direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen
Plan: Buitengebied - B.L. Tijdensweg 13
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0007.1199143-VA01

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een woonhuis, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 1;
    • 2. een bed & breakfast;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. woonstraten en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water;

met de daarbijbehorende:

  • i. tuinen en erven;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a en b genoemde gebouwen geldt de volgende regel:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 300 m2bedragen.
3.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw wordt vrijstaand gebouwd;
  • d. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen;
  • g. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of in verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, bedragen;
  • d. de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;
  • e. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de dakhelling van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 45° bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • h. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de hoofdgebouwen zal ten hoogste 30,00 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.2 sub b in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.2 sub d in die zin dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.2 sub e in die zin dat de dakhelling van een (hoofd)gebouw wordt verkleind c.q. dat een (hoofd)gebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2 sub f in die zin dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.2 sub g in die zin dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • f. het bepaalde in lid 3.2.3 sub a in die zin dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of in verlengde daarvan worden gebouwd;
  • g. het bepaalde in lid 3.2.3 sub b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een anderszins krachtens deze bestemming toegelaten (bedrijfs)functie;
    • 2. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
    • 3. een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;
    • 4. er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;
  • h. het bepaalde in lid 3.2.3 sub d in die zin dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • i. het bepaalde in lid 3.2.3 sub e in die zin dat de goothoogte van aan- of uitbouw of een bijgebouw wordt verhoogd;
  • j. het bepaalde in lid 3.2.3 sub f in die zin dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°.
3.4.2 Toetsingscriteria

De in lid 3.4.1 genoemde vergunning kan uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien er sprake is van een vergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteit in het kader van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • het verwijderen van beplanting met een oppervlakte van ten minste 50 m2.
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.
3.6.3 Toetsingscriteria

De in lid 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied.