Status: vastgesteld, 9 december 2011
Plantype: Ministriële regeling
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMmr11Rarro-3000
Artikel 2.1  

Artikel 2.1 geeft uitvoering aan artikel link naar wetgeving2.6.2 van het Barro. In de respectievelijke bijlagen worden diverse militaire objectcategorieën, zoals militaire terreinen, luchtvaartterreinen en geluidszones, opgesomd. Van de diverse gebieden, terreinen, zones en objecten zijn digitale plaatsbepalingen vastgelegd. De weergave daarvan is opgenomen in de diverse kaarten die als bijlagen bij de regeling zijn gevoegd.

Eerste lid

Dit betreft een vlootbasis, de oefen- en schietterreinen, en vier kazernes. De ligging van de overige kazernes en andere defensieobjecten is bekend bij de betrokken gemeenten en provincies. Borging van de defensiebelangen van die objecten geschiedt op andere wijze.

Tweede lid

Aan de onveilige gebieden buiten militaire terrein van militaire schietterreinen mogen geen bestemmingen worden gegeven die de gebruiksmogelijkheden van de schietterreinen zouden beperken.

Derde lid

In Nederland zijn acht militaire luchtvaartterreinen aangewezen. In de nabijheid daarvan gelden beperkingen in verband met geluid en veiligheid (zie vierde en vijfde lid).

Vierde lid

Militaire luchtvaartterreinen kennen twee geluidszones: een zone voor grondgebonden geluid die is vastgesteld in decibel met weegfactor A (dB(A)) en een zone voor luchtgebonden geluid die is vastgesteld in kosteneenheden (Ke). Van het luchtgebonden geluid is alleen de 35 Ke-zone weergegeven. In deze regeling zijn tevens de Ke-zones van twee Duitse militaire luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen opgenomen die zich deels over Nederlands grondgebied uitstrekken en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu vallen.

Vijfde lid

Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het Inner Horizontal and Conical Surface, die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan(banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen. In de ministeriele regeling zijn ter indicatie van het ergebied alleen de contouren van de buitenste beperkingen opgenomen. In deze regeling zijn tevens de obstakelbeheergebieden van twee Duitse militaire luchtvaartterreinen Geilenkirchen en Brüggen opgenomen die zich deels over Nederlands grondgebied uitstrekken en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu vallen.

Zesde en zevende lid

Dit betreft de aanwijzing van zend- en ontvanginstallaties buiten militaire luchtvaartterreinen alsmede de rondom geldende bouwbeperkingengebieden met een straal van 400 meter en een hoogte van 22 meter gemeten vanaf het maaiveld. Deze norm geldt alleen voor nieuwe gevallen. De zend- en ontvangstinstallaties op militaire luchtvaartterreinen worden niet apart aangewezen, omdat daar al het, grotere, obstakelbeheergebied van toepassing is (zie het vijfde lid). Voor drie in de regeling opgenomen zend- en ontvangstinstallaties (Willem Lodewijk van Nassaukazerne, Burum en antennepark Eibergen) geldt dat de hier aangewezen bouwbeperkingengebieden niet voldoende zijn. Voor deze complexen worden na overleg met de decentrale overheden aanvullende bouwbeperkingengebieden opgesteld die in een volgende wijziging van deze regeling worden opgenomen.

Achtste lid

De Nederlandse staat heeft zeven essentiële militaire radarstations in gebruik waarmee een radarbeeld van het Nederlandse luchtruim wordt opgebouwd voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het civiele- en militaire luchtverkeer. Vier van deze stations bevinden zich op militaire terreinen die elders in deze regeling al worden aangewezen (meestal militair luchtvaartterrein) en hoeven dus niet als zodanig in deze regeling te worden aangewezen anders dan als middelpunt van het radarverstoringsgebied (zie negende lid). De overige drie radarstations worden in deze regeling aangewezen.

Negende lid

Voor een vrij radarzicht zijn in de brief van de Staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006, nr. DRMV 2006021602 acht radarverstoringsgebieden aangewezen behorende bij de essentiële radarstations (zie achtste lid). Thans wordt een interdepartementaal onderzoek uitgevoerd met het doel radars en windmolens beter samen te laten gaan. Dit onderzoek zal leiden tot nieuwe radarverstoringsgebieden en bouwnormen. Die zullen worden vastgesteld bij een volgende wijziging van deze ministeriële regeling. Tot die tijd zal artikel link naar wetgeving2.6.9, tweede lid, van het besluit nog niet in werking zijn en blijft het beleidskader uit de hierboven genoemde brief van de Staatssecretaris van Defensie van 27 oktober 2006 van kracht. Om de systematiek en overzichtelijkheid van de regeling niet te verstoren, is het negende lid gereserveerd met het oog op de invulling van artikel link naar wetgeving2.6.9 van het besluit.

Tiende lid

In Nederland zijn voor het militaire luchtverkeer laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen, laagvliegroutes voor lesvliegtuigen en helikopters en laagvlieggebieden voor helikopters aangewezen. Onder de laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen, die een strook beslaat van 1852 meter aan beide zijden van de middellijn van de route, mag niet hoger worden gebouwd dan 40 meter. Voor de overige laagvliegroutes en laagvlieggebieden gelden geen planologische beperkingen.

Elfde lid

Militaire munitie is opgeslagen in munitieopslagplaatsen. Daaromheen liggen meestal drie veiligheidszones A, B en C waarbij zone A het meest centraal ligt. Als deze zones buiten het militaire terrein liggen, dienen de bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.

Artikel 2.2  

De elementen voor de beoordeling van de veiligheidssituatie en het risico van voorgenomen activiteiten in de veiligheidszones zijn opgenomen in deze bepaling. Ook is voorgeschreven met behulp van welk programma de analyse moet worden verricht. In beginsel rust de plicht van het verrichten van deze onderzoeken bij de opsteller van het bestemmingsplan. Vanzelfsprekend kunnen afspraken worden gemaakt over de uitvoering ervan.

Artikel 2.3  

In deze regeling zijn ook de civiele inrichtingen voor activiteiten met explosieven en bijbehorende veiligheidszones weergegeven die onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu vallen. Het betreft hier geen defensieterreinen of –objecten.

Artikel 6.1  

Het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling is gekoppeld aan het tijdstip van inwerkingtreding van het Barro. Beoogd wordt het Barro en de regeling op hetzelfde moment in werking te laten treden. In artikel 6.1 is rekening gehouden met de omstandigheid dat de regeling (iets) later wordt bekendgemaakt dan het koninklijk besluit waarmee het Barro in werking treedt. In dat geval treedt de regeling een dag na publicatie in de Staatscourant in werking.

Aangezien het Barro vaststelling van terreinen dwingend voorschrijft en de ligging van de defensieobjecten reeds bekend is , is afgezien van een invoeringstermijn voor deze regeling. Om dezelfde redenen wordt afgeweken van het stelsel van vaste verandermomenten.

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus