Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedum kern locatie Bederawalda
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0005.BPBE13HERS1-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
  

1.1 plan

het bestemmingsplan Bedum kern locatie Bederawalda van de Gemeente Bedum;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0005.BPBE13HERS1-VA01;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een dienstverlenend beroep of bedrijf (zoals bijvoorbeeld adviesbureau, pedicure, schoonheidssalon, kapsalon, makelaar of kinderopvang), dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten;

1.8 bestaand

  1. bij bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  2. ten aanzien van het gebruik:
het gebruik dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;

1.9 bestemmingsgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak op de verbeelding met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.13 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte,  geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 gevellijn

de als zodanig aangegeven lijn, waar de voorgevel van een hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.24 kap

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.25 ondergeschikte horeca

het in verband met een andere hoofdactiviteit op een perceel verstrekken van eten en drinken tegen betaling voor gebruik ter plaatse in die mate dat duidelijk herkenbaar is dat die hoofdactiviteit de kernactiviteit is die op het perceel plaatsvindt en het verstrekken van dat eten en drinken alleen plaatsvindt als beperkt en ondergeschikt onderdeel van en voortvloeiende uit de hoofdactiviteit;

1.26 peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil;

1.27 voorgevel

de naar de gevellijn gekeerde gevel van een gebouw;

1.28 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.29 woongebouw

Een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meerdere woningen zijn gelegen die zijn te bereiken door een of meer gemeenschappelijke ruimte(n).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;  

2.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;  

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. paden;
  3. waterlopen en waterpartijen, waaronder voorzieningen ten bate van waterbeheer;
  4. bermen en beplanting;
  5. speelvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen;
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en (woon)straten;
  2. (voet- en fiets)paden;
  3. parkeervoorzieningen en overige verharding;
  4. groenvoorzieningen, berm- en oeverstroken, beplanting en waterlopen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. terrassen bij de bestemming Wonen - Woongebouw;
met dien verstande dat:
  • het aantal rijstroken niet meer dan twee bedraagt;
  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, bruggen en dergelijke zijn begrepen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van waterbeheersing, nutsvoorzieningen en de geleiding, regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud.

Artikel 5 Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water, oeverstroken en paden;
  2. bruggen;
  3. waterstaatkundige werken in de vorm van steigers;
  4. waterlopen.

5.2 Bouwregels

 
5.2.1 Gebouwen
Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen.
Deze bepaling is niet van toepassing op de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.

Artikel 6 Wonen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in artikel 6 lid 4 sub a;
met de daarbij behorende:
  1. hoofdgebouwen, tuinen, erven, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

6.2 Bouwregels

 
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ dienen de voorgevels van een hoofdgebouw in of ten hoogste 2 m achter de aangeduide gevellijn te worden gebouwd;
  4. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  6. hoofdgebouwen mogen uitsluitend met een plat dak worden afgedekt.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
    3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning; de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    4. het beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen.

Artikel 7 Wonen - Woongebouw

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen al dan niet in combinatie met een op de bewoners gerichte zorg c.q. verpleegfuncties;
  2. een ontmoetingsruimte op de eerste bouwlaag met ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontmoetingsruimte met ondergeschikte horeca';
met de daarbij behorende
  1. tuinen, erven, terreinen, bijgebouwen, bergingen, woonstraten, paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ontmoetingsruimte met ondergeschikte horeca' een ontmoetingsruimte uitwisselbaar voor 2 extra woningen;
  4. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ dienen de voorgevels van een hoofdgebouw in of ten hoogste 2 m achter de aangeduide gevellijn te worden gebouwd;
  6. hoofdgebouwen mogen met een plat dak of met een kap worden afgedekt;
  7. de bouwhoogte van een woongebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
  8. in afwijking van het bepaalde in sub g mogen op de hoofdgebouwen worden geplaatst:
    1. lift- en luchtkokers, schoorstenen, gevelbekroningen, alsmede technische ruimten en technische installaties met een maximum hoogte van 3 meter ten opzichte van de toegestane bouwhoogte en met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 30 m2 per bouwvlak.
 
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, dit met uitzondering van reclamemasten;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, dit tot een maximum van 1 m;
  4. de bestemmingsregels in die zin dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. ingangspartijen;
  5. de bestemmingsregels in die zin dat antennemasten worden opgericht, die deel uitmaken van een gebouw, mits de voor dat gebouw toegestane bouwhoogte met niet meer dan 6 m wordt overschreden.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan 'Bedum kern locatie Bederawalda' van de Gemeente Bedum.