. het aanbrengen van drainage of wijzigen van het greppelsysteem;
  • g. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
20.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud en de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • c. werken en werkzaamheden welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • d. het aanleggen van graven ter plaatse van het besluitvlak 'Begraafplaats'.
20.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in het aanwezige wierdeterrein, de landschappelijke structuur van het voormalige borgterrein en de aanwezige singel- en waterstructuur.

Artikel 21 Waarde - Wierde invloedszone

21.1 Gebruik

De voor 'Waarde - Wierde invloedszone' aangewezen gronden zijn,naast de regels in artikelen 3 tot en met 13, mede bedoeld voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein.

21.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor aanleg van bos en boomgaarden;
  • b. het gebruik van gronden voor het aanbrengen van houtteelt.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
  • b. het afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het egaliseren van gronden;
  • d. het diepploegen en mengwoelen van gronden;
  • e. het graven en dempen van sloten en watergangen;
  • f. het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
  • g. het verwijderen van stuwen en dammen;
  • h. het aanbrengen van drainage of wijzigen van het greppelsysteem;
  • i. het wijzigen van het verkavelingspatroon.
21.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 21.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud en de normale exploitatie betreffen;
  • b. werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening;
  • c. werken en werkzaamheden welke mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning;
  • d. het aanleggen van graven ter plaatse van het besluitvlak vlak 'Begraafplaats'.
21.3.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Antidubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene bouwregels

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de verordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
24.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als "Regels van de beheersverordening Biessum, Uitwierde".

Aldus vastgesteld de vergadering van de raad d.d. 18 december 2014 onder nummer 12.