direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stad Appingedam - De Tip
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De locatie van de voormalige gasfabriek De Tip in Appingedam is al jarenlang niet meer in gebruik. Om invulling aan dit gebied te geven is een plan voor woningbouwontwikkeling opgezet. Met het geldende bestemmingsplan is hier al op ingespeeld door aan het gebied een uit te werken woonbestemming te geven. De voorgenomen woningbouwontwikkeling past echter niet helemaal binnen de uitwerkingsregels die binnen de geldende bestemming gelden. Bovendien beslaat een deel van het plangebied gronden die buiten deze bestemming liggen. Dit is op dit moment niet mogelijk op basis van de geldende regeling.

Om toch te zorgen dat het voornemen juridisch-planologisch past is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

De ligging van het plangebied is in onderstaande figuur weergegeven. Het gebied ligt ten westen van het centrum van Appingedam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0001.png"

figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld binnen het bestemmingsplan Stad Appingedam, vastgesteld op 19 juni 2013 en partieel herzien op 18 februari 2016. In figuur 1.2 is een uitsnede van het bestemmingsplan, ter plaatse van het voornemen, opgenomen.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan drie bestemmingen: 'Wonen - Uit te werken 1' en 'Water - 1'. Ter plaatse van de gronden die bestemd zijn als 'Water - 1' geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken 1' is wonen toegestaan, in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis. Om invulling te geven aan de bestemming middels een uitwerkingsplan dient te worden voldaan aan de uitwerkings- en de bouwregels. Daarin is beschreven dat het aantal aaneengebouwde woningen maximaal zes mag bedragen en er in totaal maximaal 45 woningen mogen worden gerealiseerd. Aangezien in een deel van het voornemen sprake is van meer dan zes aaneengebouwde woonhuizen, past het voornemen niet binnen de uitwerkingsregels. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

Binnen de bestemming 'Water - 1' zijn de gronden bestemd voor vaarten, kanalen en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen al dan niet voor verkeer en vervoer te water. Tevens zijn kades, oevers, en waterhuishouding en -berging op deze gronden toegestaan. Binnen de bestemming is het eveneens toegestaan om steigers aan te leggen. De nieuwe voorgenomen steigers passen niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan, waardoor plaatsing in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Bovendien is het voornemen om een groter aantal steigers te realiseren dan toegestaan is binnen de aanduidingen.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m2 wordt uitgebreid en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede Bestemmingsplan Stad Appingedam, locatie De Tip

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de huidige en gewenste situatie en de verkeerssituatie beschreven. In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan wordt het beleidskader beschreven dat relevant is voor dit plan. Daarbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. De omgevingsaspecten waaraan de situatie is getoetst worden beschreven in hoofdstuk 4. De juridische regeling wordt beschreven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied De Tip ligt ten westen van het oude stadscentrum van Appingedam en vormt daarmee de westelijke 'tip' van het eiland dat is gelegen tussen het Damsterdiep en het Nieuwe Diep. Het plangebied wordt aan de noord-, west- en zuidzijde dan ook door deze watergangen begrenst. Aan de oostzijde vormt de Bouwmeesterstraat de grens van het plangebied.

Het plangebied vormt de locatie van de voormalige gasfabriek De Tip in Appingedam. De gasfabriek is inmiddels verwijderd uit het gebied, om de locatie gereed te kunnen maken voor de voorgenomen woningbouw. Momenteel is het plangebied grotendeels ingericht als grasland met daaromheen water. Aan de oevers is sprake van enige beplanting. Figuur 2.1 geeft een luchtfoto van de huidige situatie weer. Op figuur 2.2 is een straatbeeld van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Straatbeeld vanuit de Molenstraat, van de huidige situatie

2.2 Gewenste ontwikkeling

In de gewenste ontwikkeling wordt het plangebied als woonfunctie in gebruik genomen. Er worden twee typen woningen in het gebied gerealiseerd. In het oostelijke deel van het plangebied, grenzend aan de Molenweg en de Bouwmeesterstraat worden rijwoningen gerealiseerd in vier afzonderlijke blokken. De blokken bestaan, van oost naar west, uit 9, 8, 7 en 6 woningen en worden in noord-zuidrichting geplaatst.

In het overige deel van het plangebied worden, langs de waterlopen, vrijstaande woningen gebouwd die met hun achtertuinen grenzen aan het water. Elke woning wordt tevens voorzien van een eigen aanlegmogelijkheid. Voor deze woningen geldt dat particulieren een kavel kunnen aanschaffen en zelf een woning kunnen ontwerpen. Hierbij wordt wel getoetst aan het welstandskader. In totaal is ruimte voor 15 vrijstaande woningen.

Het meest westelijke deel van het plangebied, ook wel de tip genoemd, blijft onbebouwd en wordt met groen ingericht. Tevens wordt een nieuw fietspad aangelegd dat een doorgaande fietsroute vormt, vanuit het woongebied ten noorden van het Damsterdiep naar het centrum van Appingedam. Op de onderstaande figuren zijn impressies opgenomen van de inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0003.BPDETIP-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.3  impressies van de voorgenomen situatie (Adema architecten)

De vormgeving van de bebouwing doet recht aan de gasfabriek die destijds in het plangebied stond. In de architectuur van de woonblokken komt de herinnering aan die historische bebouwing terug. Dat is te zien op de impressies in figuur 2.3.

Ruimtelijke inpassing

De inrichting van het plangebied is opgezet aan de hand van een stedenbouwkundig kader, dat nader is uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 1. Het uitgangspunt is dat het plangebied een zeer ruime en groene opzet krijgt, zodat een groen karakter ontstaat. Om die reden zijn kaders opgezet met betrekking tot de afstand van de bebouwing tot het water en tot het nieuw aan te leggen fietspad. Dit heeft met name betrekking op de aaneengebouwde woonhuizen. Tevens is veel aandacht geschonken aan de zichtlijnen binnen het gebied. Belangrijk is bijvoorbeeld dat er in oost-westelijke richting een vrije zichtlijn is naar de groene tip van het plangebied. Door de locatie ruim en groen op te zetten past de locatie goed in Appingedam. In het beedkwaliteitplan is ook een impressie weergegeven van de vrije kavels. Het totaal aantal woningen is bepaald op 15, maar dat kunnen er ook minder zijn.

Verkeer en parkeren

Verkeer

De woningen worden bereikbaar via het uitbreiden van de Molenstraat. De weg krijgt geen doorgaand karakter, maar dient als ontsluiting voor het plangebied. De huidige fietsverbinding vanaf de Fivelkade over het Damsterdiep wordt verder doorgetrokken tot aan de zuidzijde van de nieuwe woonblokken met rijenwoningen. Dit fietspad loopt langs het Nieuwe diep en komt uit op Bouwmeestersstraat. De Tip, het westelijk gelegen gedeelte van het plangebied is ook bereikbaar voor langzaam verkeer.

Parkeren

Op de vrije kavels wordt het eigen parkeren opgelost op eigen terrein, bezoekers kunnen eventueel langs de straat parkeren, als dit echt nodig blijkt te zijn. Conform het CROW, publicatie 317, geldt voor een vrijstaande woning in de schil van het centrum in Appingedam een parkeerkencijfer van 2,1 per woning. Op de kavels is ruimte voor minimaal 2 parkeerplaatsen. Voor de 15 vrijstaande woningen geldt op basis van CROW publicatie 317 een parkeerbehoefte van in totaal 31 parkeerplaatsen. Hierin kan op eigen erf grotendeels worden voorzien. Voor de overige parkeerbehoefte kan gebruik gemaakt worden van de parkeerplaats ten noorden van de Molenstraat.

Voor de rijenwoningen worden in de tussenruimte van de woonblokken pleintjes met parkeervoorzieningen gerealiseerd. De woonblokken zelf worden in het groen gebouwd met alleen een smalle strook rondom de woningen die kan worden gebruikt als terras. Binnen de groenbestemming is parkeren niet toegestaan. Voor de woningen geldt op basis van de CROW publicatie 317, een parkeerkencijfer van 1,4 per woning. Voor 30 rijwoningen geldt een totale parkeerbehoefte van in totaal 42 parkeerplaatsen. Hierin wordt voorzien op de binnenpleinen tussen de woningen in. Tevens kan geparkeerd worden op de parkeerplaats op de noordelijke hoek van de kruising tussen de Molenstraat en de Bouwmeesterstraat.

Hoofdstuk 3 Beleid

Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Er wordt ingegaan op het Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op de genoemde ontwikkeling en het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Zo komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 aangewezen nationale belangen. De ontwikkeling in het plangebied raakt geen van deze belangen. De structuurvisie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd. Aan deze gewijzigde versie wordt in dit plan getoetst.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing Ladder voor duurzame verstedelijking

Om de behoefte aan de voorgenomen te bouwen woningen in het plangebied te onderbouwen, is gebruik gemaakt van meerdere documenten en ontwikkelingen. Hieronder is een uiteenzetting van deze documenten en ontwikkelingen opgenomen:

In het Ontwikkelingsperspectief Appingedam-Delfzijl 2030 is De Tip aangeduid als een ontwikkellocatie voor woningbouw. Bij de eerste contouren van de ontwikkeling van de Tip was er het voornemen om in dit gebied circa 120 woningen te realiseren. In het geldende bestemmingsplan Stad Appingedam is dit gebied eveneens aangewezen als locatie voor toekomstige woningbouw. Dit is gedaan door het plangebied te voorzien van een uit te werken woonbestemming. Het aantal woningen is in het geldende plan ten opzichte van eerdere voornemens fors afgenomen. In de uit te werken woonbestemming in het geldende plan is ruimte voor 45 woningen in het plangebied. De behoefte aan dit aantal woningen is in de ruimtelijke procedure van het geldende bestemmingsplan reeds onderbouwd op basis van afspraken uit het eerste Woon- en Leefbaarheidsplan (2012).

De behoefte aan woningen wordt bekrachtigd in het Woningmarkt- en bewonersonderzoek Noord- en Midden-Groningen waarin Appingedam als enige gemeente gunstige ontwikkelingen laat zien. Alle signalen wijzen erop dat de groei de komende jaren doorzet. Op basis van het onderzoek wordt verwacht dat de groei(huishoudens) in aantallen groter kan zijn bij een passend aanbod aan woningen, dan de reeds voorspelde groei in de prognoses zoals opgenomen in het Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021.

Tot slot hangt de behoefte aan woningen samen met een grootschalige herstructureringsopgave in Opwierde. In dat gebied in Appingedam wordt geanticipeerd op demografische trends, energietransitie & transformatie & verdunning van de woningvoorraad om voor Appingedam het aanbod passend te houden. Hierbij is destijds in het geldende bestemmingsplan al rekening gehouden met herontwikkeling van locatie De Tip als inbreidingslocatie, om inwoners binnen Appingedam een mogelijkheid te bieden om te kunnen wonen. Het realiseren van 45 woningen in het plangebied De Tip voorziet in de behoefte die in bovenstaande documenten en ontwikkelingen is opgenomen. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee de behoefte voldoende onderbouwd. Gezien het feit dat het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied ligt, in het centrum van Appingedam, is ook de locatie in overeenstemming met het gestelde in de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Groningen 2016-2020

De Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie Groningen op de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie is gekomen in plaats van het Provinciaal Omgevingsplan. De provincie wil het aantrekkelijke woon- en leefklimaat verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen.

In de Omgevingsvisie is het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale belangen.

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit in de provincie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Gebruikswaarde is gericht op een efficiënte inrichting van het gebied voor uitoefening van de daaraan toegekende of toe te kennen functies. Bij belevingswaarde gaat het om de sfeer en allure van het gebied. Toekomstwaarde draait om de toekomstbestendigheid van de maatregelen die ten behoeve van de gebruiks- en belevingswaarde worden genomen.

Het plan vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied: een stedenbouwkundig samenstelsel ten behoeve van onder andere wonen. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk laten plaatsvinden binnen stedelijk gebied.

Conclusie

In dit plan wordt de herontwikkeling van De Tip in Appingedam juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Het gaat om een inbreidingslocatie. Dit zorgt ervoor dat het plangebied een goede ruimtelijke inrichting krijgt. Momenteel ligt het nog braak. Tevens wordt de bereikbaarheid in Appingedam verbeterd. Niet alleen wordt een nieuwe ontsluitingsweg in het gebied aangelegd, ook wordt een doorgaand fietspad in noord-zuidelijke richting gerealiseerd. Het plangebied krijgt een open, groene inrichting en wordt ingericht met meerdere woningen. Hiermee wordt de gebruiks- en belevingswaarde van het gebied flink verbeterd. Feitelijk wordt het gebied nu niet echt gebruikt. Door de voorgenomen ontwikkeling stijgt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Hier wordt in de Omgevingsvisie op ingezet. De ontwikkeling is daarom passend binnen het provinciale beleid.

Omgevingsverordening Groningen 2016-2020

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020.

In artikel 2.15.1 van de Omgevingsverordening Groningen is met betrekking tot woningbouw opgenomen dat: Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, een bestemmingsplan alleen kan voorzien in de bouw van nieuwe woningen voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt.

In paragraaf 3.1.2 is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte naar de woningen gemotiveerd. Hier is beschreven hoe het aantal woningen past binnen de woonvisie. Daarmee wordt eveneens voldaan aan de regeling in de Omgevingsverordening.

Conclusie

Het plan past zowel binnen de Omgevingsvisie, omdat het zorgt voor meer gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde, en binnen de regeling als opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarmee past het plan binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Noord-Groningen Leeft! Woon- en Leefbaarheidsplan 2017-2021

In navolging van het eerste Woon- en Leefbaarheidsplan in 2012, is in 2017 een nieuw Woon- en Leefbaarheidsplan opgesteld, aangepast aan de huidige situatie in de regio. Het nieuwe woon- en leefbaarheidsplan gaat uit van vijf kernopgaven:

  • sociale vitaliteit en het werken aan lokale doelen;
  • nieuwe kansen voor kinderen;
  • van zorgstructuur naar zorgprestatie;
  • het wonen van de toekomst;
  • krachtige kernen.

Door deze vijf opgaven lopen de bevolkingsdaling en de versterking als rode draden heen. In de gemeenten die betrokken zijn bij het woon- en leefbaarheidsplan is over het algemeen sprake van krimp. Dit geldt echter niet voor Appingedam. Op basis van de meest waarschijnlijke bevolkingsprognose is een prognose van de ontwikkeling van de woningvoorraad per aangesloten gemeente gemaakt. Voor Appingedam geldt in de periode 2016-2026 een prognose van een groei van het bestaande aantal huishoudens, waardoor er behoefte is aan meer woningen. De woningvoorraad in Appingedam hoeft dan ook, in tegenstelling tot de overige gemeenten, niet te worden ingekrompen.

Voor alle kernen is de opgave om te zorgen voor een robuuste structuur van de kern. Niet uitbreiden maar inbreiden is daarbij het leidmotief. Van binnenuit versterken en verbeteren. De 'ladder' voor Noord-Groningen als belangrijk instrument. Bij de Noord-Groningse ladder staan drie principes centraal:

  • de dorps- of stadskern staat centraal. Bij nieuwe bebouwing of de vernieuwing van bestaande gebouwen gaat de aandacht eerst uit naar de structuur die er al is. Deze kan krachtiger worden gemaakt door nieuwe ontwikkelingen hier te situeren;
  • bestaand en waardevol vastgoed wordt behouden. Noord-Groningen is rijk aan panden met een betekenis voor inwoners en bezoekers. Herontwikkeling en hergebruik dragen bij aan hun voortbestaan.
  • Op een paar plekken in het gebied is behoefte aan voorzieningen die de hele regio verzorgen. deze kunnen het beste in centrumdorpen en regionale centra worden gebouwd.

In het woon- en leefbaarheidsplan is een volgorde van wenselijkheid voor nieuwe bouwinitiatieven weergegeven. De voorkeur gaat uit naar leegstaande panden. Het herontwikkelen en transformeren hiervan geniet prioriteit. Wanneer dit niet lukt, moet geprobeerd worden bestaande dorps- en stadskernen te versterken. De derde mogelijkheid is het bouwen binnen de bebouwde kom. Dit is alleen wenselijk wanneer de twee andere locaties geen of onvoldoende mogelijkheden bieden.

Toetsing

Het voorgenomen initiatief voorziet in de realisatie van 45 woningen in Appingedam. Dit past binnen de berekende prognose voor de periode 2016-2026. Het initiatief voldoet daarnaast aan de 'ladder' van Noord-Groningen doordat het plangebied een inbreidingslocatie betreft, waarmee de bestaande structuur van de kern van Appingedam wordt versterkt. Dit sluit tevens aan bij de wenselijkheid van nieuwe bouwinitiatieven.

3.3.2 Ontwikkelingsperspectief Appingedam - Delfzijl 2030

De gemeentebesturen van Appingedam en Delfzijl werken samen met Loppersum en Eemsmond in de Eemsdelta regio. De samenwerking richt zich onder andere op wonen en voorzieningen, op arbeidsmarktbeleid en op gezamenlijke organisatorische vraagstukken. In het kader van deze samenwerking is afgesproken dat Appingedam en Delfzijl een gezamenlijke visie ontwikkelen voor de stedelijke kernen en het platteland van beide gemeenten. Op basis van deze visie willen beide gemeenten komen tot een gezamenlijke structuurvisie, conform de Wet ruimtelijke ordening, voor het grondgebied van de beide gemeenten. Beide gemeenten willen de samenwerking op alle relevante beleidsterreinen versterken, de ontwikkelingen op elkaar afstemmen en de ruimtelijke ontwikkeling sturen in de gewenste richting. Beide gemeenten hebben te maken met belangrijke opgaven die vragen om een gezamenlijke aanpak. Gezien de samenwerking tussen Delfzijl en Appingedam met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, in het bijzonder met betrekking tot detailhandel, stadsactiviteiten (evenementen, citymarketing, revitalisering) is er voor gekozen een gezamenlijke visie op te stellen, welke visie in 2009 is afgerond. Op basis van deze visie is in 2010 het projectenboek, uitvoeringsprogramma Ontwikkelingsperspectief 2030 Appingedam- Delfzijl, opgesteld. Het Ontwikkelingsperspectief 2030 voorziet behalve in een visie op de ontwikkeling van beide gemeenten ook in een uitvoeringsprogramma met een financiële onderbouwing.

De ontwikkeling van het wonen in het stedelijk gebied van Appingedam en Delfzijl vormt één van de belangrijkste thema's van dit ontwikkelingsperspectief. De prognoses geven aan dat het de komende 10 jaar noodzakelijk is ingrijpend te investeren in de kwaliteit van het wonen in de kernen Appingedam en Delfzijl. Beide gemeenten kampen met een deels verouderd woningbestand, veel woningen zijn bouwtechnisch slecht en zijn onvoldoende geïsoleerd. De belangrijkste opgave voor beide gemeenten is een woningvoorraad te realiseren met bijbehorende woonmilieus die passen bij de functie die het stedelijk gebied Appingedam-Delfzijl moet vervullen als regionaal voorzieningen centrum in relatie tot het economisch kerngebied Eemsdelta.

Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling wordt binnen het plangebied een kwaliteitsimpuls gegeven. Er worden meerdere woningtypes gerealiseerd. Bovendien wordt het plangebied zeer groen opgezet en wordt een connectie gemaakt tussen het land en het omringende water, door steigers te realiseren bij de vrijstaande woningen. In het Ontwikkelingsperspectief 2030 worden de nieuwbouwplannen op De Tip expliciet genoemd als voorgenomen woningbouwplan in Appingedam.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat een nieuwe bestemmingsregeling binnen het vigerende beleid tot stand moet komen, dient er ook rekening te worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de fysieke omgeving beschreven.

De aspecten milieueffectrapportage, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, bedrijven en milieuzonering, kabels en leidingen komen aan bod.

4.1 Bedrijven en Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Er worden geen milieugevoelige functies en milieubelastende functies voorgesteld. Op het gebied van milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling aanwezig.

Onderzoek

Het plangebied is te kenmerken als een woonwijk. Binnen het plangebied worden in de vorm van woningen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarom moet getoetst worden of wordt voldaan aan de richtafstanden conform de VNG-brochure.

Ten zuiden van het plangebied, aan de overkant van het Nieuwe Diep is een bedrijfsbestemming aanwezig. Hier zijn de stadswerf en een brandweerkazerne gevestigd. Voor beide bedrijven geldt conform de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter. De afstand van de bedrijfsbestemming tot aan het plangebied, waar een woonbestemming geldt, betreft 25 meter. Daarom is nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek is uitgevoerd en opgenomen als Bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat tijdens de representatieve bedrijfssituatie in het gehele plangebied wordt voldaan aan de richtwaarde van 45 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Er wordt niet voldaan aan de richtwaarde van 65 dB(A) voor het maximaal geluidniveau in de dagperiode. Het rijden met maximaal 5 vrachtwagens op het buitenterrein in de dagperiode, veroorzaakt een maximaal geluidniveau van 70 dB(A). Deze waarde wordt op basis van stap 3 van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar geacht. De geluidniveaus van de activiteiten in de representatieve bedrijfssituatie voldoen aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit. De gemeentewerf wordt door de komst van de woningbouw niet beperkt in de reguliere bedrijfsvoering.

Gedurende de incidentele bedrijfssituatie worden de opzetbakken van strooiwagens gevuld met strooizout. Dit vindt plaats in de nachtperiode (vroege ochtend). Deze activiteiten zorgen voor een overschrijding van de richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau ter plaatse van de eerstelijns bebouwing aan de waterkant. Het is niet mogelijk om de geluidniveaus met behulp van maatregel te reduceren. Aangezien deze activiteit een beperkt aantal malen per jaar voorkomt, de activiteiten plaatsvinden in het algemeen belang en de activiteiten niet zorgen voor slaapverstoring, worden de geluidniveaus acceptabel geacht. Om te voorkomen dat de gemeentewerf wordt beperkt in de bedrijfsvoering, wordt aanbevolen het vullen van strooiwagens en de bijbehorende geluidniveaus toe te staan via maatwerkvoorschriften in het kader van het Activiteitenbesluit.

Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Water

Toetsingskader en beleid

De watertoets is onderdeel van de startovereenkomst Waterbeleid in de 21e eeuw; een gezamenlijk stuk van de VNG, de provincies, het Rijk en de Unie van Waterschappen. In het kader daarvan moet bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen rekening worden gehouden met het aspect water. Er moet bijvoorbeeld voldoende ruimte zijn voor waterberging. Daarnaast zijn de kwaliteitsaspecten van belang.

Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer, de waterkwantiteit en de waterkwaliteit. Volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW) moet gebruik worden gemaakt van inrichtingsmaatregelen die zo min mogelijk afbreuk doen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater (slibfilters, infiltratiebermen, olieafscheiders).

Van belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Het beleid van waterschap is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Onderzoek door middel van de watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets doorlopen. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als bijlage 3. In de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de adviezen en voorwaarden die uit deze toets naar voren zijn gekomen.

Tevens is de ontwikkeling van het plangebied opgenomen in het Watercompensatieplan Oling. Op deze locatie in de gemeente Appingedam is voor meerdere plannen een compensatieplan opgesteld, om zo de gevolgen voor de toegenomen verharding voor het water te compenseren. Voor de locatie De Tip is 1.930 m2 aan waterberging aangelegd op deze locatie.

Overleg met waterschap Noorderzijlvest

Op 28 november 2017 heeft er een overleg tussen de gemeente Appingedam en het waterschap Noorderzijlvest plaatsgevonden met betrekking tot dit plan. hierin zijn een aantal afspraken gemaakt, waar het plan aan moet voldoen. In de realisatie van de plannen wordt hier rekening mee gehouden. Het gaat hierbij om de volgende afspraken:

In het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd voor de regenwaterafvoer (RWA) en de droogweerafvoer (DWA). De RWA wordt hierbij rechtstreeks afgevoerd naar het watersysteem, de Fivelingoboezem. De daken van de aangrenzende woningen aan de Bouwmeestersstraat worden vervolgens afgekoppeld van het bestaand gemengd rioolstelsel.

Er wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd langs het Damsterdiep en het Nieuwe Diep. Ter plaatse van de vrijstaande woningen mag wordt op eigen grond een aanmeervoorziening voor boten gerealiseerd. Voor de aanlegruimte voor boten aan de kavels geldt dat maximaal eenderde van de watergang gebruikt mag worden voor de aanleg van boten. Tweederde van de watergang dient vrij te blijven voor de bootvaart. Voor het Nieuwe Diep geldt dat minimaal 10 meter vrij moet blijven voor de vaarroute. De waterprofielen en aanlegmogelijkheden van boten dienen, naast in de watervergunning, tevens privaatrechtelijk te worden geregeld (in de koopakte).

Wat betreft de oeververdediging wordt een nieuwe damwand aangebracht. De verdediging wordt voorzien op eigen grond en binnen de kadastrale grenzen, zodat de waterberging intact en zelfs wordt uitgebreid door de natuurvriendelijke oever.

Op deze manier is in voldoende mate rekening gehouden met het aspect water. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening. Ten aanzien van het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie.

Onderzoek

Voor onderhavig plangebied zijn in 2012 een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd. Hieruit werd geconcludeerd dat de bodem verontreinigd was, onder meer door de bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Hierop is de bodem destijds gesaneerd. Het evalueringsverslag van de sloop en sanering van het gasfabrieksterrein De Tip is opgenomen als bijlage 4. Sinds de sanering is het gebied aangewezen als woonlocatie en niet meer ontwikkeld tot het voornemen dat nu op tafel ligt. Er hebben in de tussentijd geen bodemverontreinigende activiteiten plaatsgevonden, waardoor redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de grond schoon bevonden is. De bodem is hiermee geschikt voor de functie wonen.

Voor een klein deel van het plangebied geldt dat nog sprake is van verontreiniging. Dit is inmiddels afgedekt en daarmee gesaneerd. Hier is in de planvorming rekening mee gehouden door dit gebied niet te bebouwen en niet te voorzien van een woonbestemming. Hier is de bestemming 'Groen' van toepassing. Het betreft gronden die tussen de woonblokken in liggen.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

Onderzoek

Omdat het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de Westersingel en de Dijkhuizenweg, voor beide wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/u, is onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de Molenstraat en de Bouwmeestersstraat meegenomen in het onderzoek. Beide wegen grenzen aan het plangebied.

Uit de berekende geluidbelasting blijkt dat als gevolg van de Westersingel en de Dijkhuizenweg de geluidbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde van de 48 dB ligt. De geluidbelasting als gevolg van de Molenstraat en de Bouwmeestersstraat ligt daarnaast beneden de richtwaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief aftrek artikel 110g Wgh per bron:

  • 43 dB als gevolg van de Westersingel;
  • 43 dB als gevolg van de Dijkhuizenweg;
  • 48 dB als gevolg van de Molenstraat;
  • 40 dB als gevolg van de Bouwmeestersstraat.

Omdat de voorkeursgrenswaarde (gezoneerde wegen) en richtwaarde (niet gezoneerde wegen) niet worden overschreden voor de bouwvlakken waarbinnen de nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd, is sprake van een goed akoestisch klimaat. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg. Het volledige akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 5.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Onderzoek

In het voornemen blijft het aantal woningen dat gerealiseerd wordt binnen het plangebied ruim onder de grenswaarde van 1.500 woningen. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het voornemen op grond van de regeling 'Niet in betekenende mate' vrijgesteld is van toetsing aan de luchtkwaliteit en niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. in de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen. In de provincie Groningen wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In verband met de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkering, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen, of bermen, of in het kader van natuurbeheer, de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw of bestendig gebruik worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij de provinciale verordening.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

Het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich midden in Appingedam en wordt omringd door het centrum en verscheidene woonwijken. De gronden maken geen deel uit van NNN-gebied en Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is de Waddenzee. Dit gebied ligt op circa 4.5 kilometer van het plangebied. Aan de noordzijde van Appingedam liggen grote NNN-gebieden. Ontwikkelingen in de omgeving mogen geen negatieve effecten hebben op deze natuurgebieden.

Het bestemmingsplan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen nabij deze natuurgebieden. De woningen worden gerealiseerd binnen de bebouwde omgeving. De gevolgen voor de genoemde natuurgebieden kunnen redelijkerwijs als niet significant worden beschouwd. Er is geen nader onderzoek naar gebiedsbescherming noodzakelijk.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Het plangebied is momenteel ingericht als grasland en wordt regelmatig gemaaid, er worden geen houtopstanden verwijderd. Het gebied ligt ingesloten door woningen en waterlopen. De kans dat zich hier beschermde soorten ophouden is redelijkerwijs als zeer klein in te schatten. Ecologisch onderzoek naar beschermde soorten is daarom niet noodzakelijk.

Voor dit plan is voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming geen nader ecologisch onderzoek noodzakelijk. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De archeologische waarden in het plangebied zijn vertaald in de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Appingedam. In dit onderzoek is een gemeentedekkend overzicht gegeven van de aanwezigheid van bekende archeologische vindplaatsen en verwachte archeologische waarden.

Voor een aantal gebieden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Onderzoek

In het op land gelegen deel van het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming van toepassing. Op basis van de geldende regeling is archeologisch onderzoek daarom niet noodzakelijk voor dit deel van het plangebied. Ook op basis van de Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Appingedam is geen reden om aan te nemen dat er sprake is van archeologische waarden in het op land gelegen deel van het plangebied. plangebied.

Voor de waterlopen rondom dit gebied, die eveneens in het plangebied vallen, geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor deze gronden geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 50 cm onder maaiveld wordt geroerd, met een oppervlakte vanaf 200 m2. In het voornemen worden slechts steigers aangelegd ten behoeve van de vrijstaande woningen. Hiervoor zullen slechts enkele palen de grond ingaan. De oppervlakte van 200 m2 aan grondroering wordt hierbij niet overschreden. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Het bestemmingsplan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Onderzoek

Binnen het plangebied is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Er hoeft daarom bij de ontwikkeling van dit plan geen rekening met dit aspect gehouden te worden. Wel was voorheen een gasfabriek in het gebied gevestigd. Om te verwijzen naar de cultuurhistorische waarde van de voormalige bedrijfsbebouwing is in het ontwerp van de rijwoning de gasfabriek als uitgangspunt genomen. Op die manier wordt toch rekening gehouden met de voorgaande cultuurhistorische waarden in het gebied. Verder worden geen waarden verstoord. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd. Provincies kunnen een eigen basisnet vastleggen; dat is ook binnen de provincie Groningen het geval. Inmiddels heeft de provincie Groningen het provinciaal basisnet (Veilig op weg, veiligheid rondom de weg, De uitwerking: Het provinciaal basisnet) vastgesteld. Dit is verwerkt in de provinciale Omgevingsverordening.

Risicobronnen

Op de risicokaart zijn meerdere hogedruk gasleidingen opgenomen, alsmede de risicovolle inrichting WKC De Eendracht (voorheen Heinzel Paper Board) aan de Woldweg 18 (geen Bevi-inrichting) met een warmtekrachtcentrale. Omdat dit geen Bevi-inrichting is, valt deze onder het Activiteitenbesluit (officieel Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). In het Activiteitenbesluit staan veiligheidszones genoemd. Daarmee wordt voorkomen dat de risicobronnen te dicht bij gevoelige objecten worden gelegd. Echter het voorkomt niet dat in het bestemmingsplan (mogelijke) gevoelige bestemmingen te dicht bij een risicobron worden gelegd. Aangezien de risicocontour nul meter bedraagt, vloeit hiervoor geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan uit voort.

Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)wegen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen.

Het Steunpunt Externe Veiligheid Groningen heeft met betrekking tot het externe veiligheidsaspect, verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen, de volgende provinciale kaders aangegeven (Basisnet):

  • rekening houden met de 10-6 contour als gevolg van het transport;
  • groepsrisico verantwoorden tot 200 m langs de transportassen (gemeten vanaf de rand);
  • binnen 30 meter–zone van de weg beperkingen voor specifiek kwetsbare objecten, zoals crèches, scholen, bejaardencentra, ziekenhuizen, zorgwoningen en hoogbouw > 6 verdiepingen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden.

Buisleidingen

Aan de noord- en oostzijde van Appingedam zijn meerdere hogedruk aardgastransportleidingen gelegen. Deze leidingen liggen op grote afstand van het plangebied. Voor de oostelijke buisleiding, met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 8 inch, geldt een richtafstand van 95 meter. Voor de noordelijk gelegen buisleiding, met een werkdruk van 40 bar en een diameter van 12 inch, geldt een richtafstand van 150 meter. Het plangebied valt ruim buiten de invloedzone van beide buisleidingen.

Extern veiligheidsonderzoek Omgevingsdienst Groningen

Naar aanleiding van het aspect externe veiligheid is tevens de Omgevingsdienst Groningen om een advies gevraagd. De Omgevingsdienst heeft hierop een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van dit bestemmingsplan. Hiervoor is het plaatsgebonden risico, en het groepsrisico van risicovolle inrichtingen, risicovolle transportassen en risicovolle transportleidingen beoordeeld.

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan De Tip vast te stellen. Het test risico is in dit kader volgens de Omgevingsdienst Groningen aanvaardbaar.

In het onderzoek is tevens het advies van de Veiligheidsregio Groningen opgenomen. Hieruit blijkt dat, de Veiligheidsregio Groningen adviseert om het plangebied adequaat te ontsluiten en om te zorgen voor een goede , tweezijdige bereikbaarheid van alle objecten in het plangebied. Dit in afstemming met brandweer cluster Eemsdelta. Voor de bereikbaarheid op het terrein zelf adviseert de Veiligheidsregio dat de toekomstige weg zo veel mogelijk vrij wordt gehouden van geparkeerde voertuigen. Tenslotte adviseert de Veiligheidsregio om de doodlopende weg aan te leggen met een minimale wegbreedte van 4,5 meter en te zorgen voor een keermogelijkheid aan het einde.

Met betrekking tot bluswater adviseert de Veiligheidsregio om het plangebied te voorzien van adequate bluswatervoorzieningen conform het Bouwbesluit 2012 (artikel 6.30) en bovengenoemde handleiding. Bluswatervoorzieningen kunnen worden aangelegd in de vorm van ondergrondse brandkranen en/of waterwinplaatsen in combinatie met open water.

Dit advies is overgenomen in het bestemmingsplan. De wegbreedte is minimaal 4,5 meter en er is aan het einde van de Verlengde Molenweg een keerpunt opgenomen. Tot slot wordt het plangebied voorzien van bluswatervoorzieningen conform het Bouwbesluit 2012.

uit de beoordeling van het aspect zelfredzaamheid blijkt dat wordt geadviseerd om de bevolking bij een ramp op een andere wijze te alarmeren (calamiteitenzenders, NL-Alert, geluidswagens, social media en dergelijke).

Het volledige onderzoek naar externe veiligheid van de Omgevingsdienst Groningen is opgenomen als bijlage 6.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

• Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.

• Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 45 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op basis van de vormvrije mer-beoordeling blijkt dat een m.e.r.-procedure niet noodzakelijk is. In bijlage 7 is de mer-beoordelingsnotitie opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.


Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de herontwikkeling van het terrein De Tip te Appingedam. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan regelt de realisatie van een woongebied midden in Appingedam. Bij de wijze van bestemmen is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Stad Appingedam. Om het plangebied te voorzien van een goede regeling, die de verschillende functies in het gebied mogelijk maken, is gekozen om meerdere bestemmingen in het plangebied toe te passen. Deze worden hieronder uiteengezet.

Groen

In de uitgangspunten van de opzet van het plangebied is opgenomen dat de wijk ruim en groen opgezet moet worden. Daarom is gekozen om de bestemming Groen in het plangebied op te nemen. Door de ruimten rondom de kavels, rondom de blokken met rijwoningen en op de tip in het westen van het plangebied als Groen te bestemmen wordt dit uitgangspunt verwezenlijkt. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Tevens is het fietspad binnen deze bestemming opgenomen en is op het westelijke uiteinde een specifieke bouwaanduiding opgenomen die het mogelijk maakt een landmark te realiseren. Parkeren binnen deze bestemming is niet toegestaan. Een steiger aan het water kan binnen de bestemming Groen worden gebouwd. Het aanleggen aan deze steiger kan ook plaatsvinden in de bestemming 'Water'.

