Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Alberdaweg 48 Appingedam
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0003.WPAPP18ALBERDAWEG4-VST1
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
Het wijzigingsplan Alberdaweg 48 Appingedam.
 
1.2 het moederplan:
het bestemmingsplan Stad Appingedam, deelplan agrarische gebieden de gemeente Appingedam, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 februari 2017, waarvan het plan een wijziging is.
 
1.3 wijzigingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0003.WPAPP18ALBERDAWEG48
Artikel 2 Relatie met het geldende bestemmingsplan
 
Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in dit wijzigingsplan, de regels gegeven in het moederplan onverkort van toepassing zijn.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen - E1
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Wonen - E1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
  1. wegen en paden;
  2. kleinschalige duurzame energiewinning;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. water;
  5. tuinen, erven en verhardingen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1. mogen uitsluitend worden ge-bouwd:
  1. woonhuizen;
  2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woonhuis;
  3. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en masten.
3.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen zal per bestemmingsvlak ten hoogste één bedragen;
  3. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  4. een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4 m bedragen;
  6. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;
  7. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
3.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 4 m achter de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 200 m² bedragen, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf zal bedragen;
    2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste de oppervlakte van het woonhuis zal bedragen;
    3. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 50 m² zal bedragen;
  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 5 m bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde in sub d geldt dat indien een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping wordt voorzien van een plat dak, de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw of een vrijstaande overkapping tot een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw zal ten minste 1 m bedragen.
3.2.4 Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2 m zal bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal ten hoogste 5 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zódanig dat de beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;
  4. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. het bepaalde in lid 3.3 onder d in die zin dat gronden worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    1. de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
    2. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);
    3. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;
    4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 m en 3 m zal bedragen.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.5.1 Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de oppervlakte van een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een bouwvlak bij gelijkblijvende omvang wordt gewijzigd, mits:
    1. de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen, waarbij de oppervlakte van het hoofdgebouw ten hoogste 150 m² mag bedragen;
    2. de afstand ten opzichte van de zijdelingse bestemmingsgrens ten minste 3 m zal bedragen;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en/of de stedenbouwkundige inrichting van een gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
    4. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. de aanduiding "maximale goothoogte (m)" wordt aangegeven waarin een grotere goothoogte voor hoofdgebouwen wordt toegestaan, mits:
    1. de goothoogte met ten hoogste 10% wordt vergroot;
  3. in een aanduiding een afwijkende afstand voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt toegestaan, mits:
    1. de afstand tot de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten minste 1 m zal bedragen;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied;
    3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  4. de aanduiding "maximum bebouwd oppervlak (m²)" wordt aangegeven waarin een grotere oppervlakte voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt toegestaan, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 125 m² bedraagt, in de vorm van extra woonruimte op de begane grond voor (een) minder valide(n);
    2. de extra woonruimte ten behoeve van (een) minder valide(n) op basis van een verklaring van een door de gemeente aangewezen medisch indicerend orgaan wordt aangetoond;
  5. de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" wordt aangegeven waarin een grotere bouwhoogte voor het bouwen van andere bouwwerken wordt toegestaan, mits:
    1. de bouwhoogte ten hoogste 15 m zal bedragen;
    2. deze wijziging voor reclamemasten tot ten hoogste 6 m zal worden toegepast.
3.5.2 Toepassingscriteria bij wijziging
Er kan toepassing worden gegeven aan de in lid 3.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 4
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
  1. het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
4.2 Bouwregels
 
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 30.2., mits:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de afwijking voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties op apparatuur;
  5. het permanent verlagen van het waterpeil.
4.4.2 Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van sloten en grachten, betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
4.4.3 De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbinden, wordt eerst een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
 
De bouwgrenzen mogen in afwijking van dit plan uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), liftschachten, galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
6.2 Overschrijding bouwhoogte
 
De bouwhoogte van bouwborden mag ten hoogste 8 m bedragen, mits:
  1. de bouwborden na beëindiging van het bouwproject worden verwijderd.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
 
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  2. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
7.2 Wijzigingen
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. de gronden bij een voormalige boerderij, een woonhuis of een agrarisch bedrijf worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
    1. er niet meer dan 15 kampeermiddelen per kampeerterrein worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
    2. de oppervlakte van het erf behorende bij een voormalige boerderij of een woonhuis een minimale oppervlakte van 3000 m² zal hebben;
    3. er per voormalige boerderij, woonhuis of agrarisch bedrijf ten hoogste één kam-peerterrein wordt toegestaan;
    4. deze wijzigingsbevoegdheid in ieder geval niet wordt toegepast indien er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven. Aangenomen wordt dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd zal gaan worden op minder dan 50 m afstand is gelegen van de bestemmingsgrenzen van nabijgelegen (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven;
    5. het perceel waarop het kleinschalig kamperen plaats zal vinden gelegen is op een afstand van maximaal 50 m vanaf de eigen bebouwing waarvan het woonhuis of de bedrijfswoning deel uitmaakt;
    6. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast indien het erf of perceel grenst aan een ander kampeerterrein, dan wel dat er een onderlinge afstand ontstaat met een ander kampeerterrein van minder dan 500 m.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
 
Het bestemmingsplan kan worden gewijzigd in die zin dat:
  1. enige bestemming wordt gewijzigd ten behoeve van de plaatsing van zend-, ontvangst- en antennemasten, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de hoogte van de mast ten hoogste 30 m mag bedragen;
    4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen de grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de hoogte van de mast ten hoogste 15 m mag bedragen;
    5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  2. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer" dan wel de bestemming "Verkeer" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van wegen en paden;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 16 van overeenkomstige toepassing zijn;
  3. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden" dan wel de bestemming "Verkeer - Fiets- en voetpaden" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 17 van overeenkomstige toepassing zijn;
  4. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming "Water - 2" dan wel de bestemming "Water - 2" wordt gewijzigd in enige bestemming, mits:
    1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de incidentele aanleg van opvaarten, verbredingen van waterlopen ten behoeve van waterberging en/of de aanleg van natuurvriendelijke oevers, bochtafsnijdingen, kleine verleggingen, e.d. van vaarwegen c.a., dan wel wordt toegepast ten behoeve van het deels dan wel geheel dempen en/of graven van grachten, die deel uitmaken van een boerenerf;
    2. deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast voor de Oosterwijtwerdermaar en de Groote Heekt;
    3. het deels dan wel geheel dempen en/of graven noodzakelijk is voor een herinrichting van het boerenerf als gevolg van een uitbreiding dan wel een herbouw van bebouwing binnen een gewijzigde situering;
    4. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 20 van overeenkomstige toepassing zijn;
  5. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt aangebracht, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  6. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ wordt aangebracht, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  7. de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Bedrijf - 2’, ‘Bos’, ‘Verkeer - Fiets- en voetpaden’, ‘Water - 2’ en/of ‘Wonen - E1’ worden gewijzigd in de bestemming ‘Wonen - Landgoed’, mits:
    1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding "Wro-zone - wijzigingsgebied 1";
    2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels zoals opgenomen in bijlage 5, van overeenkomstige toepassing zijn;
    3. aan deze wijzigingsbevoegdheid niet eerder toepassing wordt gegeven dan nadat alle gronden ten behoeve van de landgoedontwikkeling zijn verworven;
    4. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    5. er sprake is van een gebied met een omvang van minimaal 5 hectare, waarvan minimaal 2,5 hectare wordt ingericht ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
    6. er een landschappelijk inpassingsplan door de gemeenteraad is goedgekeurd waarin met name aandacht is besteed aan de inpassing in de landschapsstructuur, de aanwezige waarden en de identiteiten van het gebied;
    7. voldaan wordt aan de uitgangspunten met betrekking tot de ontwikkeling van een landgoedstructuur langs het Damsterdiep, zoals opgenomen in de "Identiteitsvisie Damsterdiep (juni 2004)";
    8. deze wijziging niet eerder zal worden toegepast dan nadat een ontheffing van Gedeputeerde Staten is verkregen op basis van de Provinciale Omgevingsverordening;
    9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
    10. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Er kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 9.1. onder a een omgevingsvergunning worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
 
'Regels behorende bij het wijzigingsplan Alberdaweg 48 te Appingedam’.