direct naar inhoud van Artikel 10 Bedrijventerrein
Plan: Bestemmingsplan Bellingwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0007.030403-VG01

Artikel 10 Bedrijventerrein

 

10. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

2.    bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

met de daarbijbehorende:

c.    wegen, straten en paden;

d.    groenvoorzieningen;

e.    parkeervoorzieningen;

f.     nutsvoorzieningen;

g.    erven en terreinen;

h.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10. 2.    Bouwregels

10. 2. 1. Voor het bouwen de in lid 10.1. sub a. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    het bebouwingspercentage van een bouwvlak zal per bouwperceel ten hoogste 70% bedragen;

c.    de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

d.    de onderlinge afstand tussen de gebouwen zal ten minste 5,00 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen;

f.     de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 45° bedragen.

10. 2. 2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

a.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

b.    per bouwperceel zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van bedrijf - twee bedrijfswoningen’, in welk geval ten hoogste twee bedrijfswoningen zijn toegestaan;

c.    de oppervlakte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 150 m² bedragen;

d.    de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

e.    de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 7,00 m bedragen;

f.     de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

10. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 70 m² bedragen;

b.    de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

c.    de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

10. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

10. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveilig­heid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, na­dere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

10. 4.    Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 10.2.1. sub b. en toestaan dat het bebouwingspercentage van een bouwvlak per bouwperceel wordt vergroot tot ten hoogste 80%;

b.    het bepaalde in lid 10.2.1. sub c. en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;

c.    het bepaalde in lid 10.2.1. sub d. en toestaan dat de onderlinge afstand tussen de gebouwen wordt verkleind.

10. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de bedrijfswoning als zelfstandige woning;

b.    het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsdoeleinden, anders dan in combinatie met de woonfunctie;

f.     het gebruik van de gronden en bouwwerken voor woondoeleinden, anders dan in combinatie met de bedrijfsfunctie.

g.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor recreatieve doeleinden;

h.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1.

10. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 10.5. sub d. en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor productiegebonden detailhandel, mits:

1.    de vestiging plaatsvindt in de bestaande gebouwen;

2.    het vormen van detailhandel betreft met een lokaal verzorgingsgebied;

b.    het bepaalde in lid 10.5. sub h. en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1, mits:

1.    het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd óf bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 3.1, maar in een individueel geval feitelijk een lagere milieubelasting kunnen veroorzaken;

2.    het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;