Verkeer - Verblijf

Aansluitend bij het vigerende bestemmingsplan wordt de te realiseren straat als Verkeer- Verblijf bestemd. De straat dient ter ontsluiting van het plangebied en kan tevens worden gebruik om deels te voorzien in de parkeerbehoefte. Het is toegestaan om hier te parkeren. De pleintjes met parkeerplaatsen tussen de blokken rijenwoningen en de ontsluiting van de rijenwoningen op de Molenstraat zijn ook onder deze bestemming gebracht. De stroken langs de vrije kavels vallen hier ook onder en bieden ruimte voor parkeren door bezoekers aan de weg.

Water

Omdat de aanleg van steigers bij de kavels waar vrijstaande woningen gerealiseerd worden, onderdeel van het voornemen is, is ook een deel van de omringende waterlopen opgenomen in het plangebied. Binnen deze bestemming is aanleggelegenheid voor boten toegestaan. De steigers bij de vrije kavels worden binnen de bestemming 'Wonen - A2' gerealiseerd. Uitgangspunt daarvoor is dat er maximaal 1 steiger per woning is toegestaan. De steiger aan de Tip van het plangebied kan binnen de bestemming 'Groen' worden gerealiseerd.

Wonen

In het plangebied zijn twee woonbestemmingen opgenomen, te weten Wonen - A2 en Wonen - C1. Omdat binnen het plangebied sprake is van zowel rijwoningen als vrijstaande woningen is gekozen voor het toepassen van twee woonbestemmingen. Zo kunnen beide type woningen apart bestemd worden en aan de gestelde regels voldoen. Deze systematiek van woonbestemmingen sluit aan op het bestemmingsplan Stad Appingedam. A2 staat voor vrijstaande woningen van maximaal twee bouwlagen met kap, C1 voor rijenwoningen. Bij de inhoud van de bestemmingen is ook zoveel mogelijk aangesloten op het bestemmingsplan Stad Appingedam, maar de regeling is wel toegespitst op de gewenste stedenbouwkundige opzet en het beeldkwaliteitplan en daardoor iets gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan.

Voor de woningen met de bestemming Wonen A2 geldt dat deze uitsluitend vrijstaand gebouwd mogen worden. Er is voor gekozen om hier woningen bestaande uit twee lagen met een kap toe te staan. De woonvlekken zijn globaal opgezet en nog nader in te vullen. Wel moeten bepaalde afstanden tot de weg en de zijdelingse perceelgrens worden aangehouden. Bij elke woning is ruimte voor maximaal 60 m2 aan aan-, uit- en bijgebouwen en overkappingen. Er zijn nog geen ontwerpen voor de woningen gemaakt, de regeling dient als een raamwerk voor de te ontwikkelen woningen en biedt daarvoor de nodige flexibiliteit.

Voor de rijwoningen zijn reeds ontwerpen gemaakt. De regeling voor dit type woningen is hierop gebaseerd. Het gaat om woningen bestaande uit één bouwlaag met op verscheidene plaatsen een kap. Deze woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen C1.

Waarde - Archeologie 4

Voor het omringende water geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 in het vigerende bestemmingsplan. Voor dit plan wordt geen onderzoek gedaan naar archeologische waarden, omdat ter plaatse van deze dubbelbestemming de grenswaarde niet wordt overschreden. Daarom wordt ook in dit plan de vigerende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 opgenomen en daarmee wordt aangesloten op het vigerende plan. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat bodemroerende ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 200 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Parkeerbepaling

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt dat de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Dit betekent dat voor onder andere parkeernormen niet meer kan worden getoetst aan de bepalingen uit de bouwverordening. In bestemmingsplannen die zijn vastgesteld na 29 november 2014 moet daarom een parkeerregeling zijn opgenomen. Op grond van artikel 3.1.2, lid 2, onder a van het Besluit ruimtelijke ordening kan in deze parkeerregeling worden verwezen naar gemeentelijk parkeerbeleid waarin parkeernormen zijn opgenomen. Bij het realiseren van voldoende parkeergelegenheid hoeven geen bestaande tekorten te worden opgelost. De te realiseren parkeergelegenheid moet voldoende zijn voor het bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht. Van de verplichting om voldoende parkeergelegenheid te realiseren kan worden afgeweken. In stads- en dorpscentra waar parkeergelegenheid en parkeerbehoefte niet op elkaar aansluiten kan dit zinvol zijn. Door af te wijken kan een functie met een parkeerbehoefte toch worden toegelaten zonder dat er op eigen terrein of in de omgeving voldoende parkeerplaatsen zijn. De gemeente Appingedam heeft geen specifiek parkeerbeleid voor De Tip, daarom wordt in de parkeerbepaling verwezen naar de landelijke CROW-parkeercijfers.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

De gemeente Appingedam kiest ervoor om middels een informatieavond de direct omwonenden de kans te geven inspraak te geven op het voornemen. Deze informatieavond is georganiseerd voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage werd gelegd.

Ook is het met het waterschap Noorderzijlvest overleg geweest. De resultaten daarvan zijn verwerkt in het bestemmingsplan.

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen in de periode van 19 juli 2018 tot en met 29 augustus 2018. Een ieder heeft tijdens deze periode de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze gekregen. Naar aanleiding van dit bestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de zienswijzen is het gemeentelijke standpunt gegeven in de reactienota zienswijzen, die is opgenomen als bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen zijn hiervan op de hoogte gesteld.

Op 28 november heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.

Tot slot is het voor belanghebbenden die ook een zienswijze hebben ingediend mogelijk om beroep in te stellen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemers hebben aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Met de ontwikkelaar en Groninger Huis worden anterieure overeenkomsten gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.